Sonnetten(1934)–Herman Gorter– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 16] [p. 16] XVI. Maar het zachte en ongelooflijk wonder Is toch dat zij geheel is, en van zelve, Zooals d'oneindge zalige Natuur, Even grootsch, even lieflijk, even rijk. Die van de zachte bloem tot aan den donder, Van blauwe oogdiepte tot hemelgewelve, Altijd van zelve is en rein en puur, En machtig en grootsch, en toch liefelijk. De Geest der Nieuwe Menschheid, mijne Vrouwe, Opgewassen door alle menschgeslachten Door strijd en bloed en door strijd der gedachten, Is nu zooals een wonder te aanschouwen, Met haar gouden gestalt, 't gelaat zoo zachte, En haar oogen zoo stil droomende blauwe. Vorige Volgende