Sonnetten(1934)–Herman Gorter– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 13] [p. 13] XIII. De gouden Aarde is vol, schemerklare, De Hemel welft zich donker en zacht blauw, Het Heelal is die donkerzachte dauw, Alleen de Maan en de Aarde zijn zichtbare. Van die twee samen, van dat jonge pare Is de Maan, in den brooslichten lantaren Van den Nacht, de zachtstralende flambouw, En de Aarde de droomende landouw. En in het zachte en scheemrende blauw Is de Maan een Man met een stillen regen En de Aarde een wijde grijze Vrouw, Genietend 't stille geluk van dien zegen. Maan, Aarde en Heelal zijn één gedacht Van zaligheid der Menschheid. - Dit 's haar Nacht. Vorige Volgende