Verzamelde werken. Deel 8. Laatste gedichten
(1952)–Herman Gorter– Auteursrecht onbekend
[pagina 45]
| |
De arbeidersraad | |
[pagina 47]
| |
[pagina 49]
| |
Nu dan de nederlaag geleden is,
En d' arbeiders teruggestooten zijn
In der tirannie donkre duisternis,
Nu wil ik zingen, zacht en hel en fijn,
Hoe zij herstijgen uit bekommernis
Weder naar des lichts goudenen zonneschijn.
Want mijn hart leeft hun leven. En 't is wis,
Dat zij herstijgen zullen, sterk en rein.
Zij zullen weder opvliegen ten hemel
Van uit der slavernij diep donkre poel,
Zij zullen zich verovren het gewemel
Der aarde. Nu voor goed. Het Hooge Doel.
Dit wil ik zingen in een gouden schijn.
In nederlaag wil ik hun dichter zijn.
| |
[pagina 50]
| |
II
Zooals wie op een hoogen bergtocht gaat, -
De bergtop toont ver-af zijn blauwwit hoofd,
Wie dien bereikt wordt zaligheid beloofd, -
Die jongling in het dal aan den voet staat
In klare kleuren van den dageraad,
Die om hem rijze' in bundels als geschoofd,
Waarin stil hangt des vroegherfsts gouden ooft, -
Zijn uitrusting opmerkzaam gadeslaat,
Zijn houwer of hij niet vertoont een scheur?
Zijn spijkers, zijn zij scherp? de vezel van
Zijn stevig touw, kan hij dragen een man?
Zoo sta ik in den vroegen morgen veur
Mijn groote werk, dat ligt nog in de windselen
Der verbeelding. En onderzoek mijne beginselen.
|
|