Open brief aan partijgenoot Lenin
(1921)–Herman Gorter– Auteursrecht onbekendIII.
| ||||
[pagina 29]
| ||||
zaak op zichzelf steunt, enz. Ik behoef al deze gronden hier niet te herhalen. Maar met betrekking tot het parlementarisme komen er nog eenige bij. Ten eerste: De arbeiders en de arbeidende massa's in het algemeen van West-Europa zijn geestelijk geheel aan de burgerlijke kultuur, de burgerlijke ideeën en daarom ook aan het burgerlijke stelsel van vertegenwoordiging, het parlementarisme, de burgerlijke demokratie onderworpen. Veel meer dan de arbeiders in Oost-Europa. Hier, in West-Europa, beheerscht de burgerlijke ideologie het geheele sociale en daardoor ook het politieke leven, zij is hier veel dieper in de harten en de hoofden der arbeiders doorgedrongen. Zij zijn sinds eeuwen daarin opgegroeid en opgevoed. De arbeiders zijn van deze ideeën geheel en en al doortrokken. Zeer schoon schildert partijgenoot Pannekoek deze verhoudingen in het Weensche tijdschrift ‘Kommunismus.’ ‘De Duitsche ervaring stelt ons voor het groote probleem der revolutie in West-Europa. In deze landen heeft de oude burgerlijke produktiewijze en de daarmee samengaande hoog ontwikkelde kultuur van vele eeuwen haar stempel gedrukt op het denken en voelen der volksmassaas. Daardoor is het geestelijk en innerlijk karakter der volksmassaas hier totaal verschillend van dat der massaas in de oostelijke landen, die die overheersching der burgerlijke kultuur niet hebben gekend. En daarin ligt voornamelijk het verschil in ontwikkeling van de revolutie in het Oosten en in het Westen. In Engeland, Frankrijk, Holland, Scandinavië, Zwitserland, Duitschland, leefde sinds de middeleeuwen een krachtige burgerij met een kleinburgerlijke en primitief kapitalistische produktie; met den ondergang van het feodalisme kwam op het land een eveneens krachtige en onafhankelijke boerenstand op, die ook meester was in eigen klein bedrijf. Op dezen bodem ontwikkelde zich het burgerlijke geestesleven tot een vaste nationale kultuur, vooral in de kuststaten Engeland en Frankrijk, die vooraan gingen in de kapitalistische ontwikkeling. Het kapitalisme van de 19e eeuw heeft met de onderwerping der gansche volkshuishouding aan zijn macht en met het betrekken van zelfs de meest afgelegen boerenhoeven binnen de sfeer van zijn wereldproductie deze nationale kultuur opgevoerd, verfijnd, en met zijn geestelijke propagandamiddelen, de pers, de school, de kerk vast ingehamerd in de hoofden der massaas, zoowel van die het zelf proletariseerde en in de stad trok, als van wie het op het land liet. Dit geldt niet slechts voor de stamlanden van het kapitalisme, maar gelijkelijk, zij het ook in eenigszins andere vormen voor Amerika en Australië, waar de Europeanen nieuwe staten stichtten, en voor de tot dien tijd nog stilstaande landen van Centraal- | ||||
[pagina 30]
| ||||
Europa: Duitschland, Oostenrijk, Italië, waar de nieuwe kapitalistische ontwikkeling aansluiting vond bij een oude, tot stilstand gekomene, klein-burgerlijke produktiewijze en een kleinburgerlijke kultuur. Geheel ander materiaal en een geheel andere traditie trof het kapitalisme aan, toen het tot de oostelijke landen van Europa doordrong. Hier in Rusland, Polen, Hongarije, ook in de landen ten oosten van de Elbe, bestond geen machtige burgerlijke klasse, die van oudsher het geestesleven beheerschte; de primitieve agrarische verhoudingen met groot-grondbezit, patriarchaal feodalisme en het dorpskommunisme bepaalden het geestesleven.’ Daarmee heeft partijgenoot Pannekoek in het ideologische vraagstuk den spijker op den kop getroffen. Veel meer dan ooit van uwe, van Russische zijde, gedaan is, heeft hij het verschil tusschen Oosten West-Europa in ideologisch opzicht in zijn wezen duidelijk gemaakt en hij heeft van deze zijde den sleutel gegeven tot het vinden van de juiste revolutionaire taktiek voor West-Europa. Men behoeft deze slechts met de materiëele zijde, d,w.z. met de materieele oorzaken der macht van onze vijanden te verbinden, nl. met het bank-kapitaal, en de geheele taktiek wordt duidelijk. Maar er kan nog meer over het ideologische vraagstuk gezegd worden: In West-Europa is door de vroegere geslachten, door de voorvaderen, de burgerlijke vrijheid, de macht van het parlement, in vrijheidsoorlogen veroverd, weliswaar voor de burgers alleen, voor de bezittenden, maar toch door het volk. Diep ligt de gedachte aan dezen strijd nog als traditie in dit volk. Immers een revolutie is de diepste herinnering voor een volk. De gedachte, dat het vertegenwoordigd zijn door een parlement een overwinning beteekende, werkt onbewust als een geweldige, stille kracht. Vooral in de oudste burgerlijke landen, waar langdurige of vaak wederkeerende vrijheidsoorlogen woedden: in Engeland, Holland en Frankrijk, maar ook, hoewel in mindere mate, in Duitschland, België, en de Skandinavische landen. Misschien kan een bewoner van het Oosten zich niet voorstellen, hoe sterk deze invloed kan zijn. Bovendien hebben de arbeiders zelf hier gedurende lange jaren voor het algemeen kiesrecht gestreden, en het zoo, direct of indirect, verworven. Ook dit was een overwinning, die in die dagen vruchten heeft gedragen. De gedachte en het gevoel, dat het een vooruitgang en een overwinning is, zich te doen vertegenwoordigen, en zijn eigen vertegenwoordigers in het burgerlijk parlement voor zijn belangen te laten opkomen, is algemeen. Ook deze ideologie oefent een grooten invloed uit. En ten slotte geraakte de arbeidersklasse in West-Europa door het reformisme geheel in de macht der parlementsleden, die haar | ||||
[pagina 31]
| ||||
gebracht hebben tot den oorlog, en tot een verbond met het kapitalisme. Ook deze invloed van het reformisme is enorm groot. Door al deze oorzaken is de arbeider tot slaaf van het parlement geworden, hij handelt zelf niet meer, maar laat het parlement handelen.Ga naar voetnoot1) Daar komt de revolutie! Nu moet hij alles zelf doen. De arbeider moet nu alleen met zijn klasse den geweldigen vijand bestrijden, den vreeselijksten strijd wagen dien de wereld ooit zag. Geen taktiek van leiders kan hem helpen. Scherp staan de klassen, alle klassen, tegenover den arbeider, en geen enkele klasse is met hem. Integendeel, wanneer hij vertrouwt op zijn leiders; of op andere klassen in het parlement, is er groot gevaar, dat hij terugvalt in zijn oude fout, de leiders te laten handelen, dat hij vertrouwt op het parlement, dat hij volhardt in den ouden waan, dat anderen de revolutie voor hem kunnen maken, kortom dat hij in de oude burgerlijke ideologie blijft. Uitstekend kenschetst Pannekoek ook weer deze verhouding der massa tot de leiders: ‘Het parlementarisme is de typische vorm van den strijd door middel van leiders, waarbij de massaas zelve een ondergeschikte rol spelen. Zijn praktijk bestaat hierin, dat afgevaardigden, enkele personen, den wezenlijken strijd voeren; bij de massaas moet dus het denkbeeld opgewekt worden, dat anderen den strijd voor hen voeren kunnen. Vroeger gold het geloof, dat de leiders in het parlement belangrijke verbeteringen konden veroveren voor de arbeiders, of zelfs de illusie, dat de parlementsleden door wetsbesluiten den overgang naar het socialisme konden doorvoeren. Tegenwoordig, nu het parlementarisme bescheidener optreedt, hoort men als argument, dat de afgevaardigden in het parlement groote dingen kunnen doen voor de propaganda van het Communisme. Steeds weer valt de hoofdnadruk op de leiders, en het is vanzelfsprekend geworden dat vaklieden, politici, de politiek bepalen, - zij het dan ook in de democratische verkleeding van congresdiscussies en resoluties, - de geschiedenis der sociaal-democratie is een reeks van vergeefsche pogingen om de leden zelf hunne politiek te doen bepalen. Waar het proletariaat den parlementairen strijd voert, is dit alles onvermijdelijk zoolang als de massaas nog geen organen van eigen actie in het leven hebben geroepen, zoolang de revolutie dus nog niet begonnen is. Zoodra de massaas zelf optreden, handelen, en daardoor hun politiek bepalen kunnen, worden de nadeelen van het parlementarisme overwegend. | ||||
[pagina 32]
| ||||
Het is het probleem der taktiek, hoe in de proletarische massa de traditioneele burgerlijke denkwijze kan worden uitgeroeid, die verlammend werkt; al wat de overgeleverde opvattingen versterkt, is uit den booze. En het taaiste, meest vastgegroeide deel dezer opvatting is haar onzelfstandigheid tegenover de leiders, aan wie de beslissing in algemeene kwesties en de leiding in alle klasse-aangelegenheden wordt overgelaten. Het parlementarisme kan niet anders dan de eigen, voor de revolutie vereischte activiteit der massaas verlammen. Hoe schoon de redevoeringen ook zijn, die daar ter opwekking tot de revolutionaire daad gehouden worden, het revolutionaire optreden komt niet uit die woorden voort, maar uit de harde, bittere noodzaak, als er geen andere uitweg meer overblijft. De revolutie vereischt nog iets meer dan de massale daad, die een regeeringssysteem omverwerpt, en waarvan wij weten dat zij niet door de leiders wordt opgeroepen, maar alleen kan voortkomen uit den diepen drang der massaas. De revolutie eischt, dat de groote vragen van maatschappelijken wederopbouw ter hand worden genomen, dat moeilijke beslissingen genomen worden, dat het geheele proletariaat tot scheppende actie wordt gebracht, - en dit is slechts mogelijk wanneer eerst een voorhoede, en dan een steeds grootere massa zelve handelt, zichzelve verantwoordelijk voelt, zoekt, propaganda voert, worstelt, probeert, zich bezint, overweegt, waagt, en doorzet. Maar dit alles is zwaar en moeilijk; en zoolang dus de arbeidersklasse in de meening verkeert, dat zij een gemakkelijker weg kan gaan door anderen voor zich te laten handelen, - die actie voeren van een hooge tribune, besluiten nemen, signalen geven, tot de daad oproepen, wetten maken, - zal zij aarzelen en door de oude denkgewoonten en fouten passief blijven.’ Duizendmaal, en zoo noodig honderdduizend en millioen maal moet het herhaald worden, - en wie het door de geschiedenis nog niet heeft geleerd en gezien, die is, al waart gij het ook, Lenin, blind - dat de arbeiders van West Europa niet alleen in de vakvereeniging, maar ook politiek alles zelf moeten doen, en hun leiders dwingen te doen, omdat zij alleen staan, en omdat geen handige taktiek van leiders hen helpen kan. Hier voor het eerst, in veel hooger mate dan in Rusland, moet de bevrijding der arbeiders het werk der arbeiders zelf zijn. En daarom hebben de partijgenooten van links gelijk, wanneer zij tot de Duitsche kameraden zeggen: laat u niet in met de verkiezingen, boykot het parlement - gij moet alles zelf doen - gij kunt slechts overwinnen wanneer gij twee, vijf, tien jaar lang daarnaar handelt, en wanneer gij u man voor man, groep voor groep, van stad tot stad, van provincie tot provincie, en ten slotte in het geheele rijk, als partij, als Union, als bedrijfsraden, als massa, als klasse daaraan gewent, en ten | ||||
[pagina 33]
| ||||
slotte door eindelooze oefening en eindeloozen strijd en nederlagen zoover komt dat gij, in uw groote meerderheid, dat kunt, en eindelijk, na deze school doorloopen te hebben, een aaneengesloten massa vormt. Maar deze partijgenooten, de linkschen, de K.A.P.D., zouden een groote fout gemaakt hebben, wanneer zij dit alleen maar verkondigd en gepropageerd hadden. Hier, en hier haast nog meer dan in de vakvereenigingen, omdat het hier de geheele, de politieke kwestie betreft, - zijn de strijd, het voorbeeld, het voorgaan een eerste vereischte. En daarom hadden de partijgenooten der K.A.P.D. het recht, het grootste, want door de geschiedenis geëischte recht om, toen de Spartacusbond, - of liever de Spartacus-Centrale - hunne propaganda niet dulden wilde, zich onmiddellijk af te scheiden, een splitsing te maken. Want onder alle West-Europeesche arbeiders was voor het Duitsche slavenvolk in de allereerste plaats een voorbeeld noodig. In dit volk van politieke slaven en in deze onderworpen West-Europeesche wereld moest een groep zijn, die het voorbeeld gaf van vrije strijders zonder leiders, dat wil zeggen zonder leiders van het oude soort, zonder parlementsleden. En dit alweer niet omdat het zoo prachtig, of zoo goed, of heldhaftig is, maar omdat de Duitsche en West-Europeesche arbeiders in dezen vreeselijken strijd alleen staan en geen hulp van andere klassen te wachten hebben, omdat de knapheid der leiders hen niet meer helpen kan, omdat slechts één ding hen helpen kan, de vastberaden wil der massa, man voor man, vrouw voor vrouw, en als geheel. Uit deze hoogere oorzaak, en omdat de tegenovergestelde taktiek, het parlementarisme, deze hoogere zaak slechts nadeel kan brengen, een nadeel dat oneindig veel grooter is dan het kleine voordeel, dat er uit voortvloeit, (de propaganda van de parlamentstribune), uit deze hoogere oorzaak verwerpt de Linkerzijde het parlementarisme. Gij zegt, dat partijgenoot Liebknecht, wanneer hij nog leefde, zulk prachtig werk in het parlement zou kunnen doen. Dit ontkennen wij. Hij zou daar niet politiek kunnen manoeuvreeren, omdat alle groot- en kleinburgerlijke partijen vast aaneengesloten tegenover ons staan. En hij zou daar de arbeiders niet beter kunnen winnen dan buiten het parlement. En omgekeerd zou een zeer groot deel der massa alles laten aankomen op zijn redevoeringen, en zou zijn aanwezigheid in het parlement dus schadelijk zijn.Ga naar voetnoot1). | ||||
[pagina 34]
| ||||
Het is waar dat een zoodanige arbeid der ‘Linkschen’ jaren zal duren, en zij die om welke reden ook gaarne onmidellijke resultaten, groote cijfers, groote aantallen van leden en stemmen, groote partijen, en een machtige (schijnbaar machtige) Internationale zouden zien, zullen daar wat lang op moeten wachten. Maar zij die begrijpen, dat de overwinning der Duitsche en West-Europeesche revolutie alleen kan komen, wanneer een zeer groot aantal, wanneer de groote massa der arbeiders op zichzelf vertrouwt, zullen met deze taktiek genoegen nemen. Voor Duitschland en West-Europa is het de eenige goede. Dit geldt ook in het bijzonder voor Engeland. Kent gij het burgerlijk individualisme van Engeland, zijn burgerlijke vrijheid, zijn parlementaire democratie, zooals die in den loop van zes of zeven eeuwen geworden zijn? Kent gij die werkelijk? Zoo oneindig verscheiden als zij zijn van de toestanden in Rusland? Weet gij hoe diep deze ideeën geworteld zijn in allen, ook in de proletarische individuen van Engeland en zijn koloniën? Kent gij hun tot één reusachtig geheel gegroeiden bouw? Hun algemeene geldigheid? In het maatschappelijk, zoowel als in het persoonlijk leven? Ik geloof dat geen Rus, geen Oost-Europeaan ze kent. Wanneer gij ze kendet, zoudt ge juichen over die kleine groep Engelsche arbeiders, die geheel gebroken hebben met dit allergrootste politieke systeem van het geheele kapitalisme, van de geheele wereld. Wanneer dat met volle bewustzijn geschiedt, vereischt het een revolutionairen geest, gelijk aan dien welke eenmaal hen bezielde, die als eersten met het tsarisme gebroken hebben. Dit breken met de geheele Engelsche democratie beteekent in den kiem reeds de Engelsche revolutie. En dit gebeurt, zooals het in Engeland met zijn geweldige geschiedenis en traditie en kracht gebeuren moest, met de uiterste beslistheid. Omdat het engelsche proletariaat de geweldigste kracht heeft, (potentieel is het het machtigste der aarde), treedt het plotseling met volle kracht op tegen de machtigste bourgeoisie der wereld, en verwerpt met een enkelen slag, hoewel de revolutie in zijn land nog niet is aangebroken, de geheele Engelsche democratie. Dat deed de voorhoede, de linkerzijde, juist zooals de voorhoede in Duitschland het deed, de K.A.P.D. En waarom? Omdat zij weet dat ook zij alleen staat, dat geen enkele klasse in geheel Engeland haar helpt en dat het in de eerste plaats het proletariaat zelf is, en niet de leiders die daar strijden en overwinnen moeten.Ga naar voetnoot1) | ||||
[pagina 35]
| ||||
In deze voorhoede toont het Engelsche proletariaat hoe het wil strijden: Alleen en tegen alle klassen van Engeland en zijn koloniën. En wederom geheel als het Duitsche: door het geven van een voorbeeld. Door het vormen van een communistische partij, die het parlementarisme verwerpt, en die aan de geheele klasse in Engeland toeroept: Breekt met het parlement, het zinnebeeld der kapitalistische macht. Vormt uw eigen partij en uw eigen bedrijfsorganisaties. Steunt alleen op uzelf. Het moest zoo gaan in Engeland, partijgenoot, dit moest zoo eindelijk toch komen, deze trots en moed, geboren uit het grootste kapitalisme. Nu het eindelijk komt, komt het ineens geheel. Het was een historische dag, die Junidag, in Londen, waarop de eerste communistische partij gevormd werd, die de geheele staatsinrichting van zevenhonderd jaar verwierp. Ik zou wel willen, dat de geesten van Marx en Engels daarbij tegenwoordig geweest waren. Ik geloof dat het hun eene onbeschrijfelijke vreugde zou gegeven hebben te zien hoe deze Engelsche arbeiders den Engelschen staat, het voorbeeld voor alle burgerlijke staten der wereld en sinds eeuwen het middenpunt en bolwerk van het wereldkapitalisme, hoe zij dezen staat en zijn parlement, zij het dan ook slechts in theorie, verwierpen. Voor deze taktiek bestaat in Engeland des te meer reden, omdat het engelsche kapitalisme het kapitalisme van alle andere landen zal steunen, en stellig niet zal aarzelen, uit alle deelen der wereld hulptroepen tegen zijn eigen zoowel als tegen ieder vreemd proletariaat te ontbieden. De strijd van het Engelsche proletariaat is dan ook een strijd tegen het wereldkapitaal. Des te meer reden voor het Engelsche communisme om het hoogste en helderste voorbeeld te geven. Om voorbeeldig te strijden voor het proletariaat der wereld, en dit door zijn voorbeeld kracht te geven.Ga naar voetnoot1) | ||||
[pagina 36]
| ||||
Zoo moet er overal en altijd een groep zijn, die alle consequenties trekt. Zoodanige groepen zijn het zout der menschheid. Na deze theoretische verdediging van het antiparlementarisme moet ik nu echter in onderdeeden op uw verdediging van het parlementarisme ingaan. Gij verdedigt het, (van blz. 36 tot 68) voor Engeland en Duitschland. De argumenteering past echter alleen voor Rusland (en in het gunstigste geval voor nog enkele der Oost-Europeesche landen), niet voor West-Europa. Daar zit, gelijk ik reeds zeide, uw fout. Daardoor wordt gij, van een marxistisch, een opportunistisch leider. Daardoor vervalt gij, de marxistische radicale leider voor Rusland, voor wat West-Europa betreft in het opportunisme. En als uwe taktiek hier aangenomen werd, zou dat het geheele westen naar den ondergang voeren. Dit wil ik nu, ter weerlegging uwer argumenten, in onderdeelen bewijzen. Toen ik uwe argumenten las, van blz. 36 tot 68, kwam er voortdurend eene herinnering bij mij op. Het was mij als zat ik weer op een congres van de oude sociaal-patriottische partij, luisterend naar een rede van Troelstra. Wanneer hij voor de arbeiders de groote voordeelen der reformistische politiek schetste, wanneer hij sprak over de arbeiders die nog geen sociaal-democraat waren, en die wij door compromissen winnen moesten. Wanneer hij sprak over de verbonden die, (natuurlijk tijdelijk!) met de partijen dezer arbeiders gesloten konden worden, van de ‘scheuren’ in en tusschen de burgerlijke partijen, waarvan wij moesten profiteeren. Geheel zoo, ongeveer, neen, woordelijk zoo spreekt gij, Lenin, voor ons in West-Europa!! En ik herinner mij hoe wij daar zaten, marxistische partijgenooten, geheel achter in de zaal, een paar man sterk slechts, vier of vijf, Henriette Roland Holst, Pannekoek, nog enkelen. Troelstra deed het geheel zooals gij, meesleepend, overtuigend. En ik herinner mij hoe midden in den storm van bijval, midden in de schitterende reformistische uiteenzettingen, en de beschimping der Marxisten, de arbeiders in de zaal omkeken naar de ‘idioten’ en ‘ezels’ en ‘kinderachtige dwazen’ gelijk Troelstra ons - juist zooals gij nu - noemde. Zoo zal het waarschijnlijk op het congres der Internationale in Moskou gegaan zijn, toen gij tegen de Marxisten der K.A.P.D. gesproken hebt. En hij sprak, - geheel | ||||
[pagina 37]
| ||||
zooals gij, partijgenoot -, zoo overtuigend, zoo, binnen zijn methode, logisch, - dat ik soms zelf dacht, ja, hij heeft gelijk. Meestal moest ik het woord voeren voor de oppositie, (in de jaren tot 1909, toen wij uitgestooten werden.) Maar weet gij wat ik dan altijd dacht, als ik hem hoorde en aan mijzelf begon te twijfelen? Ik had een middel dat nooit faalde. Het was een zin uit het partijprogram: Gij moet steeds zoo handelen en spreken, dat het klassebewustzijn der arbeiders erdoor wordt opgewekt en versterkt. Ik vroeg mij af: wordt door datgene wat de man daarginds zegt, het klassebewustzijn versterkt, ja of neen? En dan wist ik altijd onmiddellijk dat dit niet het geval was, en dat ik dus gelijk had. Precies zoo ging het mij bij het lezen uwer brochure. Ik hoor uwe opportunistische argumenten voor het meedoen met de niet communistische partijen, met de burgerlijken, en voor compromissen. Ik word meegesleept. Het lijkt alles zoo glanzend, licht en schoon. En zoo logisch, in uwe methode. Maar dan denk ik weer, evenals toen, een enkelen zin, dien ik mij sinds eenigen tijd bedacht heb voor den strijd tegen de communistische opportunisten. Het is deze: Is wat die man daar zegt, zoo, dat het den wil der massaas sterk maakt tot de daad, in de daad, tot de revolutie, tot de werkelijke revolutie in West-Europa, ja of neen? En over uwe brochure zeggen mij dan mijn hoofd en hart tegelijkertijd: Neen. - En dan weet ik direct, zoo stellig als een mensch maar iets weten kan, dat gij ongelijk hebt. Dit middel kan ik de partijgenooten van links aanbevelen. Wanneer gij, Partijgenooten, in den zwaren strijd die ons te wachten staat tegen de opportunistische communisten in alle landen, (hier in Holland woedt hij reeds gedurende drie jaar) weten wilt of en waarom gij gelijk hebt, stelt u dan deze vraag! In uw strijd tegen ons, partijgenoot Lenin, gebruikt gij slechts drie argumenten, die steeds weer, afzonderlijk of door elkander door uw geheele brochure terugkeeren. Het zijn de volgende:
Verdere argumenten hebt gij niet. Ik zal ze nu op de rij af beantwoorden. Om te beginnen het eerste argument, de propaganda in het parlement. Dit argument is van zeer weinig beteekenis. Want de niet- | ||||
[pagina 38]
| ||||
communistische arbeiders, dat wil zeggen de sociaal-democratische, christelijke en verder burgerlijk denkenden hooren in hun kranten niets over onze redevoeringen in het parlement. Gewoonlijk worden die redevoeringen nog geheel verminkt. Hiermee bereiken wij hen dus niet. Wij bereiken hen alleen door onze vergaderingen, brochures, kranten. Wij - ik spreek hier, evenals dikwijls, in den naam der K.A.P.D. - bereiken hen echter vooral (in den tijd der revolutie, daarover alleen spreken wij) door de daad. In alle grootere steden en dorpen zien zij ons handelen. Zij zien de stakingen, de straatgevechten, de raden. Zij hooren onze leuzen. Zij zien ons voooraangaan. Dat is de beste propaganda, de meest overtuigende. Deze daad geschiedt niet in het parlement. De nog niet communistische arbeiders, de kleine burgers en kleine boeren worden dus heel goed bereikt, ook zonder parlementaire actie. Hier moet in het bijzonder een plaats uit de brochure ‘Kinderziekte’ weerlegd worden, die zeer duidelijk aantoont, waartoe het opportunisme u, partijgenoot Lenin, reeds brengt. Op blz. 52 zegt gij, dat het feit, dat de duitsche arbeiders bij massaas naar de onafhankelijke partij overgaan, en niet naar de communistische, toe te schrijven is aan het niet parlementair optreden der communisten. De massa der Berlijnsche arbeiders zouden dus door den dood van Liebknecht en Rosa Luxemburg, door de doelbewuste stakingen en straatgevechten der communisten bijna overtuigd geweest zijn. Slechts een rede in het parlement van partijgenoot Levi ontbrak er aan. Als deze de rede toch maar gehouden had, zouden zij tot ons overgeloopen zijn, inplaats van tot de dubbelzinnige onafhankelijken. Neen, Partijgenoot, dat is niet waar, zij zijn eerst naar de dubbelzinnigen gegaan, omdat zij de revolutie, de niet dubbelzinnige, nog vreesden. Omdat de overgang van de slavernij naar de vrijheid leidt over de aarzeling. Wees voorzichtig, Partijgenoot, gij ziet waarheen het opportunisme u reeds voert. Uw eerste argument is van geen beteekenis. En wanneer wij bedenken dat het meedoen in het parlement (in de revolutie in Duitschland en Engeland, en in geheel West-Europa) die idee bij de arbeiders versterkt, dat hun leiders het werk wel doen zullen, en die andere opvatting verzwakt, dat zij alles zelf moeten doen, zien wij dat dit argument niet alleen niets goeds beduidt, maar zelfs zeer schadelijk is. Het tweede argument: het voordeel van parlementaire actie (in revolutionaire tijden) bij het benutten van de ‘scheuren’ tusschen de partijen, en voor de compromissen met eenigen onder hen. | ||||
[pagina 39]
| ||||
Om dit argument te weerleggen, (vooral voor Engeland en Duitschland, maar ook voor geheel West-Europa,) moet ik eenigszins uitvoeriger zijn dan bij het eerste. Het valt mij moeilijk dit tegen u te moeten doen, partijgenoot Lenin. Maar deze kwestie, dit vraagstuk van het opportunisme is voor ons in West-Europa een levenskwestie. Letterlijk een zaak van leven en dood. De kwestie zelf, het weerleggen, is gemakkelijk. Honderd keer hebben wij dit argument weerlegd, wanneer Troelstra, Henderson, Bernstein, Legien, Renaudel, van de Velde, etc. kortom, wie ook van de sociaal patriotten, het gebruikten. Kautsky zelfs heeft het weerlegd, in den tijd dat hij nog Kautsky was. Het was het grootste argument der reformisten. Nooit hadden wij gedacht dat tegen u te moeten doen. En nu moet het. Welaan dan! Het voordeel van het gebruikmaken in het parlement van ‘scheuren’ is daarom zoo onbeduidend, omdat deze ‘scheuren’ sedert eenige jaren, en tientallen van jaren, zoo onbeduidend zijn. Zoowel die tusschen de groot-burgerlijke partijen, als tusschen de groot-burgerlijke en de kleinburgerlijke. In West-Europa, in Duitschland, en in Engeland. Dat dateert niet van de revolutie. Reeds veel vroeger, in den tijd der langzame ontwikkeling was dat zoo. Alle partijen, ook die der kleine burgers en boeren, stonden sedert langen tijd tegenover de arbeiders, en tusschen henzelf was het onderscheid in vraagstukken die den arbeider betreffen, (en in bijna alle andere tevens, want alle hangen met het arbeidersvraagstuk samen) zeer verminderd, of vaak reeds geheel verdwenen. Dit staat vast, theoretisch en praktisch. In West-Europa, in Duitschland en Engeland. Theoretisch, omdat het kapitaal zich geconcentreerd heeft in banken, trusts en monopolies. Op geweldige wijze. Omdat in West-Europa en vooral in Engeland en Duitschland, deze banken, trusts en kartels bijna het geheele kapitaal in zich hebben opgenomen, in de industrie, den handel, het verkeer, en zelfs voor een groot deel ook in den landbouw. Daardoor is de geheele industrie, ook de kleine, het geheele verkeer, ook het kleine, de geheele handel, ook de kleine, en het grootste deel van den landbouw, (ook de kleine landbouw), geheel afhankelijk geworden van het grootkapitaal. Zij zijn een geworden met het grootkapitaal. Partijgenoot Lenin zegt, dat de kleine handel, verkeer, industrie en landbouw weifelen, schommelen tusschen kapitaal en arbeid. Dat is niet waar. In Rusland was dat zoo, en vroeger hier ook. In West-Europa, in Duitschland en Engeland hangen zij nu zoo zeer, zoo volkomen af van het grootkapitaal, dat zij niet meer schommelen. De kleine winkelier, de kleine industrieel, de kleine koopman zijn geheel in de macht | ||||
[pagina 40]
| ||||
der trusts, der monopolies, der banken. Deze zijn het die hun waren en krediet geven. En zelfs de kleine boer hangt af van de trusts, het monopolie en de banken, door zijn coöperaties en hypotheken. Dit deel van mijne bewijsvoering, van die der ‘Linkerzijde’, is het allergewichtigste. Hiervan hangt de geheele taktiek voor Europa en Amerika af. Partijgenoot, uit welke deelen bestaan deze lage, het dichtst bij het proletariaat staande lagen? Uit winkeliers, handwerkslieden, lagere beambten en arme boeren. Laat ons die dus, voor West-Europa, onderzoeken. Kom met mij mee, partijgenoot, niet naar de groote winkels, daar spreekt het afhankelijk-zijn van het grootkapitaal van zelf, maar naar een kleine winkel in een arm stadsdeel, in een proletariërswijk, in West-Europa. Wat ziet gij om u heen? Alles, bijna alles van deze waren, van deze kleeren, levensmiddelen, huisraad, brandstof, enz., enz., zijn producten niet alleen van de grootindustrie, maar vaak van trusts. En dat niet alleen in de steden, maar ook op het land. De kleine winkeliers zijn voor het overgroote deel reeds depothouders van het grootkapitaal, dat wil dus zeggen van het bankkapitaal, want dit beheerscht de trusts. Bezie de werkplaats van een kleinen handwerksbaas! Zijn grondstof, de metalen, het leder, het hout, enz. komen van het grootkapitaal, vaak reeds van de monopolies, dat wil zeggen van de banken. En waar de leveranciers van deze waren kleinere fabrikanten, handelaars, transportondernemers zijn, daar hangen toch ook deze geheel af van het geconcentreerd bankkapitaal. En de lagere beambten en employé's staan voor het allergrootste deel in dienst van het grootkapitaal, en van den staat en de gemeenten, die ook weer afhankelijk zijn van het grootkapitaal, dus tenslotte ook weer van de groote banken. Het percentage van beambten die, het dichtst bij het proletariaat staande, direct of indirect afhankelijk zijn van het grootkapitaal, is in West-Europa zeer groot, in Duitschland en Engeland is het enorm. En de belangen dezer lagen zijn verbonden met de belangen van het grootkapitaal, dus van de banken. Ik sprak reeds over de arme boeren, en wij hebben gezien dat zij voorloopig niet voor het communisme te winnen zijn, behalve om de daar genoemde oorzaken ook omdat zij, voor hun werktuigen, waren en hypotheken van het grootkapitaal afhangen. Wat volgt hieruit, partijgenoot? Dat de moderne, West-Europeesche (en Noord-Amerikaansche) maatschappij en staat een groot, georganiseerd, tot in zijn uiterste vertakkingen georganiseerd, geheel geworden zijn, dat absoluut door het bankkapitaal wordt beheerscht, in beweging gebracht en geregeld. Dat de | ||||
[pagina 41]
| ||||
maatschappij daar een geordend lichaam is, wel is waar kapitalistisch geordend, maar toch geordend. Dat het bankkapitaal het bloed is van dat lichaam, dat door het geheele lichaam vloeit, en alle ledematen voedt. Dat dit lichaam een is, en dit kapitaal het geheele lichaam geweldig sterk maakt, en dat dus alle ledematen, wier belang het zijne is, het tot zijn werkelijk einde trouw zullen blijven. - Alle, behalve het proletariaat, dat het bloed, de meerwaarde maakt. - Daar alle klassen afhankelijk zijn van het bankkapitaal, en daar dit laatste zoo krachtig is, staan alle klassen vijandig gezind jegens de revolutie, en daardoor jegens het proletariaat. En daar het bankkapitaal de meest plooibare, smijdige en meest elastische kracht ter wereld is, die door haar crediet haar macht nog duizendmaal vergroot, daarom houdt het het kapitalisme, den kapitalistischen staat en de kapitalistische maatschappij te zamen en in stand ook nog na dezen vreeselijken oorlog, na het verlies van duizend milliard, en te midden van een toestand, die ons voorkomt het bankroet te zijn. En daardoor houdt het alle klassen, behalve het proletariaat, met nog meer kracht om zich heen geschaard, en vereenigt het alle klassen in een geheel, tegenover het proletariaat. En deze kracht en plooibaarheid en dit samenhouden van alle klassen zijn zóó groot, dat zij nog zeer lang zullen blijven, ook nadat de revolutie is uitgebroken. Zeker, het kapitaal is geweldig verzwakt. De krisis komt en met haar de revolutie. En ik geloof, dat deze zal overwinnen. Maar er zijn twee oorzaken, die het kapitalisme nog langen tijd zeer machtig houden. Dat zijn de geestelijke slavernij der massaas, en het bankkapitaal. Op de kracht van deze beide factoren moet onze taktiek dus berekend zijn. Er is nog een reden, waardoor het georganiseerde bankkapitaal alle klassen tegen het proletariaat bijeenhoudt. Dit is het groote aantal der proletariërs. Alle klassen gevoelen, dat, als zij de arbeiders (in Duitschland 20 millioen op een bevolking van 70) er maar toe konden brengen, 10, 12, 14 uur per dag te werken, de redding uit de krisis nog mogelijk zou zijn. Ook daarom staan zij tezamen tegen het proletariaat. Dit is de economische toestand voor West-Europa, zoo totaal anders dan in Rusland, waar het bankkapitaal bij lange niet deze macht had. Daarom bleven daar de burgerlijke en de lagere klassen niet bij elkaar. En daardoor waren er werkelijke scheuren tusschen hen. En daardoor stond het proletariaat daar niet alleen Deze ekonomische oorzaken bepalen de politiek. Daarom, afhankelijke slaven als zij zijn, stemmen al deze burgerlijke klassen bij de verkiezingen voor hun meesters, voor deze groot-burgerlijke partijen, waartoe ze ook behooren. Eigen partijen hebben deze kleine lieden in Duitschland en Engeland, in West-Europa bijna niet. | ||||
[pagina 42]
| ||||
Dit alles was reeds zeer sterk voor de revolutie. De oorlog heeft deze tendens op reusachtige wijze aangewakkerd, door het nationalisme en het chauvinisme. Maar vooral door de enorme trustificatie van alle economische krachten. De revolutie echter heeft de tendens: Aaneensluiting aller burgerlijke partijen en aansluiting van alle klein-burgerlijke elementen en kleine boeren bij de grootburgerlijken, nog in zeer groote mate versterkt. De russische revolutie is er niet voor niets geweest! Men weet nu overal wat men te verwachten heeft! De groot-burgers en groot-boeren, de middenstand en midden-boeren, de lagere burgerlijke en boeren-elementen zijn in West-Europa, en vooral in Duitschland en Engeland, door het monopolie, de trusts, het imperialisme, door den oorlog, door de revolutie, tegen de arbeiders,Ga naar voetnoot1) En omdat het arbeidersvraagstuk alles beheerscht, staan zij in alle vraagstukken naast elkaar. Partijgenoot, ik moet hier nu weer dezelfde opmerking maken als bij het vraagstuk der boeren in het eerste hoofdstuk. Ik weet zeer goed, dat niet gij, maar de kleine geesten in onze partij, die de kracht niet hebben, om de taktiek op de groote algemeene lijnen te baseeren, en die daarom op de kleine bijzonderheden steunen - dat deze kleine geesten de aandacht op bijzondere gedeelten van deze klassen zullen richten, die nog niet onder invloed van het grootkapitaal staan. Ik ontken niet, dat er nog zulke gedeelten zijn, maar ik zeg, dat de algemeene waarheid, de algemeene tendens in West-Europa is, dat zij onder den invloed van het grootkapitaal staan. En op deze algemeene waarheid moet onze taktiek berusten. Ook ontken ik niet, dat er nog enkele scheuren kunnen zijn. Ik zeg alleen, dat de algemeene tendens is en nog langen tijd gedurende de revolutie zal blijven: aaneensluiting van deze klassen. En ik zeg, dat het voor de arbeiders, in West-Europa, beter is om hun aandacht te richten op deze aaneensluiting dan op die scheuren. Want zij moeten hier zelf in de eerste plaats de revolutie maken en niet hun leiders, hun parlementsleden. Ook zeg ik niet, wat de kleine geesten uit mijn woorden zullen maken, dat de werkelijke belangen van deze klassen dezelfde zijn als die van het grootkapitaal. Ik weet wel, dat zij door het grootkapitaal uitgebuit en onderdrukt worden. Wat ik zeg, is dit: Nog vaster dan vroeger sluiten deze klassen zich met het grootka- | ||||
[pagina 43]
| ||||
pitaal aaneen, omdat zij nu ook het gevaar van de proletarische revolutie voor zich zien. De heerschappij van het kapitaal beteekent voor hen in West-Europa een zekere levensvastheid, de mogelijkheid - of ten minste het geloof daaraan - om vooruit te komen en hun toestand te verbeteren. Nu bedreigt hen de chaos en de revolutie, die in het begin een verergering van den chaos beduidt. Daarom staan zij allen aan de zijde van het kapitaal in zijn pogen om den chaos met alle middelen op te heffen, de productie weer te redden, de arbeiders tot langer arbeidstijd en geduldiger ontbering aan te sporen. De proletarische revolutie in West-Europa beteekent voor hen de ineenstorting van alle orde, van alle, zij het ook schamele levenszekerheid. Daarom staan zij alle naast het grootkapitaal en zullen zij nog lang, ook gedurende de revolutie, naast hem staan. Want ten slotte moet ik nog opmerken, dat ik spreek van de taktiek bij het begin en in het verloop van de revolutie. Ik weet wel, dat heelemaal aan het einde der revolutie, als de overwinning nabij, het kapitalisme te gronde gericht is, deze klassen tot ons zullen komen. Maar wij hebben onze taktiek niet naar het einde, maar naar het begin en het verloop der revolutie in te richten. - Theoretisch kon dit alles dus niet anders zijn. Theoretisch staat dit vast. Maar practisch niet minder. Dit zal ik nu bewijzen: Gedurende vele jaren doet de geheele bourgoisie, doen alle burgerlijke partijen van West-Europa, ook die waartoe de kleine burgers en boeren behooren, niets meer voor de arbeiders. En zij stonden allen vijandig tegenover de arbeidersbeweging, en waren voor het imperialisme, voor den oorlog. Jaren lang reeds was er in Engeland, in Duitschland, in West-Europa, geen enkele partij die de arbeiders steunde. Allen stonden vijandig tegenover hen. Op alle punten,Ga naar voetnoot1) Arbeidswetgeving was er niet meer. Die werd slechter. Wetten tegen het staken werden uitgevaardigd. Steeds hoogere belastingen werden opgelegd. Imperialisme, kolonialisme, marinisme en militairisme werden gesteund door alle burgerlijke partijen, ook de kleinburgerlijke. Het onderscheid tusschen liberaal en klerikaal, conservatief en vooruitstrevend, grootburger en kleinburger verdween. Al wat de sociaal-patriotten, de reformisten zeiden over het onder- | ||||
[pagina 44]
| ||||
scheid tusschen de partijen en over de ‘scheuren’ tusschen de partijen, en wat nu door u, partijgenoot Lenin, wordt opgewarmd, was bedrog. In alle landen van West-Europa. Dit is het duidelijkst gebleken in Juli-Augustus 1914. Toen waren zij het allen eens. En in de praktijk zijn zij, door de revolutie, nog veelmeer één geworden. Tegen de revolutie, en dus tegen alle arbeiders, - want de revolutie alleen kan voor alle arbeiders werkelijk verbetering brengen - tegen de revolutie staan alle partijen aaneengesloten, zonder één ‘scheur’. En daar door den oorlog, de crisis en de revolutie alle practische sociale en politieke vraagstukken met dat der revolutie samenhangen, staan in West-Europa deze klassen dus in alle kwesties aaneengesloten tegenover het proletariaat. Om kort te gaan, de trust, het monopolie, de groote bank, het imperialisme, de oorlog, de revolutie, hebben ook in de praktijk alle grooten kleinburgerlijke en boeren-klassen tot één groote massa tegen de arbeiders aaneengesmeed.Ga naar voetnoot1) Theoretisch en practisch staat dit dus vast. In de revolutie bestaan er in West-Europa, en vooral in Engeland en Duitschland, geen eenigszins beteekenende ‘scheuren’ tusschen deze klassen. Hier moet ik wederom iets persoonlijks toevoegen. Op blz. 40 en 41 kritiseert gij het Amsterdamsch Bureau, elders beschimpt gij het. Het schimpen laat ik terzijde. Maar op blz. 40 citeert gij een stelling van het bureau. (Terloops: Wat gij daarover zegt is alles onjuist). Maar gij zegt ook, dat op het Amsterdamsche Comité de plicht rustte, om alvorens tot een veroordeeling van het parlementarisme over te gaan, een analyse te geven van de klasseverhoudingen en de politieke partijen, die deze veroordeeling rechtvaardigen. Vergeef mij, partijgenoot, dit was niet de plicht van het comité. Want datgene, waarop hun stelling gebaseerd is, namelijk dat alle burgerlijke partijen in het parlement en er buiten, reeds lang tegenstanders der arbeiders waren, en nog zijn, en dat zij geen ‘scheuren’ vertoonen, dat was een reeds lang bewezen en door de marxisten algemeen aangenomen zaak. In West-Europa ten minste. Dat behoefden wij dus niet te analyseeren. Omgekeerd: Op u rustte de plicht, daar gij compromissen en verbonden wilt in het parlement, met politieke partijen, en daar gij ons | ||||
[pagina 45]
| ||||
zoodoende tot het opportunisme wilt voeren, op u rustte de plicht aan te toonen, dat er ‘scheuren’ van beteekenis tusschen de burgerlijke partijen bestaan. Gij wilt ons in West-Europa tot compromissen brengen. Wat Troelstra, Henderson, Scheidemann, Turati enz. in den tijd der evolutie niet hebben gekund, dat wilt gij doen in de revolutie. Gij hebt dus te bewijzen, dat dit mogelijk is. En niet met Russische voorbeelden, dat is waarachtig gemakkelijk genoeg, maar met West-Europeesche. Van deze plicht hebt gij u op de jammerlijkste wijze gekweten. Geen wonder, daar gij zoo goed als alleen uwe Russische ervaring genomen hebt, de ervaring van een achterlijk land, inplaats van de moderne West-Europeesche. In uw geheele boek, dat juist deze tactische kwesties tot inhoud heeft, vind ik - met uitzondering van de Russische voorbeelden, waarop ik weldra terug kom - slechts twee voorbeelden uit West Europa: de Kapp-putsch in Duitschland en de regeering van Lloyd George-Churchill met de oppositie van Asquith in Engeland. Inderdaad weinige en slechts allerjammerlijkste voorbeelden om aan te toonen, dat er werkelijk ‘scheuren’ bestaan tusschen de burgerlijke en in dit geval ook sociaal-democratische partijen. Zoo er een bewijs noodig was om aan te toonen, dat er tusschen de burgerlijke (en in dit geval ook sociaal-democratische) partijen, tegenover de arbeiders, in de revolutie, in West-Europa, geen ‘scheuren’ van beteekenis bestaan, dan is de Kapp-putsch dat bewijs. De Kappianen straften niet, doodden niet en namen niet gevangen de democraten, de centrummenschen en de sociaaldemocraten! En toen deze weer aan de macht kwamen, straften zij niet, doodden zij niet en namen niet gevangen de Kappianen. Maar beide partijen doodden de communisten! Het communisme was nog te zwak. Daarom maakten zij te zamen nog geen dictatuur. Een volgende keer, als het communisme sterker is, maken zij te zamen een dictatuur. Het was en is uw plicht, partijgenoot, aan te toonen, hoe in die dagen de communisten de ‘scheur’ (!) hadden kunnen benutten in het parlement. Natuurlijk zoo, dat de arbeiders er voordeel bij gehad zouden hebben. Het was en is uw plicht aan te toonen, wat de communistische afgevaardigden hadden moeten zeggen, om deze ‘scheur’ aan de arbeiders te toonen, en ze te benutten. Natuurlijk zóó, dat de burgerlijke partijen er niet door versterkt waren. Dat kunt gij niet, omdat er tusschen deze partijen geen scheur van beteekenis bestaat, gedurende de revolutie. En daarover spreken wij. En het was en is uw plicht, partijgenoot, eer gij ons hier in West- | ||||
[pagina 46]
| ||||
Europa leidt, om aan te toonen waar deze scheuren zijn, in Engeland, in Duitschland, in West-Europa. Ook dat kunt gij niet. Gij spreekt van een scheur tusschen Churchill, Lloyd George en Asquith, welke de arbeiders gebruiken moeten. Dat is eenvoudig jammerlijk. Daarover wil ik met u niet eens spreken. Want iedereen weet, dat sedert het industrieele proletariaat in Engeland eenige macht gekregen heeft, de burgerlijke partijen en leiders zelve deze scheuren kunstmatig gemaakt hebben, en maken, om de arbeiders te misleiden, om hen van den eenen kant naar den anderen te lokken, ad infinitum, en hen zoo voor eeuwig zwak en onzelfstandig te houden. Daartoe nemen zij zelfs vaak in een regeering twee tegenstanders (!) op: Lloyd George, en Churchill. En partijgenoot Lenin loopt in deze bijna een eeuw oude val! Hij wil de Engelsche arbeiders overreden hun politiek te steunen op dit bedrog! In den tijd der revolutie! De Churchills, Asquiths en Lloyd Georges zullen zich in de revolutie vereenigen, en dan zult gij, partijgenoot, het Engelsche proletariaat met een waan bedrogen en verzwakt hebben. Op u rustte de verplichting om te bewijzen, niet met algemeene, fraaie en schitterende tirades gelijk gij dat in uwgeheele laatste hoofdstuk doet, (blz. 72 bijv.) maar precies, concreet, met nauwkeurige en duidelijke voorbeelden en feiten, welke dan die conflicten en verschillen zijn, niet de Russische en ook niet de onbeduidende of kunstmatig gemaakte, maar de werkelijke, West-Europeesche, en beduidende. Dat doet gij nergens in uw brochure. Zoolang gij dat niet doet, gelooven wij u niet. Wanneer gij ze geeft, zullen wij u antwoorden. Tot zoolang zeggen wij: het zijn waandenkbeelden, die de arbeiders alleen maar bedriegen en hen tot een verkeerde taktiek brengen. - De waarheid is, partijgenoot, dat gij, valschelijk, de West-Europeesche revolutie met de Russische gelijk stelt. Daardoor, dat gij vergeet, dat er in de moderne, d.i. West-Europeesche (en Noord-Amerikaansche) staten een macht bestaat, die boven de verschillende soorten van kapitalisten - grondbezitters, fabrikanten en kooplieden - staat: het bankkapitaal. Deze macht, die identiek is met het imperialisme, vereenigt alle kapitalisten en met hen ook de kleine burgers en de boeren. Er blijft u echter nog één ding over. Gij zegt: Er bestaan ‘scheuren’ tusschen arbeiderspartijen en burgerlijke partijen. En die kunnen wij benutten. Dat is juist. Wel moet men zeggen, dat dit onderscheid tusschen sociaal-democraten en burgerlijken in den oorlog en in de revolutie zeer gering geweest en gewoonlijk geheel verdwenen is! Maar het kan, en kon toch bestaan. En het kan nog komen misschien. Daarover moeten wij dus spreken. Vooral daar gij de engelsche ‘zuivere’ arbeidersregeering, | ||||
[pagina 47]
| ||||
Thomas, Henderson, Clynes etc. aanvoert tegen Sylvia Pankhurst, en de mogelijk ‘zuivere’ socialistische regeering vanEbert, Scheidemann, Noske, Hilferding, Crispien, Cohn, tegen de K.A.P.D.Ga naar voetnoot1) Gij zegt dat uwe taktiek, die de arbeiders wijst op deze arbeidersregeeringen, en hen aanspoort ze te helpen vormen, de heldere, de voordeelige taktiek is, terwijl de onze, die daartegen is, schadelijk zou zijn. Neen, partijgenoot, ons standpunt tegenover deze gevallen van een ‘zuivere’ arbeidersregeering, waar de scheur tusschen deze arbeiderspartijen en de burgerlijken tot een kloof wordt, is wederom geheel helder en bevordert de revolutie. De mogelijkheid bestaat dat wij een zoodanige regeering laten bestaan. Zij kan een noodzakelijkheid, een vooruitgang der beweging zijn. Wanneer dit zoo is, wanneer wij verder nog niet gaan kunnen, zullen wij haar laten bestaan, haar zoo scherp mogelijk critiseeren, en haar zoo gauw wij kunnen vervangen door een communistische. Maar medewerken in het parlement en door verkiezingen, om haar te brengen, dat zullen wij in de revolutie, in West-Europa niet. En wel daarom niet, omdat in West-Europa en in de revolutie de arbeiders geheel alleen staan. Daarom hangt hier alles, begrijpt gij, alles, van hun wil tot de daad, van hun helderheid van hoofd af. En omdat uw taktiek - het compromissen sluiten met de Scheidemanns en Hendersons, met de Crispiens en eenige van uw eigen aanhangers, noem maar een van de Engelsche independenten of opportunistische communisten - omdat deze uwe taktiek in en buiten het parlement de hoofden vertroebelt, - hier in West-Europa en in de revolutie, - omdat zij de arbeiders er toe brengt iemand te kiezen, van wien zij vooruit weten dat hij een bedrieger is, terwijl onze taktiek hen helderziende maakt, door hen den vijand te laten zien als vijand, daarom, zelfs al moeten wij zoodoende in illegale tijden de vertegenwoordiging in het parlement missen, en zouden wij een ‘scheur’ (in het parlement) niet kunnen benutten - kiezen wij hier, in West-Europa, in onze omstandigheden, onze taktiek en verwerpen de uwe. Ook hier weer is uw raad een onklare, en die illusies wekt. Maar de leden van de sociaal-democratische partijen dan, van de Onafhankelijken, van de Labour Party, de Independent Party? Die moeten toch gewonnen worden?!! | ||||
[pagina 48]
| ||||
Dezen, de arbeiders en de kleinburgerlijke elementen dezer partijen, winnen wij, de Linkschen, - in West-Europa - door onze propaganda, onze vergaderingen en onze pers, en vooral door ons voorbeeld, onze leuzen, onze daad in de bedrijven. In de revolutie. Diegenen, die op deze wijze, door onze pers, door de daad, door de revolutie niet gewonnen worden, zijn toch verloren, en kunnen naar den duivel loopen. Deze sociaal-democraten, onafhankelijken, arbeiders- en soortgelijke partijen in Engeland en Duitschland, bestaan uit arbeiders en kleine burgers. De eersten, de arbeiders, kunnen wij op den duur allen winnen. Van de kleine burgers slechts weinigen, en deze zijn, anders dan de kleine boeren, economisch van weinig beteekenis; deze enkelen komen door onze propaganda enz. tot ons. De meesten - en hierop bouwen vooral Noske en consorten - behooren tot het kapitalisme, en scharen zich, naarmate de revolutie vordert, steeds meer om het kapitalisme. Maar, al ondersteunen wij hen niet bij de verkiezingen, zijn wij daarom afgesneden van en vijandig tegenover de arbeiderspartijen, de Onafhankelijken, de Sociaal-democraten, de Labour Partij enz? Integendeel, wij zoeken zooveel mogelijk verbinding met hen. Bij iedere gelegenheid roepen wij hen op tot gemeenschappelijke actie: tot staking, boycot, opstand, straatgevecht, en vooral tot de arbeiders-raden, de bedrijfsraden. Wij zoeken hen overal. Alleen niet meer zooals vroeger in het parlement. Dat behoort in West-Europa tot een tijdvak, dat ten einde loopt. Wij zoeken hen in de werkplaats, in de vereenigingen, en op de straat. Daar zijn zij nu te vinden. Daar zullen wij hen winnen. Dat is de nieuwe praktijk, volgend op de sociaal-democratische. De communistische! Gij, partijgenoot, wilt de Sociaal-Democraten, de Onafhankelijken in het parlement en aan de regeering brengen, om te doen zien, dat zij bedriegers zijn. Gij wilt het parlement gebruiken om aan te toonen dat het niets helpt. Gij zoekt de arbeiders op sluwe wijze, door listigheid te vangen. Gij brengt hen in den strop, en laat hen hangen. Wij helpen hen den strop te vermijden. Wij doen dit, omdat wij het hier kunnen. Gij volgt de taktiek der boerenvolken, wij die der industrieele volken. Dit is geen hoon, geen spot. Ik geloof dat de weg bij u de juiste was. Maar gij moet ons, - noch in deze kleine kwestie, noch in het groote vraagstuk der vakvereenigingen en van het parlementarisme - opdringen wat in Rusland goed, maar hier verderfelijk is. Ten slotte nog deze opmerking. Gij zegt en hebt herhaaldelijk verdedigd, dat de revolutie in West-Europa slechts beginnen kan, nadat deze lagere, dicht bij het proletariaat staande klassen voldoende opgejaagd, geneutraliseerd of gewonnen zijn. Daar ik nu aangetoond | ||||
[pagina 49]
| ||||
heb, dat zij niet in het begin van de revolutie opgejaagd, geneutraliseerd of gewonnen kunnen worden, zoo zou, als uwe bewering juist was, de revolutie onmogelijk zijn. Deze opmerking werd reeds dikwijls van uw zijde, o.a door Zinovief, tegen mij gemaakt. Maar gelukkig is deze uwe bewering, in deze voor de revolutie beslissende kwestie, onjuist. En ook deze bewijst weer, dat gij alles van Oost-Europeesch standpunt beschouwt. Dat zal ik in het laatste hoofdstuk aantoonen. - Hiermee heb ik, meen ik, bewezen, dat uw argumenteering over het parlementarisme voor het overgrootste deel opportunistisch bedrog is, en dat het parlementarisme nu moet vervangen worden door een andere strijdwijze, die niet zijn nadeelen, en grootere voordeelen bezit. Ik geef toe: op dit punt kan uw taktiek eenige voordeelen hebben. De arbeiders-regeering kàn iets goeds, kàn ook grootere helderheid brengen. Ook in illegale tijden kan uw taktiek voordeelig zijn. Maar evenals wij vroeger tot de revisionisten en reformisten zeiden: Wij stellen de ontwikkeling van het zelfbewustzijn der arbeiders boven al, zelfs boven kleine voordeelen, zoo zeggen wij nu tot u, Lenin, en tot uw ‘Rechtsche’ partijgenooten: Wij stellen boven alles den groei der massaas in wil tot de daad. Zooals toen voor dat doel, zoo moet nu in West-Europa alles hieraan dienstbaar gemaakt worden. - Wij zullen zien wie gelijk heeft, de Linkerzijde of.... Lenin. Ik twijfel geen oogenblik. Wij zullen u evenals Troelstra, Henderson, Renaudel en Legien overwinnen. Er hier is nu de plaats om over de onderlinge verhouding van partij, klasse en massa in West-Europa te spreken. Ook dit punt is van het grootste belang, even belangrijk als de macht van het Bankkapitaal, en de daardoor veroorzaakte Eenheid van alle groot- en klein-burgerlijke klassen. De verhouding van partij, klasse en massa in de revolutie in West-Europa is geheel anders dan in Rusland, en zij wordt veroorzaakt, evenals de eenheid aller burgerlijke klassen, door de macht van het bankkapitaal. Op die juist begrepen verhouding moet onze taktiek gericht en gebaseerd zijn. Wie deze verhouding niet begrijpt, kan ook niets van de taktiek van West-Europa begrijpen. Nemen wij weder als voorbeeld Duitschland. Als voorbeeld niet alleen, omdat het met Engeland het industrieel hoogst-ontwikkelde land is, maar ook omdat het de best-ontwikkelde statistiek vertoont. Het heeft, zooals wij reeds meermalen zeide, een proletariaat van ongeveer 20 millioen werkelijk arbeidenden, ongeveer 14 millioen industrieele, ongeveer 6 millioen land-arbeiders. Wat wil dit zeggen? Dat, de kinderen, niet arbeidenden en ouden van dagen meegerekend, dit proletariaat zeker de helft, waarschijnlijk meer, van de totale bevolking van Duitschland uitmaakt. Nu hebben wij evenwel gezien, dat het proletariaat in de revolutie | ||||
[pagina 50]
| ||||
alleen staat en dat de tegenstanders van het proletariaat, van de revolutie, door hun Eenheid, door hun bewapening en hun organisatie, zelfs nu nog, zóó machtig zijn, dat de Eenheid van het geheele proletariaat noodzakelijk is om hen te overwinnen. En zij zijn, door het Bankkapitaal, zóó machtig, dat niet alleen de Eenheid nood ig is, maar een overtuigde, bewuste Eenheid, een werkelijk Communistische. Twee feiten staan dus vast: het proletariaat is zeer talrijk, meer dan de helft der bevolking; en: de tegenstand is desondanks zóó machtig, dat de Eenheid van het Proletariaat, de waarlijk Communistische Eenheid noodzakelijk is. Alleen zóó kan het Kapitalisme neergeworpen worden, de Revolutie overwinnen. Wat volgt dus uit deze twee feiten? Ten eerste. Dat de diktatuur eener partij, eener communistische partij, hier, in Duitschland, niet kan bestaan als in Rusland, waar enkele duizenden het proletariaat beheerschtenGa naar voetnoot1). De diktatuur moet hier om het kapitaal te overwinnen, uitgeoefend worden door de klasse zelf, de geheele klasse. Dit, het zij voor de zooveelste maal gezegd, niet om eenige radikale, links-romantische, esthetische, heroische of intellektueele reden, maar om de zoo eenvoudige, reëele, voor het Duitsche proletariaat voelbare (helaas zéér voelbare) reden: dat het hooggeorganiseerde Duitsche monopolistische bankkapitaal zoo machtig is en de geheele bourgeoisie vereenigt. Dezelfde oorzaak, die de geheele bourgeoisie, groot en klein, vereenigt, maakt ook dat de geheele klasse de dictatuur uitoefenen moet. Ten tweede volgt uit de genoemde oorzaken; Dat de massa in het begin en tijdens den loop der revolutie in twee deelen gescheiden is. Onder massa verstaat men n.l. het proletariaat èn de andere arbeidende klassen, tesamen. Deze laatste (kleine burgers, boeren, intellektueelen, enz.) zijn in het begin en in den loop der West-Europeesche revolutie voor het overgroote deel aan het proletariaat vijandig. Dus tusschen de proletarische klasse eenerzijds en het andere deel der massa anderzijds bestaat een tegenstelling. Klasse en massa zijn in West-Europa niet een en kunnen het aan het begin en in den eersten loop der revolutie ook niet worden. Ten slotte volgt uit de getallenverhouding van het proletariaat tot de overige klassen en uit zijn noodzakelijk eenheid, om te over- | ||||
[pagina 51]
| ||||
winnen, niet alleen dat, zooals ik vroeger reeds bewezen heb, de beteekenis der klasse, relatief, tegenover de macht der leiders, zeer groot moet zijn, dat de macht der leiders, relatief tegenover die der klasse, klein moet zijn, maar tevens dat hoogstwaarschijnlijk de macht in Duitschland niet in handen van eenige weinige leiders kan komen. Wanneer men het karakter der Duitsche industrie, zijn samentrekking in groote aantallen van centra, beschouwt, dan spreekt dit ook wel van zelf. Hoe groot, hoe talrijk precies de leiding zijn zal, valt nu nog niet te zeggen, - vast staat alleen dat zij zich over een groot aantal personen zal uitstrekken. En zoo is het na Duitschland in de eerste plaats in Engeland. Maar, hoewel in iets mindere mate, overal in West-Europa. Wat volgt nu uit het feit dat de geheele klasse de dictatuur uitoefenen moet, wat volgt hier uit voor de communistische partij? Dat de taak der communistische partij in West-Europa bestaat, (zoo goed als alleen bestaat) in het bewust en bereid maken der klasse tot de revolutie en tot de dictatuur. De partij moet bij al haar acties en bij haar geheele taktiek altijd in het oog houden, dat niet zij alleen, maar de klasse, de revolutie maken en de dictatuur uitoefenen moet. Deze taak kan alleen dan vervuld worden, als de communistische partij bestaat uit politiek volkomen bewuste en overtuigde en tot elke daad en opoffering bereide revolutionairen, en als alle halve en wijfelende elementen door haar program, door haar actie, en vooral ook door haar taktiek zelf al worden geweerd. Want alleen zóó, aldus zuiver gehouden, kan zij de klasse door haar propaganda, haar leuzen, haar vooraangaan bij iedere actie, waarlijk revolutionair en communistisch maken. Alleen door zich zelve zoo te houden kan zij vooraangaan. Hoe groot zij, de communistische partij, door die actie worden zal, is niet vooruit te bepalen. Wenschelijk is natuurlijk zoo groot mogelijk. Maar voorop moet staan in de geheele taktiek en den geheelen strijd dit principe: Beter duizend goeden, dan honderdduizend slechten. Want die laatsten kunnen de revolutie en de dictatuur der klasse niet bereiken. Het hangt geheel en al van de zuiverheid en de vastheid der communistische partij af, hoe machtig zij zelf en in welke mate de klasse door haar beïnvloed wordt. Ook de kwaliteit harer leiders hangt ten deele van haar taktiek af. Met andere woorden, partijgenoot Lenin, wij moeten de taktiek volgen, die gij hebt gevolgd in 1902 en 1903, toen gij de partij oprichtet, die de revolutie heeft gemaakt. ‘Alle sociaaldemokraten in Rusland waren destijds van meening, dat een proletarische organisatie moest worden gesticht, en zij meenden, | ||||
[pagina 52]
| ||||
dat deze organisatie moest worden verkregen langs den weg der blinde navolging van de Duitsche sociaal-demokratie; ten slotte is hieruit de mensjewistische partij gekristalliseerd. De latere Mensjewiki droomden er van, hoe men een groote arbeiderspartij zou kunnen stichten, waarin de arbeidersmassa's den weg voor hun actie zouden kunnen vinden. Zulk een partij zou iedereen hebben moeten opnemen in haar gelederen, die haar program aanvaardde, zij zou demokratisch worden geleid en door vrije kritiek en vrije discussie haren revolutionairen weg vinden’. Tegen dit aanlokkelijk denkbeeld richttet gij, partijgenoot Lenin, alle slagen uwer kritiek. En dat niet alleen omdat een dergelijke partij onder het Tzarisme onmogelijk, een illusie was, maar vooral ook, ‘omdat achter deze illusie het geweldige opportunistische gevaar verborgen was’. De taktiek der mensjewiki zou beteekenen, ‘dat de meest wankelende en wijfelende elementen een beslissenden invloed zouden krijgen op de partij van het proletariaat. Dat wildet gij niet en gij hebt daarom het program (in het bekende eerste punt) en de taktiek zóó gehouden, dat het onmogelijk werdGa naar voetnoot1). Zoo als gij toen, willen wij Linkschen ook doen in de derde Internationale. Wij willen door ons program en onze taktiek alleen reeds alle opportunistische, wijfelende elementen weren, wij willen alleen waarlijk revolutionairen, waarlijk communisten opnemen, wij willen alleen een waarlijk communistische actie voeren. En alles alleen om de geheele klasse met communistischen geest te vervullen, haar bereid te maken tot de revolutie en de dictatuur. Dit laagste, dit bereid maken, is natuurlijk een proces. Een proces van wisselwerking. Elke actie, elke gedeeltelijke revolutie brengt de klasse verder, aan de partij nader, en de sterkere klasse maakt elken volgenden strijd, en ook de partij weer sterker. Zoo naderen partij en klasse elkaar meer en meer, en worden ten slotte één. Dus dit is ons doel: De partij, klein of groot, doet alles om de klasse, die geheel alleen staat in de revolutie, die geen hulp van andere klassen heeft, die door geen boeren geholpen wordt, rijp te maken voor revolutie en dictatuur.
Maar er is nog een ander middel waarmee wij dat bereiken. Naast de politieke partij, hebben wij als strijdwapen: de Arbeiter-Union, op de bedrijfsorganisatie gegrond. Wat de partij is in de politieke, dat is de Union in de ekonomische actie. En evenals uit de cijfers en klassenverhoudingen in Duitschland en geheel West-Europa, die ik gegeven heb, volgt, dat niet de partij een dictatuur kan uitoefenen, zoo volgt uit deze cijfers, uit deze klassenverhoudingen, uit de Eenheid van alle burgerlijke klassen | ||||
[pagina 53]
| ||||
tegenover de revolutie, uit de noodzakelijke Eenheid van het geheele proletariaat dáártegenover, en uit de noodzakelijkheid dat de geheele klasse de dictatuur uitoefent, dat dus de geheele klasse, haar overgroote gedeelte kommunistisch wordt, volgt nu ook met ijzeren noodzakelijkheid, en nog meer dan bij de politieke partij, dat geen vakorganisatie, geen Arbeiter-Union of Industrieele Bond of I.W.W. of Shop-Stewards Movement, zich de dictatuur kan aanmatigen. Beide, partij en Arbeiter-Union, moeten, elk op zijn terrein, en elkander zooveel mogelijk steunende en aanvullende, alles doen om de klasse daarvoor bereid te maken. Voorloopig zijn Partij en Union nog gescheiden. Want evenals alle vakorganisaties moet de Union ook voor kleine verbeteringen strijden, en staat dus voortdurend aan opportunistische, reformistische invloeden bloot. Alleen een waarlijk communistische partij kan alles aan de revolutie ondergeschikt maken. Uit de noodzakelijkheid dezer ontwikkeling in West-Europa (door de macht van het Bankkapitaal ontstaan) volgt dus ook ten duidelijkste, dat zij, die Arbeiter-Union, Industrial-Union, Bedrijfsorganisatie nu reeds, in het begin en den loop der revolutie, willen stellen boven de partij of deze zelfs willen afschaffen, totaal ongelijk hebben. Langzamerhand, naar mate de partij sterker wordt, de op de bedrijfsorganisatie steunende Union groeit, de klasse meer en meer communistisch wordt, de revolutie haar doel nadert, komen klasse, partij en Arbeiter-Union of Industrial Union elkaar zeer na. Eindelijk zijn partij, Union en klasse aan elkaar gelijk en gaan in elkander op. Ten slotte volgt natuurlijk uit de macht ende Eenheid aller burgerlijke klassen en uit de noodzakelijke Eenheid van het geheele proletariaat, dat een sterke centraliseering en een sterke discipline, zoowel in partij als in Union, absoluut noodzakelijk zijn. Aan het Duitsche en Engelsche, het West-Europeesche en Amerikaansche proletariaat de taak om centralisatie en discipline te doen samengaan met de sterkste contrôle van, met de macht over de leiding. Want alleen zóó, door die vereeniging van centralisatie der leiding en macht der leden over de leiding, kan het West-Europeesche en Amerikaansche proletariaat zegevieren. Dat ook na de revolutie de dictatuur der geheele klasse en de communistische gezindheid van het geheele proletariaat in West-Europa en Noord-Amerika absoluut noodig zijn, behoeft geen betoog. Want de contra-revolutie is hier zoo machtig, dat, als deze beide voorwaarden niet vervuld werden, - en als daardoor bijv. een nieuwe heerschersklasse, bestaande uit bureaukratie en intellekt, opkwam en dus corruptie heerschte, - de revolutie hier weer snel zou ten onder gaan. Reeds nu moet de taktiek daartegen waken. Dit alles welk een verschil met Rusland! | ||||
[pagina 54]
| ||||
Welk een verschil met Rusland, waar, door de economische omstandigheden, door de klassenverhoudingen - en dus terecht - een handvol personen de partij, een miniem kleine partij de klasse, een minieme klasse het geheele volk regeert, waar een Arbeiter-Union niet noodig was, waar klasse en het overgroote overige deel der werkende massa, de kleine boeren, één waren in de revolutie! Wie nu deze uit de produktie- en klassenverhoudingen van West-Europa voortkomende verhouding van leiders, partij, klasse, en massa niet begrijpt, begrijpt van de revolutie in West-Europa en van haar noodzakelijke voorwaarden niets. Wie de West-Europeesche wil leiden naar de taktiek en den weg der Russische revolutie, is niet in staat haar te leiden. Uit deze West-Europeesche, en in eenigszins anderen vorm ook Amerikaansche en Engelsch-koloniale verhoudingen, volgt dus ten duidelijkste, dat er slechts één taktiek is, die in West-Europa (en Noord-Amerika) tot de overwinning voeren kan, n.l. de Linksche, zij uit wier naam ik spreek. Want zij eischt, dat de leiders, in verhouding tot de klasse, betrekkelijk weinig macht moeten hebben, en de klasse relatief een veel grootere, zij zegt dat klasse en het overige deel der massa voorloopig niet één kunnen zijn, zij eischt dat de geheele klasse door zuiver kommunistische propaganda waarlijk kommunistisch wordt, dat dus partij en klasse één worden, zij wil daartoe de burgerlijke vakvereenigingen vernietigen en vervangen door kommunistische bedrijfsorganisaties en maakt dus ook die de vakvereenigingen vervangende organisaties, de grootste klasse-organisaties (in Duitschland omvatten de vakvereenigingen reeds 10 millioen proletariërs) aan de klasse gelijk, zij is tegen het parlementarisme, en maakt dus, evenals door de bedrijfsorganisaties, elk arbeider, dus het geheele proletariaat, zelfstandig-revolutionair, dus kommunistisch. Zij, de Linksche partij, handelt dus volkomen in overeenstemming met de werkelijke klassen-verhoudingen in West-Europa, en heeft dus volkomen gelijk, tegenover het Executieve Comité, het Congres der derde Internationale, en tegenover u, partijgenoot Lenin. Nog onlangs hebt gij tot een Engelsche delegatie gezegd, dat in Engeland een zeer kleine kommunistische partij de revolutie in Engeland zou kunnen maken. Gij spreekt ook hier weder als Rus, en ziet alles maar naar Russische voorbeeld. En op zulke waanideën is de taktiek der Exekutieve en van de Internationale gebaseerd!Ga naar voetnoot1) Maar wie dat denkt en zegt en propageert, verstaat van de West- | ||||
[pagina 55]
| ||||
Europeesche en Noord-Amerikaansche klasse-verhoudingen nietsGa naar voetnoot1)). Ik heb aan deze beschouwingen nu nog slechts toe te voegen, dat, wanneer ik spreek over de Eenheid van partij en klasse, die eindelijk bereikt wordt, en over de mogelijkheid, dat het geheele proletariaat in West-Europa en Amerika communistisch wordt, ik bedoel een zco groot mogelijke Eenheid en een zeer groot deel van het proletariaat. De totale Eenheid en het geheele proletariaat stel ik voor als het Ideaal, als het. doel waarheen wij moeten streven, als de tendens onzer taktiek. Ze geheel en al te bereiken zal wel onmogelijk en onnoodig zijp. Maar de Eenheid van partij en klasse, en het gedeelte van het proletariaat dat communistisch worden moet, zijn in verhouding tot Rusland zóó ontzaglijk veel grooter, dat dit ideaal in de taktiek voorop gezet moet worden.Ga naar voetnoot2) - Ik kom nu tot uw derde argument: de russische voorbeelden. Gij noemt ze herhaaldelijk (op blz. 1-97 komen ze telkens voor). Ik heb ze met de grootste opmerkzaamheid gelezen, en evenals vroeger bewonder ik ze ook nu nog. Altijd stond ik aan uwe zijde, van 1903 af. Ook als ik uwe motieven nog in het geheel niet kende - er waren toch zoo lang geen verbindingen - zooals bij den vrede van Brest-Litovsk, verdedigde ik u met uw eigen motieven. Uwe taktiek was ongetwijfeld schitterend voor Rusland, en de Russen hebben door middel van deze taktiek gezegevierd. Maar wat bewijst dat voor West-Europa? Weinig of niets, naar mijn meening. De sovjets, de dictatuur van het, prole- | ||||
[pagina 56]
| ||||
tariaat, de middelen voor de revolutie en voor den wederopbouw nemen wij aan. Ook uwe buitenlandsche taktiek, - tot hiertoe ten minste - strekt ons tot voorbeeld. Anders echter is het gesteld met uw taktiek voor West-Europa. En dat is zeer natuurlijk. Hoe zou de taktiek in Oost- en West-Europa dezelfde kunnen zijn? Rusland was een land met een zeer overwegenden landbouw, en een slechts ten deele hoog ontwikkeld industrieel kapitalisme, dat, in vergelijk tot het land, nog zeer klein was. En voor een heel groot deel nog gevoed door buitenlandsch kapitaal. In West-Europa en vooral in Duitschland en Engeland is het juist omgekeerd. Bij u: nog de ouderwetsche kapitaal vormen, van het woekerkapitaal af. Bij ons: bijna uitsluitend hoog ontwikkeld bankkapitaal. Bij u: geweldige overblijfselen uit den feudalen en voor-feudalen tijd, en zelfs uit den tijd der stammen en der barbaarschheid. Bij ons, vooral in Engeland en Duitschland: alles, landbouw, handel, verkeer, industrie, in den greep en onder den invloed van het allerhoogst ontwikkeld kapitalisme. Bij u enorme overblijfselen van de lijfeigenschap, de arme boeren, en op het land een verzonken middenstand. Bij ons zelfs de arme boeren nog in verbinding met de moderne productie, het verkeer, de techniek en den ruilhandel. In de stad en op het land de middenstand, ook de allerlaagste, in de directe aanraking met de groot-kapitalisten. Gij hebt nog klassen, waarmede het naar boven komende proletariaat zich kan verbinden. Het bestaan van deze klassen helpt reeds. Hetzelfde geldt natuurlijk voor de politieke partijen. Bij ons niets van dat alles. De compromissen, het sluiten van overeenkomsten naar alle richtingen, zooals ge dat zoo pakkend beschrijft, het benutten van de ‘scheuren’, zelfs tusschen de liberalen en de grondbezitters, was daarom bij u natuurlijk goed. Bij ons is het onmogelijk. - Vandaar het onderscheid in taktiek, in het Oosten en Westen. Onze taktiek past zich aan aan onze verhoudingen. Zij is hier even goed als de uwe in uw verhoudingen. Ik vind uw russische voorbeelden vooral op blz. 12, 13, 26, 27, 37, 40, 51 en 52. Maar welke beteekenis deze voorbeelden ook hebben mogen voor de Russische vakvereenigingskwestie, (blz. 27), voor de West-Europeesche beteekenen zij niets, daar het proletariaat hier veel sterker wapens noodig heeft. Wat het parlementarisme betreft, zijn uw voorbeelden of ontleend aan een tijd toen de revolutie er nog niet was (bijv. op blz. 16, 26, 41, 51) en deze gelden dus niet voor de kwestie die wij hier behandelen, of, daar gij de partij der arme boeren en kleine burgers hebt kunnen gebruiken, zijn zij zoo verschillend van onze verhoudingen, (blz. 12, 37, 40, 41, 51) dat zij voor deze niet meetellen.Ga naar voetnoot1) | ||||
[pagina 57]
| ||||
Het komt mij voor, partijgenoot, dat uw absoluut verkeerde oordeel, de geheele verkeerde opvatting van uw boek, en niet minder de daarmede overeenstemmende taktiek der Executieve van Moskou, - uitsluitend daaraan toe te schrijven zijn, dat gij onze verhoudingen niet genoeg kent, of liever gezegd, dat gij uit uw kennis niet de juiste gevolgtrekkingen maakt, en ze te zeer van Russisch standpunt beoordeelt. Dat wil echter zeggen - en het dient hier zoo scherp mogelijk herhaald te worden, omdat het wel en wee van het Europeesche proletariaat er van afhangt, - dat noch gij, noch de Executieve in Moskou, zoo gij bij deze taktiek volhardt, in staat zijt, de West-Europeesche en daardoor de wereldrevolutie te leiden. Gij vraagt: Kunt gij, die de wereld wilt hervormen, niet eens een parlementsfraktie vormen? Wij antwoorden: Uw eigen boek hier is reeds een bewijs dat wie dit laatste probeert, onmiddellijk de arbeidersbeweging op verkeerde wegen en in het verderf leidt. Het boek spiegelt den arbeiders van West-Europa een waan, iets onmogelijks voor: compromissen met de burgerlijken in de revolutie. Het toovert hun iets voor dat niet bestaat: dat de burgerlijken in West-Europa in de revolutie gesplitst zijn. Het spiegelt hun voor, dat een compromis met de sociaal-patriotten en de ‘schommelende’, elementen in het parlement hier bij ons iets goeds kan opleveren, terwijl het bijna alleen onheil brengt. Uw boek voert het West-Europeesche proletariaat terug in het moeras, waar het met de allergrootste moeite nog niet uitgekomen is, maar bezig is uit te komen. Het voert ons terug in het moeras, waarin Scheidemann, Clynes, Renaudel, Kautsky, Macdonald, Longuet, Van de Velde, Branting en Troelstra ons gebracht hebben. (Het kan niet anders of het moet groote vreugde geven bij al dezen, evenals bij de burgerlijke partijen, als zij het begrijpen.) Het boek is voor het communistische revolutionaire proletariaat, wat Bernstein's boek voor het voor-revolutionaire geweest is. Het is uw eerste niet goede boek. Voor West Europa is het het slechtste boek, wat men zich denken kan. Wij, Partijgenooten der Linkerzijde, moeten ons vast aaneensluiten, van onder op alles gezamenlijk beginnen, en de scherpste kritiek uitoefenen tegen allen die in de Derde Internationale niet den juisten weg gaan.Ga naar voetnoot1) | ||||
[pagina 58]
| ||||
Wanneer ik nu uit al deze uitwijdingen over het parlementarisme de slotsom trek, dan moet deze dus luiden: Uwe drie argumenten voor het parlementarisme beteekenen of heel weinig, of zij zijn fout. En evenals in het vakvereenigingsvraagstuk is uwe taktiek dus noodlottig voor het proletariaat. En met deze verkeerde of onbeduidende redenen bedekt gij het feit, dat gij honderdduizenden opportunisten in de derde Internationale brengt. |
|