Verzamelde werken. Deel 6. Liedjes en verzen
(1950)–Herman Gorter– Auteursrecht onbekend
[pagina 9]
| |
Deel I
| |
[pagina 11]
| |
[pagina 13]
| |
Een schoone Vrouw
Verscheen mij in 't Heelal,
Teeder als kristal,
Het beeld der Nieuwe Menschheid.
| |
[pagina 14]
| |
En ik kreeg haar lief met diepe liefde,
En ik begon zeer zacht met haar te dansen,
Voor de diepe en diepe Heelal's glanzen,
En zij werd mijn allerhoogste Geliefde.
En ik kreeg haar lief met diepe liefde,
En ik begon zeer zacht met haar te dansen,
Door de diepe en hooge Heelal's glanzen,
En zij werd mijne eenige Geliefde.
| |
[pagina 15]
| |
Onzichtbaar zoet klinken van verre de snaren van een veêl
Uit ver, van licht, droomachtig glanzen,
En wijl wij dansen,
Lijke's onze leden, wáarop wij neerzien, één geheel.
Uw boezem en dat zachte iets,
Dat over u nederstroomt, -
Is 't liefde? - dat zooals haast niets
Van overal van u wederdroomt,
En uwe kleeding, waarin 't riet's
Van uw lichaam,
Golvende dansend, op en neder koomt,
Zij zijn het éénig iets,
- Dat danst -
- Voor mij die dans
En Muziek, anders bestaat er niets.
En in den zachten weemoed, één verrukking,
Van 't dansend glijden,
Voelen de geesten aan 't geluk en
Samen zich wijden.
Dansen is de voorpoort der liefde. Dansen is heilig.
Dansen is teedere minne.
Dansen met u, zoo glijdend en veilig,
Met u zijn bevredigd de zinnen.
| |
[pagina 16]
| |
Liefde, ster in den nacht,
Doorschitter met uw pracht
Mijn hart,
Dan wordt licht
Het moeilijk schaduwwereldzwart.
Het is winter
Ver over de aard', -
Het ijs klaart, -
Sterrengesintel, -
't Is eenzaam maar er klinkt muziek. -
O eenzame muziek, wees mijn geleider
Schoonheid wijk niet met uw wiek,
Maar leid mij verder, wijder.
| |
[pagina 17]
| |
O leid mij verder, wijder,
Naar gindsche hooge sterren.
Schoonheid en muziek, U beider
Kind ben ik, laat mij niet sterven.
Liefde, ster in den nacht,
Doorschitter met uw pracht
Mijn hart,
Dan wordt licht
Het moeilijk schaduwwereldzwart.
| |
[pagina 18]
| |
Groent mijn gordijn,
Purpert mijn tafelkleed,
Goudt mijn lamp, -
't Is uw groene jeugdschijn,
't Is uw roode damp,
Uw gouden beeld.
De zee is lelieblank,
De zee is leliegroen,
Zij spiegelt zich blauwgroen,
En ruischt iederen klank.
| |
[pagina 19]
| |
In de zon
Die het zeemeer spiegelt,
In de bron
Die het maanlicht wiegelt,
Als het daagt
En in den nacht,
Zie ik u,
U, u.
| |
[pagina 20]
| |
Zie hoe zij daar
Het teedre lichaam houdt,
Zie hoe zij haar
Schoonheid stil beschouwt.
Ik stond aan uw schoot,
Met mijn hoofd dicht bij uw boezem,
En uwe knie omsloot
Uw zachtheid, volle bloesem.
| |
[pagina 21]
| |
Gij weet niet wat mij is
De adem van uw mond,
Het is of in de duisternis
De morgen zijn weg vond.
Bij het denken aan de liefde
Heb ik liefde lief,
En 't is de liefde tot u, Geliefde,
Die mij tot die liefde hief.
|
|