Verzamelde werken. Deel 6. Liedjes en verzen
(1950)–Herman Gorter– Auteursrecht onbekend
[pagina 23]
| |
[pagina 25]
| |
Nooit zal ik slapen
Naast de schoonheid,
Maar mijn woon leit
Bij eenzame stormkapen,
Bij eenzame stormwegen,
Waar het gras nat ligt van den regen
| |
[pagina 26]
| |
Geliefde, ga niet weg van mij,
Gij zijt het eenig wat ik heb,
De vloed zijt gij,
Ik ben de eb.
's Nachts klem ik mij vast
Aan uw beeld, Geliefde, met de oogen.
Zoo klemt de zeeman aan de mast,
Dat hij niet verdrinken moge.
Maar juist dan verdrink ik, Geliefde,
Met uw beeld in het donker der Liefde.
| |
[pagina 27]
| |
Geliefde, gij hebt mij niet lief,
Dat kan ook niet.
Maar ik heb u zoo lief,
O zie 't, o niets dan zie 't.
Na de diepste liefde
Wordt 't hart flauw.
Men gelooft het nauw,
Maar sterft in de Geliefde.
| |
[pagina 28]
| |
Teeder treed ik tot u nader,
Schoone geest nieuwer Muziek,
Als tot mijn Moeder en mijn Vader,
Ik heb niets dan u, eeniglijk.
En gij vangt weer aan zacht met mij te dansen,
Zacht als mijn Moeder, Geest van de Muziek,
En uit U rijzen Heelal's lichte glanzen,
En ik sterf in Uw schaduw, Licht, verrukkelijk.
| |
[pagina 29]
| |
En voor mij wordt 't Heelal tot ééne Schoonheid,
Waarin ik stervend leef: in Uwe Schoonheid.
En om mij wordt het Heelal tot één Licht,
Waarin ik zwevend zwijg voor Uw gezicht.
| |
[pagina 30]
| |
Geliefde! een helle dans!
Hier, met lichte passen,
In 't Maartlicht, nog schaarsch
Bij de kleur'ge waterplassen,
Met elkaar in de armen,
In de kleuren, warme,
Groen en paars,
Uitbrekend met glans.
Daardoorheen wij samen
Als twee naakte vlammen.
| |
[pagina 31]
| |
Geliefde, een groote dans,
Ver, ver, van de aarde,
Ver nog achter waar de
Sterrenbank ligt, hooge sterrenschans.
Geliefde, een diepe dans,
Samen in den nacht,
Samen in elkaar gedrongen,
Een dans waarvan ontwaakt
Geen van beide, glans
Als des doods houdt ons omvangen.
| |
[pagina 32]
| |
Als gij danst, is 't of een roos
Danst, een groene struik vol roode rozen,
Die in vrijheid heerlijk te dansen verkoos.
Gij danst in ademen, geuren en blozen
Van uzelf, en uw donzige kop,
In toover,
Iets achterover,
Is de schoonste bloem daarop.
Alles verdwijnt
Waar gij dansend verschijnt.
| |
[pagina 33]
| |
Uw zacht blozende kopje,
In zijn warrigen harendos,
Is een rozenknopje,
Kijkend uit zijn mos.
| |
[pagina 34]
| |
Een wonderschoon meisje
Danst met de blauwe
Kleeding boven der aarde grond.
Zij denkt een nieuw wijsje,
In het blauwe
Hemelsche haar droomende mond. -
Zij danst voor der schoonheid kust. -
Diep voor haar, stuift uit het blauwe
Ronde in wolken, om haar knieën
Golft het slaande, zachte gewaad,
Tegen haar boezem,
Nooit zoo gezien,
Zit het als bloesem,
Perzikroodbloesem, maar haar gelaat
Is daarboven glansvervuld, -
Onbewust, -
Zij danst voor der schoonheid kust, -
In onschuld.
Zij verliest zich
In het licht, de
Bron
Der zon.
Zij gaat, hoor! o!
Te loor in de
Bron
Der zon.
Zij is op der schoonheid kust! -
Zie daar komt ze
Weer, o droomt ze? -
Ze is het licht,
Het nieuwe licht,
Zij danst
In blauw
| |
[pagina 35]
| |
Boven de aarde licht,
Zij danst, bewust,
Van, naar, de schoonheidskust,
Vlak bij de schoonheidskust.
| |
[pagina 36]
| |
In groene golf stuift zij op,
Als nevel, haar trotsche kop
Weg van haar voeten, onbewust, -
Haar lichaam één baar op de kust
Van de verre wereld der schoonheid. -
Haar geest diep weg in schoonheid. -
Zoet als een groene golf, met een wit
Bruisje getooid, zoo gaat haar hooge snit
Dansend omhoog en zij schouwt klaar. -
Zij wordt zich bewust! -
En, het trotsche haar wakker, kijkt zij naar
De verre schoonheidskust,
Der schoonheid die is zoo nabij haar. -
En lachen, zooals de zon
Over de zee, komt de lachenszon
Over haar heen, in 't lichte groen.
En zij voelt dat zij zelf de schoonheid is,
Die daar danst en wier voet glinsterruischend' gliss'
Op het stralende strand van de schoonheid.
En lachende is ze bewust
Van haar dans op haar eigen kust,
Van haar dans op der schoonheid kust,
Van haar dans op de stralende kust,
Op de stralende kust van de schoonheid.
|
|