Sonnetten(1934)–Herman Gorter– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 7] [p. 7] VII. Haar lichaam lijkt de volle rijke aarde, En als de hemel zijn haar blauwe oogen, En als de ronde bergen zijn haar hooge Borsten en buik, die nu een Menschheid baarde, Een Menschheid, van een oneindige waarde Van Vrijheid, en een oneindig vermogen Van krachten, die zich nu op haar bewogen Als in van 't paradijs de zaal'ge gaarde. O zie haar nu de volle beenen strekken, En de hooge machtige armen rekken, Langs de zeeën, als de bergen der aard. O zie op haar de duizendtallen beelden Van hare kindren, - in haar moederweelde, O zie den blik waarmee zij op ze staart. Vorige Volgende