Sonnetten(1934)–Herman Gorter– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 5] [p. 5] V. Met een oneind'ge zoetheid ziet mij aan De stralend rijke Geest der Nieuwe Menschheid, Van uit der Toekomst wonderrijk bestaan, En 'k voel een Vreugde, waaraan geene grens leit. En zij begint te zingen een Muziek Van uit de verte, uit den verren tijd Die ruimte is, van zulk een geestlijkheid, Dat mijn lichaam gezond wordt, dat was ziek. En ik tracht één te worden met haar, en ik dring Naar haar toe door de ruimte en den tijd, En o! zij komt in hare lieflijkheid Naar mij toe, in haar goudstralend gezing, Zooals een geest in geest, en, ziet! Wij worden één in dat wolkende lied. Vorige Volgende