Verzamelde werken. Deel 6. Liedjes en verzen
(1950)–Herman Gorter– Auteursrecht onbekend
[pagina 77]
| |
[pagina 79]
| |
Reeds nadert vastaan de Victorie,
Reeds spreidt zich de geelwitte glorie,
Als Aurora Borealis,
Maanvormig aan alle kant,
In Rusland, in Duitschland, England,
Poësis Via Triumphalis.
| |
[pagina 80]
| |
En ik hier in eenzame stilte,
Levende laag aan Uw voeten,
Zie Uwe hooge gestalte,
En hoor de verre gevechten,
En stort mij in Uw lichten
Om mij in U te ontmoeten.
En, teeder, hier in Holland,
Eenzaam door de duinen dwalend,
Alsof ik onstoffelijk zweefde,
Hoor ik U, leef ik Uw leven,
En zie U lichtend vlak voor mij,
Bekoorend en verovrend mij.
| |
[pagina 81]
| |
Over het witte ijs,
In den gouden schijn der zon,
Tusschen het groene woud der boomen,
Zweeft door dat paleis,
Over die zwarte bron,
De Muziek der Droomen.
Over het witte ijs,
In den gouden schijn der zon,
Tusschen het woud der groene boomen,
Zweeft, in onzichtbaar paleis,
De Bron,
De Muziek, der Droomen.
| |
[pagina 82]
| |
Stil staan wij, als twee meeuwen
Op het ijs -
Roerloos is rondom,
Als eeuwen,
't Wereldpaleis.
't Geele riet rondom
Zegt niets,
't Is een beetje rood, en stom, -
'k Hoor toch iets.
| |
[pagina 83]
| |
Ver weg aan den horizon
Lijkt er iets te zeggen,
Aldoor; voor men 't verstaan kon
Is het wegge -
Als men er niet naar hoort, is het er weer,
Heel van veer.
| |
[pagina 84]
| |
Eenzaam staat gij
Als de zon,
Lichtend laat gij
Van u licht zooals een bron.
Geeft gij laafnis
Aan wat slaaf is
Op de aarde,
Gouden waarde
Aan wie van dorst en moeheid niet meer aadmen kon
O, fier,
Op van de bron,
Door vuur,
Naar de zon.
| |
[pagina 85]
| |
Een top van sneeuw,
Wit als een meeuw,
Staat in het blauwe
En pure goude.
Een top van sneeuw,
Wit als een meeuw,
Van duizellicht
Fonklend verlicht.
| |
[pagina 86]
| |
De zee één blauwe weide,
Groenbleek maar zonder gras,
En in dat eindloos wijde
Eén witte golf - of het gebloemte was.
Dicht bij de zee
In de hooge duinen
Ontspringt een beek, -
Zacht rond is die stee,
Zacht valt er het schuine,
Vol bloemen is die streek.
| |
[pagina 87]
| |
En ik zie U in de verte,
O Geliefde,
Een gesternte,
Van niets dan liefde.
Zooals een vogel
In 't licht dat parelt,
Zweef ik in 't hooge
Licht der wereld.
| |
[pagina 88]
| |
Groot zweeft de witte meeuw
Gebroed in vrijheid,
De vleugels fijn als sneeuw
Gespreid in wijdheid.
Een meeuw,
Wit als sneeuw,
Vliegt waar het blauwe
En zee ophoue.
| |
[pagina 89]
| |
Zooals de duif
Zweeft door het licht,
Zoo zweef ik door het licht
Der liefde.
De schoone schelp op de kust
Heeft figuren
Van liefde, genot en rust,
Van nature.
| |
[pagina 90]
| |
Op het vlerkje staan figuren,
Bij de kapel, van liefde.
Uit de stof verhief de
Liefde haar schoonheid, van nature.
De bloeme heeft in haar rood
Kroontje strepen,
Bloemen zijn een vloot
Van liefdeschepen.
| |
[pagina 91]
| |
Ja, het fijnste kristal,
Fijnste atoom, -
Bouwstof van het heelal, -
Lijkt, door schoonheid, van liefde droom
Het goud heelal als liefdeschip
Lijkt te zeilen.
't Ledig lijkt een gouden klip
Voorbij te ijlen.
| |
[pagina 92]
| |
Zooals één roode appel, in 't hoogst van den groenenden boomgaard
Bloost in de bladeren, hem vergaten de appelplukkers! -
Neen, zij vergaten hem niet, zij konden hem niet bereiken.Ga naar voetnoot⋆
| |
[pagina 93]
| |
In 't blauwe water
Zilveren zandbank,
Blonde kuste,
Waarop de meeuwen komen rusten.
| |
[pagina 94]
| |
Rand
Der zee, blauw land
Waaraan geen einde,
Nooit omheinde,
Alleen door de sterren
Beschenen bron.
Zoom
Die geeft eindloos geruisch,
En droom
Naar een thuis
Van rijkheid
En gelijkheid.
| |
[pagina 95]
| |
Diep in den nacht
Hoor ik een dans,
Het is der arbeiders dans.
Ver in den nacht
Hoor ik muziek,
Het is der schoonheid muziek
Gij vertoont u in den nacht
Hoog in des maanlichts lach.
De zee is onzichtbaar ver,
De lage bosschen zijn ruig.
Hoog gaat voorbij
De glazen wagen der nacht.
| |
[pagina 96]
| |
Maan!
Donkere Vlok
Van Goud en Purper!
Die daalt waar de donkere dorper
Slaapt.
Maan!
Trotsche triomf
Uw gaan!
Over de aarde doof en domp!
| |
[pagina 97]
| |
De nacht, de wolkebestoven nacht,
De wolken rennen in vrijheid,
Aan den horizon dooven ze zacht.
De zee, één water van vrijheid,
Dansend oneindig licht,
De lucht, één ruimte van vrijheid
Zonder gewicht,
Zij spelen de een met de âar,
Vrijhede' ontmoetend elkaar.
| |
[pagina 98]
| |
Gisteren was 't orkaan,
Nu is het stil en kalm, -
Alleen dondert de zee
Nog met geweld'gen galm.
Over de zee golfrijk
Gaat de eenzame wind
Tot waar hij vindt
Een nieuw, een ander, een vrij, een wijder rijk
| |
[pagina 99]
| |
Hoog, hoog achter de sterren,
Achter de helle kristallen,
Ver van het stoffelijk leven
Van nu, zijt Gij, O Poëzie.
| |
[pagina 100]
| |
Zij nadert,
Zij genaakt.
Alle dingen verdwijnen,
Verzinkend voor haar verschijnen, -
In de lucht stilte-dooraderd, -
Naakt.
Gij nadert,
Stilte-dooraderd,
Nu, Geliefde,
In wolken van vuur en bloed,... één Liefde.
| |
[pagina 101]
| |
Tot in het diepste rilt
Mijn merg, mijn gebeente, als Gij u
Als stip vertoont slechts, Poëzie.
En bleek verwacht ik u in stilt.
Diep, diep in mijn ziel,
Ver, ver in de donkerste cellen,
Ver van het dagelijksch leven
Mijn lichaams zijt Gij, Poëzie.
| |
[pagina 102]
| |
O daar zijt gij,
Hooge, eenig, eeuwig Geliefde,
Mij, die u wachtende leefde,
Eindlijk verblijdt gij.
| |
[pagina 103]
| |
Gouden baden uit gouddamp de torens,
En de luchtzee boven de dake' is blauw,
De lucht ruischt zacht en koel zooals kinkhorens,
En mijn kamer is rood zooals frambozen.
Nieuwe beelden verrijze', als gouden rozen,
En ik val stil aan mijn schrijftafel flauw,
In 't donker, in mijn donkerroode blozen,
Mijn hoofd ligt naast dat gouden schoonst Verkorens.
Ik zou wel willen sterven, in de lust,
En voor eeuwig nemen eeuwige rust,
Nu, nu, nu, Bloeiende Schoonheid, Gij mij kust.
Ik wil gaan slapen bij die ik zóó lang zocht,
Het was van d' ucht tot d' avond dat ik vocht,
's Nachts lag ik wakker van avond tot ocht.
| |
[pagina 104]
| |
O! Schoone!
Ik heb U gevonden.
O! dat mijn monde
Nu dood en zwijgende was.
Bij elken blik
In de wereldbron
Zie ik niet meer ik,
Maar u, mijn zon.
| |
[pagina 105]
| |
O mijn hart, ga in den kelder
Van mijn ziel, ga in de sterren
Buiten, - ga in de Toekomst.
O Gouden Geest
Van vrijheid,
Nu dring ik hooger,
Dring ik in altijd klaarder, witter, gouder
Blijheid,
In uw goudene leest.
| |
[pagina 106]
| |
‘Ziet gij hoe of het Goed
Groeit door de botsing van
Het Goed en Kwaad’? - Ik zie 't
Het licht maakt het zien zoet.
‘Hier is het Goed en Kwaad.’
Ik zie 't. En schitterend staat
Boven alles de zon der Liefde.
| |
[pagina 107]
| |
Lenin
Zooals een gouden strijder zit,
Nog moe,
Hij doet het bruin en wit
Van zijne oogen toe.
Door zijn rug ruischt
De spanning nog en pijn,
Zijn bloed traag bruischt,
Zijn geest moet nu kalm zijn.
Hij denkt aan den strijd. Hij wist er
De zege van. - Die was gister. -
Diep ademend herstelt hij zich.
Zwak voelt hij zich, ernstig.
Zoo was hij. Hij heeft het vaandel geplant,
Hoog op de bergen, naar het nieuwe land.
| |
[pagina 108]
| |
O lichtende gloed
Van het socialisme,
Verterend het kapitalisme
In zich, als de hemel de wolken doet.
O schoone uitbranding,
Uit de oude, der nieuwe volken,
Als uit de woeste kolken
De witte branding.
O schoone personen,
Dagende uit het vuur,
Als wonderschoone
Nieuwe Wezens uit de Natuur.
| |
[pagina 109]
| |
Overwinning! Bewustheid! De vruchten gloeien!
Overwinning, de menschen bloeien,
Eenheid, gelijkheid en liefde van allen,
Dat zijn de wallen
Alleen, waarbinnen de arbeiders bloeien.
Bewustheid! Overwinning! de vruchten gloeien.
Overwinning! de menschen bloeien.
| |
[pagina 110]
| |
O oneindige
Stralend purperen
Arbeid,
Wij hebben u lief.
O oneindige
Brandend blauwe
Eenheid der lichamen met natuur
Wij aanbidde' U.
|
|