Verzamelde werken. Deel 6. Liedjes en verzen
(1950)–Herman Gorter– Auteursrecht onbekend
[pagina 133]
| |
Deel III
| |
[pagina 135]
| |
[pagina 137]
| |
Maar stil, zooals het avondlicht
Voor den nacht, -
Zoo is de Revolutie toch gezwicht,
Voor de overmacht.
En zacht is toen de gouden Geest
Der nieuwe Menschheid, uit haar leest
Heengegaan. -
En stil heb ik gezworven,
Zingende voor de gestorven:
| |
[pagina 138]
| |
Ach! nu het Heelal openging in Liefde,
En nu de Menschheid
Zich voor het eerst toonde in Liefde waaraan geen grens leit
Moest Gij gaan sterven!
Heen is de wadem
Van Uw gloeienden geest.
Heen is de roode adem
Van Uw leest.
Ledig zijn alle werven.
Maar ik wil U bezingen
In teedere liedren,
Die bevende siddren
Van mijn mond,
Opdat Uw gouden wadem,
Eerste hooge adem
Der Nieuwe Menschheid, -
Door deze ringen
Van zangen de Eeuwigheid vond.
| |
[pagina 139]
| |
Nog was rondom ons onze zegepraal,
En, zooals bloemen binnen zachten regen,
Begonnen arme slaven allerwegen
Te ontluiken, in Vrijheids warmen straal.
En op de aarde ontstond nieuwe taal,
Ov'ral, aan alle zeeën, opgestegen
Uit de kelen der slaven, die zoo hegen,
Of in hen smolt bloeiend edel metaal.
En de Geest der Nieuwe Muziek der Nieuwe Vrijheid
Zweefde of boven, in de gouden zaal
Des hemels, en deed licht dalen als regen
Over de aarde, of kwam zelf gezegen,
Als een bloem, met een teeder bont gedaal,
En liep tusschen de nieuwe bloemen in blijheid.
| |
[pagina 140]
| |
Diep in de duinen lag ik op mijn bed,
Alleen, ver van de menschen, in den nacht,
In de stilte van 't Al, als water zacht,
Door den slaap hoog, teeder, vochtig gebet,
Onder der sterren wonderbare net.
Maar toch - mijn leven lang - gespanne' op wacht
Naar hare komst, luistrend, en mijn gedacht
Vol van harer komst hooge, vaste wet.
En toen, eensklaps, was 't of zij onder sloop
Langs mijne deur, en langs mijn muren streek,
En een rilling trilde van haar naar boven.
En ik hoorde haar zacht zingend gespreek,
En in mijn droomen kwam de nieuwe hoop, -
En zij verdween in Hollands duinenhoven.
| |
[pagina 141]
| |
Ik ontwaakte, en stortte mij in 't bad
Van den dauw en de gouden morgenkleuren,
En, om mijn lichaam heen, de wolk van geuren
Van de duizenden bloemen om 't duinpad.
En daar ging zij, mijn grootste liefste schat,
Door de duinen en achter de bolle deuren
Der boschjes, en daar kwam zij weer te veure
Tusschen de helling, op der mossen mat.
En 'k zag haar zitten aan een duinebron,
Een zacht en diep ruischenden waterval,
Die wegstroomde naar 't lage vlakke land.
En ik hoorde haar gouden zangenszon,
Hare stem, o! haar gouden zanggeschal,
In de taal van het wonderschoon Holland.
| |
[pagina 142]
| |
En ik verheugde mij, dat haar wereldtaal
Ook klonk in mijne zoete moedertaal.
En ik volgde haar als haar kleine page,
Door de goudene dag- en nachtplantage,
En dacht dat nu de nieuwe poëzie
Onsterflijk ontstond in haar melodie.
| |
[pagina 143]
| |
En 'k zag haar staan. Zij stond, zelve de zon
Der nacht, voor de eindelooze wildernis
Van het heelal, de tijd'looze plantage,
Schemerend, peilloos, in lichtblauwe verte.
En aan haar voeten zat de kleine page,
De wachter van het hoogtrotsche gesternte, -
Blauw en wit fonklend, laag aan horizon, -
En ver weg lokte de geheimenis.
En zij schreed voort, het heelal tegemoet,
De gesternten voorbij en de plantage,
Naar het oneindige en diepe blauw,
Met haar gouden, goud weerkaatsenden voet.
Zij, de Geest der Nieuwe Muziek, mijn Vrouw,
En ik geleek dien schitterenden page.
| |
[pagina 144]
| |
Maar plotsling, ach, geleek het, dat haar kleed,
Geleek het, dat de rand van haar japon
Verder uit mijn oog te stijgen begon,
En omhoog in 't heelal, hooger, vergleed.
En of de Geest der Muziek, o! de Bron
Van mijn Heil, in het licht van de nachtzon,
Besteeg àl hoogre treden der trap breed,
En reeds zeer hoog in 't eindelooze schreed.
En tegelijk rolde over de aarde,
Een donkre wolk, van licht rood vuur een wolk,
En hief zich in schemer een licht geschreeuw.
En 't was of van wentelende angstsneeuw,
En van bloeddroppels, en van moord, een kolk
Over haar ronding in 't geel licht omwaarde.
| |
[pagina 145]
| |
Karl Liebknecht
Karl, Uwe trotsche, machtige gestalte
Vervult Europa met een stralend licht.
Gij staat boven de massa, als boven 't dicht
Weefsel der zee een zuil, de Noorsch-basalten.
Gij hebt het roode vaandel opgericht,
Toen het, een vod, lag op de vuile vaalte,
Wapperend stralende voor elk gezicht, -
Gij, Man van edel en zuiver gehalte.
Gij stierft. Waardoor? Vermoord door 't kapitaal,
Maar ook door de arbeiders die u verlieten.
Die u alleen met uw vijanden lieten,
En niet luisterden naar uw hooge taal.
Uw liefde stierf, omdat zij werd verlaten
Door de Duitsche arbeiders, die Uw liefde haatten.
| |
[pagina 146]
| |
Rosa Luxemburg
Rosa, grootsche, eedle, machtige Vrouw,
Met uw klaar verstand, uwe reine liefde
Voor de arbeidersklasse, uwen Geliefde,
Aan welken alleen gij uw leven trouw.
Gij gingt zooals een hooge klare ster
De arbeidersklasse voor, uwen Geliefde,
In den strijd, - en uwe klare liefde
Lichtte voor hen uit, ver, alleen en ver.
Gij stierft. Waardoor? Door 't kapitaal vermoord,
Maar ook door de arbeiders die u verlieten,
Die u alleen met uw vijanden lieten,
En niet luisterden naar uw verre woord.
Uw liefde stierf, omdat gij werdt verlaten
Door de Duitsche arbeiders, die Uw liefde haatten.
| |
[pagina 147]
| |
Lenin
Lenin, gij machtigste, dapperste Strijder,
Gij alles durvende en hooge Held,
In diep bezinnen en het verst geweld
Even machtig, - gij werdt de bevrijder
Der boeren, en wildet worden ook de leider
Der Russische arbeiders ter vrijheid, redder
Van het geheele wereldproletariaat,
En stichter van den communistischen wereldstaat.
Gij stierft. Waardoor? Door 't kapitaal, gij, Held,
Dat voor een nog te hooge taak u steld',
Maar ook door de arbeiders die u verlieten,
Van West-Europa, en Rusland alleen lieten.
Uw liefde stierf. Omdat gij werd verlaten
Door de arbeiders Europa's, die uw liefde haatten.
| |
[pagina 148]
| |
De honderdduizenden arbeiders,
die tusschen 1917 en nu hun leven gaven voor het communisme
Gij donkre drom van roem- en nameloozen,
Gij bleeke schaar van even groote helden
Als die drie waren, Massa, ongetelde,
Van arbeiders Europa's, have-looze,
Die den dood boven de slavernij stelden,
Voor de Vrijheid, die het stil graf verkozen
Boven het werkhuis, en het sterven wilden
Boven het bleeke leven, 't bloedelooze, -
Gij stierft. Waardoor? Gedood door 't kapitaal,
Maar ook door de arbeiders die u verlieten,
Die u alleen met uw vijanden lieten,
Of die u vermoordden met vuur en staal.
Uw liefde stierf, omdat zij werd verlaten
Door de millioenen arbeiders der wereld, die uw liefde haten.
| |
[pagina 149]
| |
En stil hief ik mijn heetbeschreide oogen
Naar haar, waar zij was, daar hoog in den hooge.
En zij verdween steeds verder, en ik zag
Haar verdwijnen, haar lichaam en haar kleeding,
Haar ronde hoofdje en haar diepe treding,
In den grijs ritselenden eeuw'gen dag,
Die is ook nacht. En het laatst werd de vlag
Van haar gewaad, met teedere verbreeding
Beneewaarts, één met 't Al's eindlooze reeding,...
En 't Al bleef niets dan één grondeloos Ach.
En in de wervlende kolken der duinen,
En van de alles overstroomende zee,
En uit d' oneindgen hemel waar zij stierf,
Stormde de wanhoop aan, de donkerbruine,
Stortte het grijze, nooit rustende wee,
En vermoordden het hart, dat haar nu dierf.
| |
[pagina 150]
| |
Ledig is het Heelal,
Ledig zijn alle werven,
Nu stil is hare mond.
En het is avond.
Zij is
Er niet meer,
Er is alleen gemis,
En het is avond.
Ledig is het Heelal,
Ledig zijn alle werven,
Nu verdwene' is haar straal.
|
|