De school der poëzie(1897)–Herman Gorter– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 8] [p. 8] [Ik zat eens heel alleen te spelen] Ik zat eens heel alleen te spelen op een gedachteharp, de kelen van schemering en duisternis om mij fluisterden liedjes, het leek tooverij. Mijn vingers en mijn oogen teeder gleeden langs gele snaren, boven en beneden bleven ze langer, want ik wist niet wat ver achter in gedachtenvlakte zat. Een kinderbeeldje, dat is òpgerezen zwierig in haar gewaad, ze had te lezen gezeten in haar vreemd gedachtenboek, nu stond ze in een gelen rimpeldoek. Nu kwam ze dichter bij, we zijn gekomen midden ter vlakte onder heel wat boomen, we spraken niet, want boven zei de wind al mijn gedachten en die van het kind. [pagina 9] [p. 9] Maar te dansen zijn we wel gegaan, heen en weer, op en neer, een lange baan van luchtige passen, voeten beurteling omhoog, omlaag, als rozenbuiteling. Te dansen zooals twee rozen gaan, rozeroode rozen tusschen groene blaan samen gesproten van uit ééne steel, twee windewiegelingen, geen geheel maar altijd twee, hoewel ze ongescheiden het leven doordansen met hun roode beiden. Zoo dansten wij, mijn vingers scholen in 't geelglimmende fluweel, een diepen zin voelden ze daar van 't levende dat edel in 't gele woonde, en de windevedel blies uit een adem van een gele stof zooals een zonneschijn in bloemehof. Wij zeiden altijd niets maar sprongen om ons om - haar gouden oogen fonkelden, haar lippen bleven stom - de wind zei àl gedachten, en de dansemaat, die fonkelde in diamant op haar gelaat. Maar eind'lijk zei ze goeien dag en is weer weggegaan, op hare lippen danste lach, haar kleed was als de maan [pagina 10] [p. 10] zoo flikkerend om 't dansend lijf, zoo sprong ze heel, heel ver, zooals de gouden maan eerst, toen zooals de gouden ster. Ik ben zooals een oosterster, zij tintelt in het westen, wij tweeën vogels weten wel de takken onzer nesten, wij komen nog wel weer te saam, is het niet, is het niet, dansende liefste, liefste, liefste, op windelied? Maar onderwijl zit ik te spelen op een gedachteharp, de kelen van schemering en duisternis om mij fluisteren liedjes, het lijkt tooverij. Vorige Volgende