| |
| |
| |
Liederen van de geest der muziek der nieuwe menschheid
I
Zij strijden voor hunne vrijheid,
voor het heil hunner klasse,
en het geluk der menschheid.
hun zaak geheiligd wordt,
nu dus hun zaak verschijnt
in 't zwarte van den dood,
en 't gouden licht der overwinning,
en uit de gouden monding van de keel
hun strijd te doen klinken en hunne figuren
te doen rijzen in de lucht?
Ja - klink dan, o stem der revolutie.
Ruisch, o stem der arbeidersklasse
die naar de vrijheid stijgt,
Dreun, o stem der klasse die aanvalt,
dreun, o stem der burgers die u verdedigt,
en, stem van de menschheid, die in het Heelal
stijgt naar de eindelooze vrijheid
| |
| |
Geest van de gouden Muziek der nieuwe Menschheid,
Van alle kanten der aarde wordt gehoord
de stem der arbeiders die naar de vrijheid dringen,
die naar de vrijheid smachten,
die voor de vrijheid strijden.
Van alle kanten der aarde
Zooals de helden der burgers eens vochten
voor de vrijheid hunner klasse,
tegen den adel en koningen,
en voor de hoogere vrijheid der menschheid,
de heerschappij van Natuur en menschen,
zoo vechten nu de helden der arbeiders
voor hunne vrijheid en die der menschheid.
Harmodius en Aristogiton,
Willem de Zwijger en Cromwell,
en de duizenden die met hen stierven,
in de honderdduizenden arbeiders,
die sterven en stierven voor de vrijheid der arbeiders.
| |
| |
Maar evenals die Grieksche burgers eens vonden
Aeschylus en Pindaros en Sophokles, -
en de Romeinen Lucretius, -
en evenals Cromwell Milton vond,
Danton en Robespierre Shelley,
zoo mogen nu de arbeiders
O klink nu mijn stem in de keel van een man
die den strijd en de vrijheid
Klink, mijne goudene stem,
stem van de menschheid, die strijdt voor de Vrijheid,
een dichter die strijdt voor de vrijheid.
Maar evenals de zaak der arbeiders
duizenden malen grooter is
voor de onderdrukking der menschen,
deze voor de vrijheid der menschheid -
zoo moge ook de klank van mijn stem,
klinkende in de keel van dien man,
duizenden malen die dichters verwinnen.
Daal in der arbeiders hart,
voel hunne diepste smart,
Dichter die die man zult zijn.
Stijg tot hun hoogst ideaal,
dichter die die man zult zijn;
vlieg op goudene vleugelen
| |
| |
van hun Idee die de aarde omspant,
dichter die die man zult zijn,
en zing dan, zing hun Idee.
Heerlijk is de gouden zonneschijn om de aarde,
heerlijk der sterren zachte licht.
En de geest beschijnt de stof,
de stof der wereld en de lichamen der menschen,
met dat gouden, zilveren en zachte licht.
Maar evenals tusschen dat gouden licht der zon
en het zilveren licht der maan
en het zachte licht der sterren -
het licht der zon toch 't allerschoonste is,
zoo is in het licht van den geest
het licht der Poëzie het allerschoonste,
Wel lichten ook de zede, de godsdienst, de wijsheid,
stralende over de wereld, de menschheid,
wel zijn wetenschap, staatkunde, recht
maar de Dichtkunst is de zon zelve.
Met gouden randen omvat zij
de dingen der Natuur en de menschen.
In haar licht schijnen de bergen en zeeën,
de planten en dieren, de gansche aarde,
de sterren, de hemel, het Heelal.
In haar licht schijnen de lach en de smart,
schijnen de hartstochten,
schijnt het gevoel, het dierbaarst der menschen.
In haar licht schijnt het onbewuste
het diepst van ons wezen,
In haar licht schijnt de Liefde,
| |
| |
het wezen van 't onbewuste,
de kracht van ons bestaan,
de liefde voor ons zelve,
de liefde voor de menschheid,
samen het diepst van ons wezen.
Door haar treedt aan het licht
die oerbron van ons bestaan,
Wat wetenschap niet weet,
wat noch recht noch staatkunde onthult,
wat noch zede of godsdienst of wijsbegeerte
Met de lichte beweging van het gevoel,
de intuïtie van het instinct,
met den blik die van zelve de diepte kent
met de lichte beweging der Natuur zelve,
met de lichte beweging van het hart,
met de zachte spontaniteit der Natuur,
met de lichte beweging van het begrip
van het hart, die de gratie der Natuur zelve is,
voelt zij wat in het hart leeft
toont zij en legt zij bloot,
keert het binnenst naar buiten,
en toont in de spraak die welt uit het hart,
naar de keel en de mond die tot klanken vormt,
terwijl de hersenen in verbazing toehooren,
de hersens die toch voeden het hart,
het wezen zelve der dingen.
Wel zijn ook de andere kunsten,
muziek, en het verven, beelden en bouwen
| |
| |
hooger dan verdere geest,
ook zij kennen het wezen der dingen des harten,
maar boven hen straalt de Poëzie,
want zij werkt met de woorden, de abstracte begrippen,
de hoogste vruchten des geestes,
die zelve weer poëzie zijn.
Want de taal, zij is door het volk gemaakt,
den oer-poëet, in het verleden.
Daardoor, dat hij werkt met de grootste kracht
die in het lichaam des menschen is,
en met de woorden die begrippen zijn,
daardoor overstraalt de Dichtkunst
De poëzie toont ons het onbewuste,
de liefde voor het zelf en voor de vrouw,
de liefde voor de menschheid,
duidelijk, in begrippen klaar en goud.
Zij overstraalt daardoor als 't licht der zon
en toont ze in het licht van 't hart.
Klink dan o mijne stem in de stem van een man
die de arbeiders zingt en den strijd hunner klasse
voor hunne vrijheid in het gouden licht.
| |
| |
| |
II
De Menschheid is als het erts,
waaruit groote kunstwerken komen.
Zij is haar eigen kunst'naar,
In den oorsprong was zij als het erts,
verborgen in den schoot der aarde,
onderworpen aan de Natuur,
Maar zij heeft zich zelve verheven
door arbeid, en heeft de Natuur overwonnen
De stammen hebben geheerscht
over kleine deelen der aarde.
De vorsten, de priesters, de adel, de burgers
hebben groote stukken der aarde
en schitteren door hun macht,
als bronzen en gouden beelden,
in het gouden licht van den vlietenden tijd.
De naties hebben geglansd.
Gouden macht heeft geblonken,
gouden wetenschap heeft geschitterd,
gouden kunst en gouden wijsheid,
en talrijk zijn de gestalten
die in de wolken schijnen.
Maar de groote massa was ellendig.
De massa was donkere slaven
van de vorsten, de priesters, den adel, de burgers,
zij waren één donkere nacht
onder het gouden en bronzen licht.
| |
| |
En ook nu is die nacht; nog dieper.
De burgers hebben een gouden macht
verheven, die in het heelal schittert
gouden wetenschap glanst,
heller dan ooit te voren.
Maar de groote massa is ellendig.
Het donkere proletariaat,
de groote massa der menschheid,
is slaaf van 't kapitaal.
| |
| |
| |
III
Vreeselijk was het lot der menschen.
Zij werkten en zwoegden en tilden de aarde
op hunne spaden voor voedsel en brandstof,
zij sponnen en weefden voor de kleeding,
zij ploegden den grond en ook de zeeën,
en alleen om enkelen rijk te maken,
en zich zelf slaven van hun macht.
Zoo was het sinds het communisme
der stammen verdween van de aarde.
Vreeselijk is het lot der menschen.
Zij werken en zwoegen en tillen de aarde
op hunne spaden voor voedsel en kleeding,
zij spinnen en weven voor de kleeding
zij ploegen den grond en ook de zeeën,
en alleen om de machtigen rijk te maken,
en zich zelf slaven van de macht.
En nu zijn de proletariërs
verre de meerderheid van alle menschen.
Vreeselijk is het lot der menschen.
| |
| |
| |
IV
Vreeselijk is het lot der menschen,
Tusschen hen woedt eeuwige strijd.
Binnen de stammen heerschte vrede,
tusschen de stammen eeuwige oorlog.
Zij moordden en doodden elkander.
En nadat het persoonlijk bezit
was gekomen in plaats van het gemeene,
en daarmee de macht van mensch over mensch
in de plaats der gelijkheid,
werd de groote massa des volks
allengs tot slaaf en onderhoorige,
lijfeigen, - en toen tot loonarbeider.
En een zee van ellende en onderdrukking
spreidde zich om de heele menschheid.
Armoede, ziekte, óverwerk,
werkeloosheid, diepste onkunde,
verminking van hart en ziel,
opoff'ring van ziel en lichaam
voor macht, rijkdom van enkelen,
dat is het lot der groote massa,
die de enklen stooten naar de laagte,
die de enklen meesleept naar de laagte.
Vreeselijk is het lot der menschen.
| |
| |
| |
V
Vreeselijk is het lot der menschen.
Zij scheppen grooten rijkdom,
hun arbeid schept groote macht
Maar die enkelen onderdrukken hen.
Vreeselijk is het lot der menschen.
De arbeid der massa schept hoogeren arbeid,
beheersching der gansche natuur.
Maar zij is het wapen tot onderdrukking
Vreeselijk is het lot der menschen.
De arbeid der massa schept wetenschap
Maar zij zijn wapens tot onderdrukking
is wapen tot eigen onderdrukking!
Vreeselijk is het lot der menschen.
| |
| |
| |
VI
Vreeselijk is het lot der menschen.
Tusschen hen woedt eeuwige strijd.
De machtigen strijden om het bezit
der aarde en offeren de massa,
op in den strijd voor het niet hunne.
Vreeselijk is het lot der menschen.
| |
| |
| |
VII
Maar is er dan geen licht in het donker?
Is er geen redding voor de massa,
de duizenden jaren onderdrukte,
is er geen redding uit den nacht?
Ja, er zijn drie lichten die schijnen
voor de massa der onderdrukten,
drie verre sterren in den nacht.
Het zijn arbeid en strijd en liefde.
Die drie verlichten den nacht in het donker,
en toonen heel ver, heel ver, heel ver,
in wolken van damp nauw zichtbaar, nauw zichtbaar
de flauwe kust van het land der vrijheid.
|
|