Verzamelde werken. Deel 6. Liedjes en verzen
(1950)–Herman Gorter– Auteursrecht onbekend
[pagina 37]
| |
[pagina 39]
| |
Zij nadert,
Zij genaakt.
Alle dingen verdwijnen,
Verzinkend voor haar verschijnen,
In de lucht stilte-dooraderd, -
Naakt.
Ik heb haar zoo lief dat ik
Terugwijk. - Mijn blik
Zelfs houd ik terug. Mijn ziel
Is u, Geliefde.
Ik zink in mijn liefde en kniel.
| |
[pagina 40]
| |
O neem aan mijn devotie,
De vlammen van mijn emotie,
Mijn oneindige liefde,
Waarin ik voor u neerkniel, Geliefde.
Zij nadert, zij genaakt,
Komend,
Liefdedooraderd, liefdedroomend,
Naakt.
| |
[pagina 41]
| |
Haar ovaal hoofd
Als ooft,
Haar oogen stralend geluid
Voor den Geliefde,
Haar boezem
Als gewelfde bloesem,
Geurend liefde,
Haar voeten zacht
De bruid
Steekt ze in den nacht,
En wacht.
| |
[pagina 42]
| |
Zij staat wachtend. -
Dat is reeds lijden verzachtend
Haar zacht gelaat
Staat schouwend mij,
Den zaal'gen Pan,
Of 'k kom.
Als vlammen lijken
Haar oogen. Wij spreken
In 't zacht verwarmen
Van hare armen.
| |
[pagina 43]
| |
In het gestorven gefluister
Voor het geboren werd, -
Als in de hoogzee diep
Het beeld van gesternte
Onstoffelijk sliep, -
In 't opzien den luister
Der verre licht flitsende zilvren kaars,
Blijft niets dan Haar's.
Zij gaat over een zee,
En aan haar hangende hand
Voert zij mij mee
Naar dat verre land. -
| |
[pagina 44]
| |
O Geliefde!
Hemelsche hooge ster,
Eenmaal zal ik tusschen
Uw stralen zijn. In vlam van kussen
Met u opgaan. Tot eenen schijn
Van schoonheid en licht.
En over de aarde
Met u rondwaren,
In liefde licht,
Tot eeuwigheid.
| |
[pagina 45]
| |
In 't maanlicht glinstren duizend kleine golfjes,
Het helle groen van 't water is als zilver,
Het lijken wel de ontelbare visschen,
Die met den stroom af zwemmen naar de zee.
Ik zit diep eenzaam in mijn kleine bootje,
Slechts af en toe beweeg ik mijne riemen,
De nacht en hare eenzaamheid vervullen
Mijn hart, mijn jonge hart met treurigheid.
Ik zie in 't maanlicht duizend leliebloemen,
Met reuzenbloesems, die als paarlen glanzen,
Ik liefkoos ze met mijne houten riemen,
Zij ruischen òp als spraken ze van 't geluk.
Zij nijgen zich en wenken liefdedronken,
Zij fluistren troost in mijne arme ziele,
Ik blik als gelukzalig op ze neder,
En mijne smart, die mij zoo diep neerdrukte,
Glijdt, als een donkre schaduw, van mij af.Ga naar voetnoot⋆
| |
[pagina 46]
| |
Mijn gouden blikken blozen. Van zoete schaamte
Dat ik u liefheb. Zooals 's avonds zee.
En van de zee komt stil een zacht roepen,
Of dat zij komt, of dat ik komen moet.
Oneindig verlangen schijnt nu langs de duinen
Te waaien, - en schijnt gouden langs de duinen.
| |
[pagina 47]
| |
Verre Bruid,
Zachte schoone Bruid,
Uw gelaat parelt
Door de wereld
Uit de oneindigheid.
In uw oog parelt
De gansche wereld.
Alle kleuren, elke leest,
De hemel, de zee, de geest.
| |
[pagina 48]
| |
Doel!
Waarheen de drift,
Heet en koel,
Eeuwig drijft.
Verlangen,
Altijd grooter,
Naar de schoot er
Hooger, verder van stijgt.
| |
[pagina 49]
| |
Schoot,
Eindlooze diepte,
Altijd verder,
Naar mate het verlangen groot.
Geluk, Vrouw, Menschheid,
Verlangen waaraan geen einde is,
O! omdat geen grens leit
Voor de menschheid die stijgende is.
| |
[pagina 50]
| |
O heerlijk licht,
Uw oneindigheid
Is voor de mensche'
Opengespreid.
Jubilate, menschen! Jubilate!
Met naar den hemel opgerichten monde,
Met vreemd-zalig verwasschene gelaten:
De Liefde is gevonden.
| |
[pagina 51]
| |
O, wat is Liefde anders dan de Liefde
Die denkt: O, was 'k gelijk aan mijn Geliefde.
Niet uw lichaam,
Maar uwe ziel.
Ik ben diep in uw lichaam,
In uwe ziel.
Eindlooze zale.
| |
[pagina 52]
| |
Heerlijk lichaam,
Oneindige ziel
Om mij heen.
Volkomenheid.
In U gegaan,
En met u een,
In hoogste zaligheid,
Slaat 't hart terug
Soms eve' op zich
Den blik terug.
| |
[pagina 53]
| |
Maar gij zijt vol,
Uw majesteit
Verlicht het Al,
En 'k ben in u.
Eenzaam,
Alleen,
Vergaan.
| |
[pagina 54]
| |
Stralende licht
Haar oogen.
Opgaan in haar hooge
Geluk...
Muziek
Zonder naam. -
| |
[pagina 55]
| |
In haar gouden Licht,
Haar gouden Geest,
Mijn geest.
Een gouden wereld,
Waarin mijn geest parelt.
| |
[pagina 56]
| |
Ik heb mij gedompeld
Nu diep in Uw gouden leest,
En als een parel straalt nu
In Uw gouden Geest mijn geest.
Uw innerlijk
Is nu mijn uiterlijk.
|
|