Sonnetten(1934)–Herman Gorter– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 6] [p. 6] VI. Zij ziet mij aan en uit haar oogen springen Kinderen, naakt en blij, die luide zingen, Zij ziet mij aan, en van haar boezem geuren Rijzende bloemen in duizende kleuren. En om de slanke lijn van haar lichaam Dringen gestalten schoon, nog zonder naam, En 'k zie een wereld om haar, waar haar ziel De weerschittring van is, die er in viel. Maar haar gelaat is van een zachte zede Die verre overstraalt al hare zoetheid, En hare ziel straalt van een vaste goedheid, Die overtreft de zachtheid van haar leden En de schoonheid van haar oneindgen geest Overschittert den luister van haar leest. Vorige Volgende