Verzamelde werken. Deel 5. Pan
(1951)–Herman Gorter– Auteursrecht onbekend
[pagina 153]
| |
[pagina 155]
| |
En Pan trad uit het donkere Verleden.
De zon ging op en spreidde zijn zachten schijn,
Als goud, over de Aarde.
En Pan trad in den gouden
Tijd die is nu.
O Gouden blauwe Tijd die Nu is Nu!
O schitterendste gelukzaal'gste tijd,
Die er ooit was van alle alle tijden,
Nu d' Arbeiders ontwaken en zich heffen
Tot Gouden Geest van Vrijheid en tot Vrijheid.
O Gouden blauwe Tijd die Nu is Nu,
Nu de Menschheid treedt uit de Slavernij
In de Vrijheid.
O Gouden blauwe tijd die nu is nu,
En Wezen van het gouden Nu, dat 's Nu,
Liefde, die nu opworstelt naar de nieuwe
Fase van uw schitterend aardbestaan:
Geest, Schoon Meisje, wandlend in 't heelal,
Uw oogen lijken den diep blauwen hemel
Samengetrokken tot twee cirkels onder
Uw fijne wimpers, donker, ver, maatloos,
Kring binnen kring en lijn met lijn doorweven -
Waarbinnen, spieglend zich, het onmeetlijke,
En 't matelooze diepe in de diepte
Van u. De hemel, de wolken, de sterren,
De menschen, planten, dieren en de diepte
Oneindig ook der Menschen-Maatschappij.
Heelal, eindloos Heelal, binnen den Geest!
Heelal, eindloos Heelal! Met binnen u
In uwe duizenden millioenen dingen
| |
[pagina 156]
| |
Die u maken en die gij zijt, de Droom
Der Schoonheid, Wezen dier oneindige dingen,
Laat ik doen klinken door uw groote hallen,
Uw licht- en schaduwdommen, - dezen doom!
Laat mij, als een kind sprekend in den morgen,
De eerste schaduw spreken van het licht,
Dat de nieuwste wording in uw oogen schittert:
De nieuwe Maatschappij. - O Droom weerklink!
O gouden blauwe tijd die nu is nu,
O schitterendste gelukzaal'gste tijd
Die er ooit was van alle alle tijden,
Nu d' Arbeiders ontwaken en stuk scheuren
Hun banden en hun het Bewustzijn komt
Van den Weg naar de Vrijheid en de Vrijheid, -
Enkelen zien haar reeds, o Enkelen, -
Vertoon U in den Geest, in de oogen
Van 't wonderschoone Meisje dat u spiegelt.
Vertoon u in haar droomende oogen. Klink.
| |
[pagina 157]
| |
Het Heelal is een machtig groot geheel,
Het is als een oneindig groote Man,
Van donkre sterren en van schittrende,
Van dichte en fijne stof, tot d' allerfijnste,
Schrijdende eenzaam door d' Oneindigheid,
Door de leegte die zelf zijn rijk nog is.
Hij is zóó machtig dat 't oneindig Rijk,
Dat Hij is, voortdurend in bloeiing is,
In eeuwige nooit onderbroken wissling
Van dien bloei tot dien en van dien tot dezen.
De steenen zelfs zijn een deel van zijn bloei.
Elk deel van hem is een beeld van hem zelve,
Eindloos in macht, begrensd en toch oneindig,
Onuitputlijk' en toch bepaalde bron.
Zijn schijnen is oneindig, - en zijn zijn.
Zijn werke' is bloeien, en zijn bloeien rust.
Geest is een openbaring van zijn zijn,
Diep oneindig zooals het kleinste stofje....
Als kristallen die leven naar zijn wil.
Stof, drager van Alles, oneindige drager
Van alles, van de sterren en de aarde,
En de Menschheid, en de dieren en planten,
En drager van wat is tusschen de sterren,
En drager van het ledige, Gij zijt
De Bron, de God, de Een'ge die bestaat.
Gij zijt 't Heelal. Uw spiegelende fonklende
Diepten baren en keeren in zich weer,
Uit donker tot kleur en uit kleur tot donker,
Uit vormen tot Niets en uit Niets tot vormen.
Kracht, schepper van alles. Gij zijt de God,
Oneindige Kracht, gij zijt Vader en Moeder
Van het Heelal, van Sterren en van Aarde,
En van het Levende en van den Geest,
| |
[pagina 158]
| |
En van de Menschen. En van het ledige.
De stof is slechts Uw schijn, Uwe verschijning,
Gij zijt het eeuwige en algemeene,
De dingen zijn slechts uwe spelingen,
Gij zijt alleen, oneindige wereldkracht.
Stof of kracht, gij zijt hetzelfde: de Oerbron,
Lachende voel ik dat gij zijt de oerbron,
Lachende voel ik uw geheimvol wezen,
Lachende zie ik levende uw rijkdom,
Lachende voel ik spelende uw rijkdom,
Lachende zie ik uwe schoonheid, oerbron, -
Lachende zie ik uw peillooze diepte,
Levende zelf in uw peillooze diepte,
Zijnde zelf deel van uw peillooze diepte,
Zelf peilloos, zelf kracht, zelf stof, zelf deel-oerbron,
Waarachter zich diepere diept verschuilt.
Oneindige Stof, drager van alle kracht, -
Oneindige Kracht, drager van alle stof,
En dus van alle Schoonheid, 't schoonst zijt gij
Daar waar gij tot het vleesch van Mensch oprijst,
Want daar rijst gij op tot den gouden Geest,
Daar bloeit des Heelals kracht: de Eeuwigheid,
Daar bloeit des Heelals kracht: d' Oneindigheid,
Op tot bewustheid van de Eeuwigheid.
Daar bloeit de macht over d' oneind'ge stof
Uit de stof op, en als in witte rozen
Van licht, weerschittert in de menschengeesten
Op d' allerhoogste kracht van God, 't Heelal.
In U, Arbeiders! stijgt nu Hoogste Kracht,
In U, Arbeiders! stijgt nu Hoogste Kracht
Op van bewustheid in 't oneindig Heelal,
Hooger dan ooit in menschen steeg, Gij zijt
| |
[pagina 159]
| |
De hoogste heerschers reeds als gij 't slechts weet,
Van de Stof der Aarde, van het Licht en Duister,
Van Warmte en Kou, van Nacht en lichten Dag,
Als gij 't slechts weet, als slechts de bliksem van
't Bewustzijn van uw toestand, uit uw diepte
Plotsling uitbreekt en den donkeren hemel
Van d' Overmacht van 't Kapitaal verlicht,
En uw eigen afgrond, van uit uw afgrond.
Zing zachtkens, Geest der Muziek, met uw fijne
Volle klare stem, zing mijn Geliefde
Eenige vrouw, zing de ontwikkling van
De Menschheid, de Arbeiders, het allerschoonste
Beeld in het Heelal, tot kristallen Vrijheid.
| |
[pagina 160]
| |
Pan trad op in den tijd die Nu is Nu.
De donkerblauwe nacht werd licht, en 't licht
Ging over in een zacht en hemelsch blauw,
En het was Mei, volle klare gouden Mei.
En het Heelal werd blauw van propaganda.
Pan trad in den stralenden zonsopgang.
En de Arbeiders stroomde' in den morgen samen.
Zooals de bloemen in de lente stroomen
Door de Kracht van de Zon en van hen zelve
Over de aarde, die door hen zacht lacht,
Zoo waren de Arbeiders saamgestroomd
Op een hoogvlakte, duizenden en millioenen.
Zooals het rozerood is van de rozen
In een rozentuin op een Junimorgen,
Zacht komt het aangestroomd uit iedren hoek,
Vermengd met goud en goudpurper oranje,
Zoo was daar het Geslacht der Arbeiders.
En daar hield eene Man eene rede,
Een Man zooals een God of als een Zon.
Hij trad daar als verschijnend in het licht,
En zijne rede stroomde uit hem, alleen.
En zijne rede was om hem het licht.
‘Gij, Arbeiders, gij zijt de makers van,
Alleen, het eeuwge licht der zaligheid
Voor alle Menschen. Gij zijt de vervullers
Van het oneindig verlangen der Menschheid,
Van alle menschen, die er immer leefden.
Er is 'n oneind'ge stroom van oneindig
Verlangen naar het absoluut Geluk
In alle menschen-harten altijd geweest,
Naar zuiver eeuwig absoluut geluk
| |
[pagina 161]
| |
Voor zich en andre menschen. - Dat werd geknot,
Altijd, in ieder hart, zooals een bron
Van klare waterstralen geknakt wordt.
Gij, gij arbeiders, zijt nu geroepen om
Dat verlangen voor eeuwig te vervullen.
Bloed, tranen, strijd met scherpe wapens, bloed
En trane', ijzer en staal zijn de wapens en de prijs,
Waarmee gij het eenmaal vervullen kunt.
Gij hebt niets te hopen, verbant de hoop
Op uw verdrukkers voor eeuwig uit 't hart -
Gij hebt niets te hopen dan van u zelve.
Gij hebt niets te hopen dan van uw ziel.
Ziet om u, Arbeiders, 't Stralend Heelal,
De rijke aarde van Mei, alles wat
Uit Naar opkomt in het stralende licht
Van Zon en Maan en Sterren, zijn voor U,
Als uwe ziel ze te verov'ren weet.
Gij, die daar voor mij staat, donker geslacht,
In 't gouden lentelicht, getrapt, geslagen,
Verarmd en zonder geest, gij hebt niets dan
Uw ziel. Die zult gij moeten zien te maken
Tot zulk een alles overstralende macht
Van licht, dat zij uw lichaam, één voor één,
In staat stelt om alles te dragen, smart
En pijn en dood, om eens alle te samen
Voor elkander te worden beer van 't licht,
De lucht, de grond, het water van de aarde.
Uw ziel, uw wil, uw geest is d' éénige kracht.
Slechts in verbinding van de edelste
Zielen en willen en geesten, millioenen,
Zult gij het middel vinden, om u uit
De donkre poel te heffen van slavernij,
Te rijzen omhoog, in het volle licht,
Den strijd te strijden tegen uw tirannen,
En, na hen op de aarde neergeworpen
| |
[pagina 162]
| |
Te hebben, en als heerschers omgebracht,
Met hen, met de heele menschheid te samen,
Meester te worden van de heerlijke aarde.
Uw hoofd, uw geest, dat is het eenig doel,
Waarheen gij al uw krachten richten moet.
De bliksem der gedachte sla in uw
Hoofd, en uw oogen richten zich op 't kennen! -
En dan ontsteke uw brein uwe ziel. -
Gij zijt het overgroot deel van de Menschheid,
Het volk der aarde, millioenen, millioenen,
Gij zijt de Menschheid zelf.
Wat kan uw honger en armoede stillen
Van U zoo talrijk, van u als klasse,
Van U, Menschheid?
Alleen de gansche Aarde!
Wat kan uw liefde en verlangen stillen,
Van U zoo talrijk, van u, gansche Menschheid?
Alleen de Eenheid van de gansche Menschheid!
De gansche Aarde, en de gansche Menschheid
Zijn alleen groot genoeg om uwe leegte,
De holte van uw maag, en uw verlangen,
Uw liefde en de grootheid van uw hart
Te voldoen eeuwiglijk en eeniglijk.
De gansche Natuur alleen zij uw doel!
De gansche Menschheid alleen zij uw doel!
Dat zij de inhoud van uw gansche ziel!’
Pan zat tegen een bundel zonnestralen
Geleund.
En de Arbeiders richtten zich hoog omhoog
Naar de taal van de Vrijheid, d' eenige. -
De Enkelen.
En hij zag daar een Meisje, 't was een Vrouw,
Zitten te midden van de groote schare.
| |
[pagina 163]
| |
Haar hoofd was als vernietigd van de trekken.
Op haar gelaat stierf weg haar oud gelaat.
En zacht verrees daar als op storm'ge zee
De zon der liefde. -
En toen stond langzaam op een andre raadsman,
Zwart als de Nacht.
Recht oprijzend geleek hij de Natuur,
Zooals zij van de aarde tot den hemel
Oprijst.
En zijn stem was als die van de Natuur
Onverbiddlijk en vast.
Want door het Heelal heen zag hij de menschen.
En wijl hij zoo staarde, sprak hij aldus:
‘Gij moet het socialisme brengen.
Gij moet de nieuwe wereld maken.
Gij moet zelfs als gij niet wilt, maar gij moet.
Maar gij wilt omdat gij moet. -
De daden van de menschen zijn bepaald,
En de uwe zijn bepaald, door d' maatschappij.
De krachten, de productiekrachten der
Wereld en Maatschappij drijven de menschen.
Het Kapitaal maakt u tot wat gij zijt. -
Het maakt uw aantal immer, immer grooter.
't Maakt uw ellende grooter, immer grooter.
Het Kapitaal dwingt u tot strijd.
Het dwingt u tot scholing, organisatie:
De strijd om Alles, met de Heerschers, barst
Uit.
Gij wint, Gij zijt de sterkste, 't Kapitaal
Verdwijnt.
Het uur van 't Kapitaal slaat, zijn omhulsel,
De vorm waarin het leefde, wordt verscheurd.
Zij, die den rijkdom zich toeëigenden,
Worden onteigend. Het gemeen bezit,
| |
[pagina 164]
| |
De gemeenschaplijke arbeid wordt geboren. -
Gij moet het socialisme brengen.
Gij moet de nieuwe wereld maken.
Gij moet zelfs als gij niet wilt, maar gij moet.
Maar gij wilt omdat gij moet.
Dit is de Algemeene Wet, die volgt
Uit het wezen van uwe werktuigen,
Uit het wezen van uw verhoudingen.
Vereenigt u Arbeiders aller landen.’
Dit was hij die de wetten der Maatschappij
Uithieuw, massaal, op zich zelf, in 't Heelal,
En die haar toonde als massaal brok Natuur.
Pan staarde hem aan zooals een grooten Meester,
Een Mensch, die uit de Natuur, ver boven haar,
Zich heeft verheven door haar krachten en
Die der Menschen, haar, hare kinderen.
En Pan keek van hem neer naar de Arbeiders.
En enkle Arbeiders rezen daar op. -
En Pan met hen. - O Enkelen, o enklen! -
En die spreker verdween zooals de Nacht.
En weder trad daar op die eerste Reednaar.
En met een stem als een bazuin, als Lente-
Wind, die, juichende, blaast over de Aarde,
Door goud zonlicht, zoo riep hij klaatrend uit:
‘Uw ziel, uw geest het is uw een'ge kracht.
De ziel, 't gevoel, het is de bron der kracht.
Het hart, het is de bron van alle kracht.
En met uw zielskracht kunt gij, durend den strijd,
Ook niets winnen dan uw eigene zielskracht.
En door al kracht van geest en van uw lichaam
Zult gij dat ééne moeten zien to houden,
Te vermeerdren tot in 't onmeetlijke,
| |
[pagina 165]
| |
Door voortdurenden ongebroken strijd.
Zoodat gij eindelijk den strijd om alles,
Om de aarde, de zee, de lucht, het licht,
Zult moeten strijden met uw kracht alleen
Van uwe ziel, zonder hulp, zonder macht
Van geld of dingen. Met uw ziel alleen. -
Men zal u zeggen dat organisatie
Van u allen, van alle uw millioenen
Genoeg zal zijn, dat gij dan wel van zelve
Tot macht komt, zoodra déze macht er is.
Maar ik zeg u, dat al hadt gij u allen
In organisatie, het zal u niet
Helpen, als niet daar binnen u, binnen
Die massa's harten, de ziel leeft die wil
De gansche aarde uw vrije bezit,
En heel de Menschheid als uw vollen broeder.
Ja ik zeg u, dat zonder deze ziel,
D' organisatie zal het middel worden
Om u slaven te make', op nieuw, voor goed -
Van de organisatie zelve.
Men zal u zeggen dat de strijd u beter
Zal maken, dat gij in den strijd veredeld
Zult worden, en dat die van zelve u
Een ziel zal geven tot de beetre wereld.
Maar ik zeg u, dat de strijd voor het kleine,
Voor 't beter loon en voor den korter werktijd
En voor een wet die dit of dat verhindert,
Of u een voordeel geeft voor dit of dat, -
Met d' organisatie die daarvoor dient, -
Dat die strijd juist een middel kan zijn om
Uw ziel te maken tot een gierigaard,
Een egoïst en een bekrompen burger.
Juist de strijd om het kleine zal uw karakter
Omlaag kunnen halen, en u maken
Tot afschuwlijke lage arbeiders.
| |
[pagina 166]
| |
Als niet uw ziel, zooals de groote zon,
De gansche aarde voortdurend in 't oog houdt
Als éénig doel voor uw begeerte en
Uw strijd. Als gij uw ziel niet maakt tot zon,
Die alles, al 't bezit, de gansche Natuur
Bestraalt, beziet, bestreeft, alléén, voortdurend,
Dan is uw strijd niets en gij wordt juist slaven
Door dezen strijd. - Dat zullen uw vijanden weten. -
Ah! gij hebt niets, gij hebt geen macht, geen geld,
Geen wapens, niets.
En uw vijanden hebben alles. Zij zullen
U afkoopen en omkoopen met schijn.
Gij hebt slechts uw hart. Als dat een edelsteen,
Een edelsteen, een licht, een vruchtbre regen
Van licht wordt, zult gij winnen. Gij hebt slechts 't gevoel.
Als dat de bron, de spiegel van de waarheid,
Uw eigen toestand, en uw éénig doel
Wordt, zuivre ongedeerde waarheidsbron,
Dan zult gij winnen. Anders wint gij nooit. -
Dáár ligt het kleine, in de schaduw van
De zwarte aarde zie ik 't kleine wringen,
En spartelen, en kleine ziele' aantrekken,
Vergeefs, tot spel en schijn, bedrog, ijdel.
Richt daar uw hart en uw gevoelens heen,
Alleen daarnaar, dan blijft gij eeuwig slaven. -
Hier ligt de Aard', daar ligt de volle Zee,
Hier is de gansche Natuur. Richt daar uw oog
En hart alleen naar. Dan wordt gij zijn meesters. -
O, om het u nu met één woord te zeggen,
Gij moet met de Liefde die Uw wezen is,
Uw liefde voor Bestaan, leven voor alle
Arbeiders. Dat is voor de heele Menschheid.
Gij kunt dit. Want gij wordt de heele Menschheid!
Gij kunt dit. Want gij vult het gansch Heelal!
Gij kunt dus de liefde voor de heele Menschheid,
| |
[pagina 167]
| |
En voor 't Heelal,
Maken, voor 't eerst, tot Absolute Liefde.’
Pan sidderde in de stralen van de zon,
Als zijn eigen wezen. -
En teeder rustig zag hij over
Het lichten van die woorden naar de Menschheid.
Zooals de Aarde blijft in schemering
's Avonds als de zon weggaat onder haar,
In trillende maar zeer stille schemering,
Zoo zaten daar die menschen in verbazing.
Zooals een Man bij wie een Vrouwe ligt,
In volle zaligheid, op 't morgend bed,
Haar van zich gaan ziet, al reeds op gaand staan,
En verdwijnend, in het licht, van bij hem,
Zooals die man blijft in volle verrukking,
In niets dan geluk, absoluut geluk,
Zoo bleef Pan gehoord hebbende dien man,
Voor d' eerste maal de taal van 't vol geluk,
Het Absoluut Geluk dat komt op aarde.
Hij ademde in het licht, het lentelicht,
Hij zat met open mond, zooals een visch,
Een snoek, doodstil in het stille water.
Zijn oogen blonken, en zijn ziel was open
Zooals zijn borst in hem. Hij dronk het licht.
Hij dronk 't Geluk, het Absoluut Geluk.
En weder rees daar op diezelfde zwarte
Reednaar en hield schitterend deze rede:
‘Gij moet het socialisme brengen.
Gij moet de nieuwe wereld maken.
Gij moet zelfs als gij niet wilt, maar gij moet
Willen. Maar gij wilt omdat gij moet.
Het kapitaal komt groeiende in strijd
| |
[pagina 168]
| |
Met zijn eigen grenzen, het wil ontwikk'ling
Verder en verder, maar het stoot zich aan
Zijn eigen grenzen, aan het kapitaal.
Het vernietigt zich zelve in zich zelve.
Het vernietigt zich zelve, krachten en menschen.
Het vernietigt zijn levende en doode
Productiekracht door zijn strijd onderling.
Het uur van 't kapitaal slaat, zijn omhulsel,
De vorm waarin het leefde, wordt verscheurd.
Zijn krachten worden te groot voor het omhulsel,
Een andere vorm komt: het Socialisme.
Vereenigt u Arbeiders aller landen.’
Zoo hoorde Pan deze twee mannen spreken,
In schijn met elkaar in strijd, in waarheid één.
Te samen, met elkaar, de volkomen waarheid.
En Pan zag het Heelal worden één Licht.
En Pan keek naar de schare en zag een man -
Staand tusschen hen die zich vereenigden,
Tusschen de Slaven, - zelf voor kort een Slaaf, -
Koel en donker worden als de Natuur,
Die zich trotsch voorbereidt tot macht'ge daad.
De begeerte naar de Aarde kwam in hem.
En Pan duizeld'. Als om een aardbeving.
En gaande door den nacht met de oogen dicht,
Met in de oogen nog het beeld van die
Sprekers en Arbeiders,
Zag hij in 't donker, door zijn eigen hoofd,
Door de beelden die in zijn oogen waren,
Zijne Geliefde komen, de Geest der Nieuwe
Muziek, de Geest der Vrijheid, Geest der Nieuwe
Menschheid en nieuwe Maatschappij. En hij zong,
Begon te zingen aldus zijne mond:
| |
[pagina 169]
| |
‘Zij nadert,
Zij genaakt.
Alle dingen verdwijnen,
Verzinkend voor haar verschijnen, -
In de lucht stilte-dooraderd, -
Naakt.
Ik heb haar zoo lief dat ik
Terugwijk. - Mijn blik
Zelfs houd ik terug. Mijn ziel
Is U, Geliefde.
Ik zink in mijn liefde en kniel.
O neem aan mijn devotie,
De vlammen van mijn emotie,
Mijn oneindige liefde,
Waarin ik voor u neerkniel, Geliefde.
Zij nadert, zij genaakt
Komend,
Liefdedooraderd, liefdedroomend,
Naakt.
Haar ovaal hoofd
Als ooft,
Haar oogen stralend geluid
Voor den Geliefde,
Haar boezem,
Als gewelfde bloesem,
Geurend liefde,
Haar voeten zacht
De bruid
Steekt ze in den nacht,
En wacht.
| |
[pagina 170]
| |
Zij staat wachtend. -
Dat is reeds lijden verzachtend! -
Haar zacht gelaat
Staat schouwend mij,
Den zaal'gen Pan,
Of 'k kom.
Als vlammen lijken
Haar oogen. Wij spreken
In 't zacht verwarmen
Der zachte armen.
In het gestorven gefluister
Voor het geboren werd, -
Als in de hoogzee diep
Het beeld van gesternte
Onstoffelijk sliep, -
In 't opzien den luister
Der verre licht flitsende zilvren kaars,
Blijft niets dan Haar's.
Zij gaat over een zee,
En aan haar hangende hand
Voert zij mij mee
Naar dat verre land.’
| |
[pagina 171]
| |
De zon ging onder in den Lentenacht.
En d' Aard werd gevuld met een donkerblauwe,
Zoele warmte, gouden-sterren-doorschenen.
En om Pan was het donker en hij dacht,
Begon te denken aldus zijne ziel:
‘O nu te branden als een enkel licht
In den grooten gloed die naar de Eenheid brandt,
O stil te houden het zuiver gezicht
In den gloedboog die staat boven het land.
Zich saam te voelen met geheel het dicht
Bosch van vlammen, te weten dat men licht
Opstijgt, te rechter en te linkerhand
Aan vlammen, aan boven- en onderkant
Gedragen, voorgegaan, hand in hand brandend,
Door vlammen allen, die steeds hooger bruischen,
Waaronder steeds nieuwe uit de aarde bruischen,
In éénen gloedopgang van algemeenheid,
Totdat ze eenmaal zullen zijn landend
Te samen, voet aan voet, in 't land der Eenheid.
O Diep en dieper stijgt de een'ge Schoonheid
Van uit den mensch op die de Eenheid kent.
Er gaat een storm naar Eenheid, dat's de schoonheid,
Er gaat een ontvlamming en dat 's de schoonheid,
Er gaat een kiemen op in vele harten.
Er gaat een oogst op die eeuwen in zwarten
Grond lag. Teeder ontspruit de liefde waar te
Droomen zij lag en broederschap in klaarte.
| |
[pagina 172]
| |
En broederschap zij is de schoonheid,
En nieuwe liefde zij is de schoonheid.
Schoonheid zij is dat klare hooge worden
Tusschen de menschen van organisatie,
Zij spreekt uit elke daad die ééne natie
De arbeiders maakt en in dàt willende woorden.
Schoonheid zij is beweging die nu leeft,
Zij is de woeling die het leven heeft.’
Zoo peinzende zag Pan worden den dag
Van Mei, oneindig goud, en hoog, en ver.
En Pan ging van nu af in één visioen,
Door de Lente, door de Lente in een droom,
Door het Nu, door het schemerige Nu
Der Aarde.
Door dezen tijd zijn schemerige blauw,
Door dezen tijd zijn schemerige goud,
Door dezen tijd dien nog zoo weinigen
Begrijpen, voelen, tot zijn diepste ziel.
Ja er is niet één die hem ganschlijk voelt -
Dan Pan, -
Want ganschlijk voelen is alleen poëzie,
Muziek in alle vormen, Rhythm'-harmonie, -
En niemand voelt hem zoo dan Pan alleen.
Pan ging van nu af aan in één visioen
Van begrijpen der wereld.
Door dezen tijd zijn schemerige blauw,
Door dezen tijd zijn schemerige goud,
Ging Pan van nu af aan in één begrip.
Hij ging en hoorde ver de Wetenschap,
Diep in de blauwe verte aan horizon,
En hij hoorde, diep in de donkre verte,
Uit de diept'-horizon waar steden stonden,
| |
[pagina 173]
| |
De Techniek. En voelde als bloemen den Rijkdom.
En hij voelde het Lijden iets verzacht.
En hij voelde het Absoluut Geluk
Als een blauw en geel vlammenvuur rondom zich
Komen, zooals een gouden zonsopgang.
Breken, in aanvang, door de blauwe lucht
Als bloemen om hem.
En hij voelde het Absoluut Geluk
Breken in zich omhoog.
Tot waar zijn hart was. - Schemerende slechts. -
Zoo is de kracht der Goddlijke Verbeelding.
En toen hij in den nacht gekomen was
De flúweele', met flúweelen zeílen zeílend
Over de aarde, om de aarde heen,
Toen hoorde hij in een vergadering
Die geheim moest gehouden voor de Heerschers -
In 't donker waren de volkeren vergaderd
Der arbeiders, talloos, - men zag ze niet
Door schemering. De spreker was een God
Van helderheid en zelfbewuste kracht. -
Deze ving aan te spreken
In de fluweelen, donker-violen lucht:
‘Arbeiders, gij moet een Bond maken op Aarde!
Arbeiders!
Gij moet tot de oneindige Liefde
U verheffen.
Als bloemen schoon in het Heelal,
Voor alle Arbeiders.
Gij moet elkaar zoo broeders
Zijn en zusters als Christus eens droomde
En Boeddha en al de Grooten. Honderdmaal,
Duizendmaal sterker, millioen manlijker.
Gij moet u verheffen tot de onmeetlijke
| |
[pagina 174]
| |
Liefde voor alle Arbeiders op aarde.
Gij moet u tille' tot onmeetlijk Broederschap. -
Als gij dat niet doet, als gij elkander
Niet liefhebt met de allerdiepste liefde,
Dan wint gij niet zooals gij winnen kunt
Alleen.
Gij moet de Aarde liefhebben met een
Oneind'ge Liefde.
Gij moet het Heelal aan uw hart
Klemmen en sluiten.
Proletariaat, machtige Proletariës.
Als gij dat niet doet, als gij het Heelal
Niet met de diepste liefde aan u sluit,
Dan wint gij niet, dan wordt gij niet Gij, Gij.
Gij moet met de allerzuiverste liefde
Opstijgen naar den hoogsten blauwen aether
Van de Gelijkheid.
Gelijkheid met de Menschheid en de Aarde.
Eerst dan, maar dan eerst, zal het Heerschers-leger
Bij den aanblik van u, siddren en krimpen
En geslagen worden door u tot niets.
Gij moet een drom vormen van zuivre liefde
Voor elkaar, voor de Menschheid, en 't Heelal.
Dan slaat gij de Heerschers, winnend het Heelal.’
Pan hoorde dat en was als gansch verslagen
Door deze zaal'ge boodschap in den nacht.
En hij zag eene, het was een jonge vrouw,
Haar naam Beatrice,
Die had over 't achtergebogen hoofd,
In den fluweelen fluweel wellenden mond,
In haar diep violen oogen, in 't zachte
Karmijn van haar gezicht, oneindige Liefde,
Zacht bloeiend naar de Daad heen, - Daad van liefde.
| |
[pagina 175]
| |
En Pan hoorde een andren redenaar:
‘Arbeiders, gij moet u maken één bond
Over de groote aarde, de groote aarde,
Zooals bloemen in de jeugdige lente
Zoo sterk, zoo frisch, zoo geurig, zoo krachtvol,
En daarmede alle heerschers aanvallen
En hen vernietigen en overwinnen.’
En Pan zwierf henen door de dwalende nacht,
De geurende heerlijke lichte lentenacht,
En stootte weer op eene oervergaad'ring.
En in den avond sprak een diepe stem,
Zooals over zee klinkt de hooge wind,
Met zacht geruisch en fluisterenden weemoed,
De toovenaar van de diepste gevoelens:
‘Mannen, de bron van solidariteit
Ligt in de bron achter ons van de menschheid.
De gelijkheid is de ontzaglijke oerbron
Van diepste liefde voor elkaar's elkander.
Die is verborgen duizend jaar onder haat,
Die was verborgen altijd onder vreemdheid,
Als loof, vurig en dood, maar is de oerbron
Aller liefde, aller eenheid, aller kracht.
Ziet arbeiders, ziet op elkander.
Gij zijt gelijken, hebt elkander lief
Met vuur, met diepe wel uit u, met hartstocht.
Gij zijt de massa, de ontelbaren,
Hebt al die gelijken lief, oerbron hebt lief
Elkander, dan wordt gij reusachtige oerbron
Over de heele wereld van één menschheid,
Van Liefde éen, absoluut liefdevol,
Absoluut gelukkig.
En ziet daar ginds.
Ziet gij daar ginds de zwarte Heerschers?
| |
[pagina 176]
| |
Zij hebben 't goud,
Het geluk, den rijkdom, en heel de aarde...
Gij niets.
Zij verzetten zich tegen uwe eenheid,
Solidariteit, liefde, gelijkheid met elkander.
Vernietigt hen.
Maakt hen gelijk aan u zelve: Bezitloos.
Maakt alle menschen u gelijk: Bezitloos.
En hebt hen dan lief. En neemt met hen de aarde
Dan, samen, als vrienden, en als gelijken,
Dan geeft gij hun de absolute liefde,
Het absoluut geluk. -
Arbeiders. Er is nog eene gelijkheid,
Nog dieper, 't is de bodem van den oerbron
Van de gelijkheid en liefde der menschen
Onderling, voor elkaar, elkaar's elkander.
Dat is de gelijkheid met alle stof,
Met de aarde.
Ook die gelijkheid is de bron van liefde.
Voelt gij niet in u de liefde voor de aarde,
De lucht, de zee, voelt ge niet in uw merg
Een rilling als ge aan hun diepte denkt,
Als plots hun diepte zich u openbaart,
Een broederlijkheid met hun, hun aller, stof!
Dat gevoel is waar en komt uit de waarheid.
Wij zijn de kinderen van het Heelal.
O hebt de aarde lief en zoekt haar te
Hebben, omhelzen, te hebben als uw gansch bezit.
Ziet gij daar ginds die zwarte kapitalisten?
Zij hebben de aarde, zij willen beletten
U haar te hebben.
Vernietigt hen.
Maakt hen aan u gelijk, lief hebbende
De gansche wereld. -
O broeders hebt het licht lief. Hebt 't heelal
| |
[pagina 177]
| |
Lief, wilt al wat stof is u eignen.
Streeft alles te bezitten, u gelijk.
Voelt u één met de wereld, tracht haar te
Verov'ren omdat ge haar gelijken zijt.
Dan kunt ge niet anders dan éénig zijn
Met alle Arbeiders, en in diepen haat
Uw heerschers die u dat beletten, bestrijden.
Alleen dan, maar ook alleen dan
Zult gij hen overwinnen en alle menschen
En het heelal in gelijkheid uw maken.’
Zooals de stem uit de diepe Natuur,
Uit den storm over zee diep ruischend roept
Tot eenheid met de Natuur, en haar kindren,
Zoo riep die stem, in die vergadering
Ruischend, in zwarten nacht, bij het hel licht,
D' arbeiders tot eenheid met zich, en 't Al.
En Pan zat stil op eenen donkren stoel,
Naast een pilaar, tusschen de arbeiders.
En de Arbeiders verrezen als witte leliën,
En verhieven hun kelken en gouden stampers,
En fijne gulden stoff'ge meeldraden
Naar die woorden.
Zooals in de hooge zon en ruime lente,
In de ruime lente naar hooge zon
De leliën,
Zoo rezen de Arbeiders, De Enkelen.
En er was een dichtbij hem. Als zijn broer, -
Hij zat daar stil en schoon, in zich getogen,
Zijn gelaat was, - hij kon hem dichtbij zien,
Zoo dicht zat hij naast hem, en knie aan knie,
Tusschen de ontelbre scharen -
Zooals van iemand die gereinigd wordt
Van zonden.
| |
[pagina 178]
| |
En toen het avond was geworden en de
Schaduw van uit den hemel beschaduwde
De wegen, ging Pan met de arbeiders
Naar eene nieuwe donkere vergaadring,
In eene zaal die op de wereld was.
En daar sprak weder eene donkre man
In diepen eenvoud voor de arbeiders.
O Tijd, o zaligheid!
Elken avond klinkt het eenvoudig woord
Der arbeidersslaven tot d' arbeidersslaven,
Het woord dat tot de eenheid Menschen roept.
En wat kan eenvoudiger, klaarder zijn,
Wat meer Natuur gelijk, dan dat 't Geslacht
Der aan elkaar gelijken wordt geroepen
Tot eenheid, samenwerking, liefde, vriendschap?
Niet eenvoudiger komt het klare licht
Der morgen over de aarde geschoven,
Niet eenvoudiger klinkt de klare roep
Door de boschjes en door den stillen nevel
Diep in de duinen in September ochtend
Der vogels voor den herfsttocht elkaar roepend,
Dan 't woord der Arbeiders: Menschen, wordt één.
Die man zeide:
‘Gij moet Een zijn, Arbeiders. En de Kennis
Is het Eenige wat u, mannen, ontbreekt
Tot de Eenheid.
Gij hebt het Aantal, gij hebt de Krachten,
Gij hebt den Arbeid, gij zijt dus Alles.
Met de Aarde. Maar om de Aard te krijgen,
Als ééne Menschheid,
Te hebben en te houden, moet gij kennis
Hebben te samen. Leert dus, Arbeiders.’
En stil rezen enkle arbeiders op.
| |
[pagina 179]
| |
En Pan ging over de aard van land tot land.
En hij kwam naar eene Vergadering.
Daar trad op een jong reednaar als een Man
En zeide:
‘Ziet arbeiders, de zaak is zoo eenvoudig:
Het Kapitaal scheidt ons van de aarde.
Maar de arbeiders zijn talrijk als de bloemen
In de jonge lente. -
De Kapitalisten zijn maar weinige. -
Zij maken zich weer meester van de aarde.
Het socialisme is dáár.’ -
Zooals de gouden wijsheid in de groene
Jeugd is in de witte heerlijke onschuld
In het jong roode bloed,
Zoo was de klare jeugdig gouden rede.
En weder hoorde hij een redenaar:
‘Mannen, gij moet op de Aarde maken één bond
Van alle Arbeiders op aarde,
En daarmede het Kapitaal aanvallen
En het overwinne' en vernietigen.’
En Pan zwierf henen door fluweelen nacht,
Die nu is op de aarde, op de aarde,
In dezen bloeitijd van den Tijd, die is Nu,
In dezen gouden tijd die nu is Nu,
En stootte op een andre vergaadring.
En daar hoorde hij deze donkre stem.
‘Gij moet één zijn, gij kunt niet anders, gij moet.
In de fabrieken moet gij u vereen'gen.
De nood dringt u en de Heerscher.
De Machine dringt u.
Maar dan in de stad, in iedere stad.
De nood dringt u en de Heerscher.
En de machine.
| |
[pagina 180]
| |
Maar dan in 't vak, in ieder vak
In 't land.
De nood dringt u en de Heerscher.
En de Machine.
Maar dan in 't land, in ieder land,
Alle te samen,
De nood dringt u en de Machine
En de Heerscher.
Maar dan op de aarde, op de gansche aarde,
De Machine dringt u, en de nood, door haar,
En de Heerschers die gij en zij machtig maakt,
Samen, almachtig haast.
Zij allen dringen u tot de Eenheid
Over de gansche aarde.
Gij kunt niet anders, gij moet het voor strijd.
Gij moet strijden, want gij wilt niet sterven.
Gij moet één zijn, want gij wilt niet sterven.
Gij moet één zijn, want gij wilt niet lijden.
Door den drang van u zelven, niet te willen
Lijden en sterven, moet gij willen een zijn.
Gij moet één zijn, want gij wilt overwinnen. -
Uw wil, uw gevoel staat op materieele basis,
Die basis is de arbeid -, het werktuig,
Die dringt u tot eenheid. En Gij? gij moet.’
Pan zag een jongman in den donkren nacht.
Terwijl zijn gelaat tot de daad werd hard
Als steen, als marmer, kil en koel en kalm,
Stroomde daar tegelijk, als uit zijn ziel,
Een stroom van gevoel over en maakte het zacht.
En hij zei dit, als tot een luistrende:
‘Het gevoel staat op
Een materieele basis, maar is een
Kracht apart.
Dus moet 't gevoel tot onmeetlijke kracht
| |
[pagina 181]
| |
Worden, als Alles, tot de overwinning.
Tot apart staande, zelfstandige kracht.
Tot de ziel, tot den Geest, tot 't voelend hart,
Tot ten slotte alles afdoende kracht.’
Zooals het gelaat van een held, door 'n kunst'naar
Gemaakt, die den Mensch-Geest en 't Mensch-Hart kent,
In dat gelaat is kracht en moed en kalm
Koel bereeknen, maar ook zachtheid en liefde,
Zoo stroomden door dat gelaat in den donkren
Nacht onder Pan, die neerzag, die dooreen.
‘Het is de tijd dat ook het Hart gaat spreken
Apart, afzonderlijk, als eigen kracht.
De Materie heeft tot 't Begin gedwongen,
De Wetenschap heeft schitterend gesproken,
Heeft 't Hart gegeven al kracht die 't behoefde,
Nu is 't de tijd dat 't Hart zelfstandig spreke,
En het gevoel zich vrij, zelfstandig heffe
Tot Alles omvattende, Alles overheerschende Kracht.’
‘En ook de kracht van ons, Arbeidersklasse,
Is zoo gegroeid, dat het nu de tijd is,
Dat 't Hart zelfstandig spreke.’
Zoo antwoordde uit de vaag scheem'rende massa
Een schoone stem, een schoone vrouwenstem.
In dezen gouden Tijd die Nu is Nu.
De Enkele, O Enkle.
Pan hoorde dit dien jongen man zeggen,
En wie hem antwoordde die schoone vrouw,
En een storm van liefde voor de Geest der Muziek,
Nu voor het eerst klaar gouden in hem komend,
Nu helder en gouden wellend altijd hooger,
Vloog over zijn hart daardoor en hij brak los
In deze rij hartstochtelijke liederen,
Aldus, deze:
| |
[pagina 182]
| |
‘O Gouden Geest
Van Vrijheid.
Nu dring ik hooger,
Dring ik in altijd klaarder, witter, gouder
Blijheid,
In uw goudene Leest.
O Kelk
Als de hemel!
In uw diep gewemel
Stijge elk. -
Doel!
Waarheen de drift
Heet en koel
Eeuwig drijft.
Verlangen,
Altijd grooter,
Naar de schoot er
Hooger verder van stijgt.
Schoot,
Eindlooze diepte,
Altijd verder
Naar mate het verlangen groot.
Geluk, Vrouw, Menschheid,
Verlangen waaraan geen einde is,
O omdat geen grens leit
Voor de menschheid die stijgende is.
| |
[pagina 183]
| |
O heerlijk licht,
Uw oneindigheid
Is voor de mensche'
Opengespreid.
De Arbeiders
Ontsluiten het heelal,
Een geluk, versch!
De Arbeiders
Strijden voor de Eenheid
Aller Menschen: Dat is de Liefde.
Uit den klaren
Eenvoudigen Arbeid
Aller Menschen samen,
Komt de gouden
Volkomen Liefde,
Amen, Amen.
Jubilate, menschen! Jubilate!
Met naar den hemel opgerichten monde,
Met vreemd-zalig verwasschene gelaten:
De Liefde is gevonden.’
| |
[pagina 184]
| |
Zooals de witte bergen in de lente,
De sneeuwbergen zich onafzienbaar talrijk
Verheffen naar de zon, zoo hieven zich
De scharen arbeiders op, naar de tijding
Der lichte vrijheid en der lichte Eenheid, -
De Enkelen, o Enkelen,
In dezen gouden Tijd die Nu is Nu.
Zooals de witte meeuwen zich verheffen
In de lente, en hun goud lokgeroep
Klinkt onder de gouden lucht en roomen lucht.
De lucht wordt vol van hen, van hun gedrang.
En andren komen zachtkens opvliegen,
Wijfjes en mannetjes hoog in de lucht,
De vrije ruime onafzienbare.
Zoo rezen de Arbeiders
Op naar de Tijding, naar het groote Weten,
De Enkelen, de Enkelen.
Zoo als de witte gedachten zich verheffen
In de Lente der Liefde, in den Geest,
Strevende naar het heerlijk allerzoetste,
Allerhoogste en allerlieflijkste,
De Liefde der Vrouwen en der Mannen,
Zoo rezen de Arbeiders in de Hoogte. -
De Enkelen.
Zooals de donkre hemel staat vol van
Sterren, de eenen klaar, en hel flikkrend,
De andren schemerend, de andre donker,
Sommigen zijn eenzaam, er zijn niet veel
Dichtbij hen, sommigen zijn in schemergroepen,
En andre weer in fijne nevelvlekken,
En andren helder licht als klaar water,
De meesten zijn onzichtbaar, koud donker,
| |
[pagina 185]
| |
Zoo blonk het licht, het stille geesteslicht
Der arbeiders als vlammen uit de aarde.
De weinigen. O Enklen.
In dezen gouden Tijd die Nu is Nu.
En Pan ging door hen hier op aarde,
Hier, nu.
En gaande door de helle avondlucht
Zag hij ten hemel, boven de donkere wolken,
In hunne donkere roode fantomen,
In 't goudgeel gelaat van den groenen hemel
De Toekomstmenschen, die naar de aarde keken,
Blank en licht staan, en in een hoogen droom
Van geluk zong hij dit goudene lied:
‘De Toekomstmenschen.
Voor 't gouden avondmeer
Zag ik ze dansen!
En één streek daar zóó teer
Met hangend hoofd zijn donkere viool,
Waarop zijn donzen blik avondblauw school,
En over het rood hout naar 't gouden dansen keek
Der gouden leden, wijl hij zachtkens streek.’
En Pan ging langzaam voort over de Aarde.
En aldoor kwamen er nieuwe, nieuwe drommen
Rondom de aarde heen tot de Arbeiders,
Van de Arbeiders, uit de Arbeiders,
Naar hen en naar de Eenheid der Arbeiders.
Aldoor iederen dag! - Zooals het licht
Der zon iederen dag weer stort zijn wit
Stralen van licht terneder op de aarde,
Van zon, eeuwig en eeuwig altijd door,
Zoo kwamen elken dag, iederen dag,
| |
[pagina 186]
| |
Rondom de heele aard' stroomen Arbeiders
Tot de Eenheid met hunne kameraden. -
De Aarde werd langzaam een donker licht
Van Arbeiders, van kindren van den Arbeid,
In dezen gouden tijd die nu is nu,
In dezen gouden tijd die nu is nu.
En aldoor dreunde door hun scharen heen, -
En werd gehoord in iedere rede, -
En na iedere rede en weer apart,
Zooals de donder
Der zee ten hemel op, aan alle kanten,
Noord en Zuid en West, één geluidspringbron,
Opwelling langs de heemlen uit de gansche zee,
De rede van dien tweeden donkren man:
‘Mannen gij moet, gij moet, gij kunt niet anders.
Gij moet het socialisme brengen.
Gij moet de nieuwe wereld maken.
Gij moet zelfs als gij niet wilt, maar gij moet
Willen. Maar gij wilt omdat gij moet.
Het kapitaal komt groeiende in strijd
Met zijn eigen grenzen, het wil ontwikk'ling
Verder en verder, maar het stoot zich aan
Zijn eigen grenzen, aan het kapitaal.
Het vernietigt zich zelve in zich zelve.
Het vernietigt zich zelve, krachten en menschen.
Het vernietigt zijn levende en doode
Productiekrachten door zijn strijd onderling.
Het uur van 't kapitaal slaat, zijn omhulsel,
De vorm waarin het leefde, wordt verscheurd.
Een andere vorm komt: het Socialisme.
Vereenigt u Arbeiders aller landen.’
| |
[pagina 187]
| |
En Pan zag aan alle kanten goudene gestalten
Oprijzen voor den Muur van Slavernij,
Den achtergrond van donkre slaafsche Slaven,
De Enkelen, o Enklen. -
Ja het Heelal werd blauw van propaganda,
En goud van gestalten aan zijne wanden.
| |
[pagina 188]
| |
En Pan ging over de Aard' door het Heelal.
Een zachte rozenschijn van perzikbloesem
Vervulde de gouden gulden morgenlucht.
En het Heelal was door de blauwe lucht
Heen zichtbaar, omhullende de Aarde.
En Pan trad over de Aard' door het Heelal,
En hij trad van de eene stad naar d' andre.
Van uit het donker der slavernij verrezen
De Arbeiders op in hunne Verbonden.
En het Heelal werd donkerrood van de vruchten
Der Propaganda.
En Pan trad eene Stad, een kristalstad binnen,
En zag hoe de Arbeiders zich eenigden
Als bloemen.
En zag op hun schoone gezichte' 't Nieuwe
Ontstaan, wat nooit was.
En hij beefde.
En de aarde geleek hem een jonge bruid,
Stralend van binnen haar geluk, -
Achterover liggend, -
Die met haar gouden oogen achterover
Ligt en de donkre aard en lichten hemel
Opneemt tot in het gloeien van haar ziel.
Van haar hart, en lieflijk gouden weerkaatst.
Onbeschrijflijk zacht en zoet is haar lach.
Haar lichaam is gestrekt zoo gouden schoon.
Aan haar gelijk leek Pan de Aarde.
De Arbeiders ware' haar ziel en haar hart.
En hij trad een stad binnen.
Daar werd een Organisatie opgericht.
| |
[pagina 189]
| |
En Pan zag eene vrouw.
Zij rees daar op geheel blank, geheel wit,
Kristalklaar.
Zij trok daar uit met bewustzijn van liefde,
Zooals den nevel optrekkend in licht,
Die in haar was. Van uit de grauwe slavernij
brak dat uit omhoog. Zooals een bloem
Een lichte witte, lichtgele, in voorjaar,
Pas geboren straalde zij uit de grauwe
Slavernij der Andren.
De Enkele.
En Pan zag eenen oprijzen tusschen de mannen.
En van hem straalde Moed.
De Moed straalde in hem
Om het Heelal zich te verov'ren voor
Zich en de Arbeiders.
En zacht mengelde zich liefde met zijn klaren
Moed samen.
Pan staarde naar hem als naar iets nieuws.
En Pan trad eene machinefabriek in,
In, eene wereldfabriek.
Daar rezen de arbeiders alle' in vergad'ring.
Van uit den moord, de onderdrukking, de
Slavernij, naar het licht van het Begrip,
En stonden daar in 't licht als onafhanklijk.
En een zeide wijl van hem af het slaven-
Kleed gleed:
‘Wij smeden, ijzerwerkers, moeten allen
Ons samen vereen'gen tot één verbond,
Wereldverbond met alle transportwerkers
En mijnwerkers. Dan hebben wij d' Arbeid in
Handen. Dan kan het niet lang duren of
Wij zijn meesters.’
| |
[pagina 190]
| |
En andre donkre Slaven traden op,
En werden Mannen in het gloeiend licht,
Van die Wereldfabriek. En 't groot Begrip
Wat Arbeid is, en wat zij zijn kan, moet,
Vervulde de Fabriek zooals een Woord
Doorgloeid wordt met Gedachten. Maar de Liefde
Groeide in die Mannen wit en klaar en donker.
En zij stichtten die groote bonden, begin
Van Wereldverbond aller Mijnwerkers
En Transportwerkers en Metaalwerkers.
En in die bonden zag Pan enkelen
Rijzen naar Vrijheid en naar Liefde.
Op den achtergrond van de slavenmoord,
Waar de donkere bonden zich vormden,
Zag Pan de grauwe bonden zich vormen.
En in die bonden zag Pan enkelen,
O Enkelen,
Met Wil naar volkomen Vrijheid, Liefde voor Alle.
O Lezer zaagt ge wel eens gouden figuren
Als menschen, als oneindig beetre menschen,
Dan wij zelf zijn en allen om ons zijn,
In uwe ziel?
Zaagt gij het nooit?
O Lezer, o geliefde, geliefde Lezer,
Sla uwe oogen, zoodra gij dit kunt,
Zoodra de Liefde u roept tot de Schoonheid,
Op de Arbeiders, op de Arbeiders,
En hun Verbonden.
Daar is de eeuwge schoonheid, de Schoonheid,
Der Liefde, de eenige die in de wereld is.
In enkelen, o enkelen.
| |
[pagina 191]
| |
En Pan ging over de Aarde,
En de oneindige Hemel was wolkloos.
En Pan zag eenen Man met krachtige oogen
En diepe klare liefde. In het licht
Der Natuur.
En Pan geleek zich toe zooals de landman,
Die 't gouden zaad vroeg in 't voorjaar ter hand nam.
En hij zei zacht:
‘O Schoonheid gij kunt nog niet zijn,
De Arbeiders zijn nog niet sterk genoeg. -
Goed, en staat gouden schijn
Om den ploeg.
Goed, er staat gouden schijn
Voor den ploeg. -’
En Pan ging naar eene Vergadering,
Wereldvergadering, uit alle landen
Waren er arbeiders samen gekomen.
De Enkelen, o Enkelen.
En die Arbeiders waren Geest geworden.
Vroeger waren zij Lichaam. Lichaam in
De Fabriek, in het Werk, in Maatschappij,
In Slavernij. Zij hadden hun lichamen weggeworpen
En zaten nu samen ter vergad'ring.
En in hun midden lag 't Arbeiders Heil
Dat 't heil der Menschheid is.
Zij spraken er over om den Wereldbond
Van alle arbeiders te stichten.
Om gezamenlijk eens, met alle kracht,
Alle Kapitalisten op heel de Aarde -
Aan te vallen en te vernietigen.
| |
[pagina 192]
| |
Zooals de streken op het wit kompas
Alle zien naar één punt, het middelpunt
Der windroos, zoo staarden al deze Geesten
Dier Mannen naar dat één Wereldverbond.
En zij stichtten het.
En door hun woorden brandde de gloeiende Liefde.
En zij waren alle een brandende liefde.
En de heele Arbeiders-klasse die dat wilde,
En voor wie zij spraken was Gloed van Liefde
Voor dat doel, de Eenheid Aller Arbeiders,
Die de Eenheid van Alle Menschen wordt.
Die Arbeiders-klasse werd de Liefde
In Begrip, in Organisatie.
De Enkele, O de Enkele.
De Enkelen, O God, de Enkelen.
En Pan ging over de aarde,
En de horizon was klaarblauw rondom de Aarde.
O Lezer zaagt gij wel eens de Menschen?
Záágt gij dan niet in hen de Broederschap?
O Lezer kent gij wel uw eigen hart?
Kent Gij wel de Gelijkheid, het Gevoel van
Gelijkheid met alle menschen?
Weet ge niet dat dan de groote vleuglen
Van Uw hart wegvliegen van 't hart,
En zich vereenigen met de vleugelen
Van andre menschenharten?
O Lezer zaagt ge wel eens de groote schaduwen
Van uw hart? Die machtige vleugelde vogels
Die daar huizen? Die Schimmen, die geweldige
Krachten, nooit verzadigd?
Zaagt ge wel eens die Kracht: Honger naar Gelijkheid
Aller Menschen in uw eigene hart?
O Oogen kent gij wel Uw eigen ziel?
| |
[pagina 193]
| |
Zaagt gij wel eens die Machtige Heldin, de Vrijheids-
Liefde zich opheffen in uw eigen ziel,
En met donker begeeren naar groote Daden
Opstaan en uitgaan en uitschrijden uit uw hart?
Kent gij o Lezer niet die onmeetlijke Bron:
Broederschap, Gelijkheid en Vrijheid,
Liefde voor Alle Menschen en 't Heelal,
Die de Bron is in 't allerdiepste van,
In het verste verste hoekje van Uw hart,
Die de Bron is van Uw eigen Wezen, die
Uw hart, misschien, zelf is? -
En kept ge daaruit niet opstijgende die Vrouw,
Die koele krachtige Maagd die u geleiden
Wil, en die krachtig eenzaam als een Vrouw
Mee wandelt sterk en trotsch tusschen de Menschen:
De Moed?
O Lezer, zachte Lezer, zooals die schaduwen,
Die schimmen en die vogels en die krachten,
En Broederschap en Gelijkheid en Vrijheid,
En Liefde en Moed,
Zijn in uw hart, maar daar Ledig en Schim,
En niets dan Wil en Begeerte tot Kracht -
Zoo waren die Arbeiders,
Die Enkelen.
O Lezer zaagt ge wel eens die donkre figuren
Van uw eigen hart? Zaagt ge ze wel eens?
In dezen gouden Tijd die Nu is Nu?
O Lezer, o geliefde, geliefde Lezer,
Sla uwe oogen, zoodra gij dit kunt,
Zoodra de liefde in u roept om Schoonheid,
Op de Arbeiders, op de Arbeiders
En hun Verbonden.
Daar zult gij zien die Schimmen en die Vooglen,
Die onmeetlijke Schaduwen en Krachten
Van in uw hart, van in uw eigen hart,
| |
[pagina 194]
| |
Tot werklijkheid en tot het vleesch geworden.
In dezen gouden Tijd die Nu is Nu.
En Pan ging door eene goudene stad,
En zag de roode vlag, vlag van satijn
Gaan door het gouden licht der gouden zon.
Zij leek een bloeddroppel.
En Pan ging over de Aarde.
En de hemel was vol goud van boven tot onder,
Van top des koepels tot den horizon.
En Pan zag in de donkere verbonden
Enkelen oprijzen.
Op den achtergrond van den dooden afstand
Tusschen de arbeiders,
In hun grauwe verbonden,
Zag Pan de Enkelen,
O Enkelen,
Met hunne ziel wit worden door Liefde
En Gelijkheid.
In dezen gouden Tijd die nu is nu.
O enkelen, o enklen.
En door Pan's hart ging een stroom van nieuwe liefde.
En Pan zag eene Vrouw die zich verhief,
Als gouden Geest, als gele gloed van Liefde.
Zij ging tusschen de Massa, en waarde daar
Rond als een vlam, de gele vlam van liefde.
En organiseerde ze.
En Pan zag eenen Man die zijn geheele leven
Gaf voor de Eenheid van de Arbeiders.
Hij was een gloed, een witte lichte gloed,
| |
[pagina 195]
| |
Zooals een lichtgloed op de grauwe zee
Boven de Massa. Hij organiseerde ze.
En Pan zag eene Vrouw die was niets dan Liefde,
Wit van liefde, voor de Eenheid der Arbeiders.
En Pan zag eenen Man die zijn geheele leven
Gaf voor de Eenheid aller aller menschen.
Hij was een gloed tot aan zijn donkren dood.
Hij organiseerde ze van dag tot avond
Zijn geheele leven.
In 't licht, der aarde goud en gulden stroom,
In 't goud en gulden licht der Lente,
In 't klare doorzichtige van den Morgen
Zag Pan hen in de duizenden.
Zooals de kleur'ge bloemen zich verheffen
En de witte en de blauwe en gele
In een boomgaard in 't helle licht der zon,
Zoo zag Pan de kleur'ge Arbeidersmassa's
In hun Verbonden.
Zooals de donkre Alpen zich verheffen,
De scherpgebrookne en de spitse afwisslend,
Door en naast elkander en diep in diepte,
Zoo zag Pan in de Organisaties
De Arbeiders, de Enkelen.
Zooals de schoone fantasmen zich verheffen
In den Geest van dichter of kunstenaar,
Rijzende op tusschen de werklijkheid
Als bloemen, als lichte figuren nevelkleur,
Zoo zag Pan toen de Organisaties
Der Arbeiders, en de Arbeiders.
En 't was hem, toen hij d' Organisaties zag,
Of hij de Menschen één zag worden met
| |
[pagina 196]
| |
De Natuur, tot de Vrijheid der Arbeiders.
En 't was hem of het Heelal ademhaalde
In de Lente. En of de Menschheid met
Een hooge Liefd' vervuld werd voor 't Heelal.
En Pan stond op en ging door het Heelal.
Zooals een Man en Vrouw, die in de Natuur
Samen waren tot één, dan opstaan en
Het Heelal zien, open en klaar en bloot,
En, als 't is, schoon. Zoo zag Pan toen de wereld.
En Pan ging in het donker van den Nacht,
Den warmen gouden lentenacht, vol Liefde
Voor het Heelal en voor de Menschheid en
Voor de Arbeiders, die ze maakten tot Eén.
| |
[pagina 197]
| |
En Pan, naar buiten gaande in den morgen,
Zag de Geest der Muziek hoog boven zich
In de lucht. En hij begon te zingen:
‘De Geest der Muziek.
Een wonderschoon meisje
Danst, met de blauwe
Kleeding boven der aarde grond.
Zij denkt een nieuw wijsje,
In het blauwe
Hemelsche haar droomende mond. -
Zij danst voor der schoonheid kust. -
Diep voor haar, stuift uit het blauwe
Ronde in wolken, om haar knieën
Golft het slaande zachte gewaad, -
Tegen haar boezem,
Nooit zoo gezien,
Zit het als bloesem,
Perzikroodbloesem, maar haar gelaat
Is daar boven glansverguld, -
Onbewust, -
Zij danst voor der schoonheid kust, -
In onschuld. -
Zij verliest zich
In het licht, de
Bron
Der zon.
Zij gaat, hoor! o!
Te loor in de
Bron
Der zon.
| |
[pagina 198]
| |
Zij is op der schoonheid kust! -
Zie, daar komt ze
Weer, o droomt ze? -
Zij is het licht,
Het nieuwe licht,
Zij danst,
In blauw,
Boven de aarde licht.
Zij danst, bewust,
Van, naar, de schoonheidskust,
Vlak bij de schoonheidskust.’
| |
[pagina 199]
| |
En weder buiten gaande in het licht,
Zag Pan de Geest der Vrijheid voor zich in
Het hemelsch licht. En hij begon te zingen:
‘De Geest der Vrijheid.
Als een goud kind,
Als een zeeschelp,
Kwaamt gij en gaaft uw schoonheid.
Als gouden stroomen
Van liefdegeuren
Vervuldet gij de aard, mijn woning.
Boven, beneden, en op de trap,
Van 't Al, zooals de lucht der wereld,
Vervuldet gij van uwen koning
Met bruischende gouden liefde de woning.
En uwe omhelzingen waren
Het leven van uwe adren,
Gij storttet u, uit uw droom,
Aan mij als de wind aan een boom.
Gij dacht nooit een oogenblik
Dan aan den oogenblik
Van uw geliefde. Als het zonnelicht vaart
Van zelf, pijlsnel, naar de aard.
Als een woudhinde,
Als een leeuwwelp
Waart gij in uw liefdesbetooning.
Als een lente,
Als een stormwind
Zoo kwaamt gij in mijn woning.’
| |
[pagina 200]
| |
En Pan naar buiten gaande in den morgen
Zag voor zich d' Arbeiders-Organisaties.
En boven hen in 't helle goud der lucht
Zag Pan in het verbeeldingsvol visioen
Zijne Geliefd', de Ziel, de Geest der Menschheid,
Dansende hooge boven hunne hoofden.
En wijl zij danste kwam over het hart
Van Pan haar Muziek dat hij begon te zingen:
‘De Geest der Menschheid.
In groene golf stuift zij op,
Als nevel, haar trotsche kop
Weg van haar voeten, onbewust, -
Haar lichaam één baar op de kust
Van de verre wereld der schoonheid. -
Haar geest diep weg in schoonheid. -
Zoet als een groene golf, met een wit
Bruisje getooid, zoo gaat haar hooge snit
Dansend omhoog en zij schouwt klaar. -
Zij wordt zich bewust! -
En, het trotsche haar wakker, kijkt zij naar
De verre schoonheidskust,
Der schoonheid die is zoo nabij haar. -
En lachen, zooals de zon,
Over de zee, komt de lachenszon
Over haar heen, in 't lichte groen.
En zij voelt dat zij zelf de schoonheid is,
Die daar danst, en wier voet glinsterruischend gliss'
Op het stralende strand van de schoonheid.
En lachende is ze bewust
Van haar dans op haar eigen kust,
Van haar dans op der schoonheid kust,
Van haar dans op de stralende kust,
Op de stralende kust van de schoonheid.’
| |
[pagina 201]
| |
En Pan ging henen over de gansche Aarde
In dezen gouden Tijd die nu is Nu,
In dezen zaal'gen tijd.
En overal zag hij de Arbeiders
Ontwaken, zich vereenigen, beginnen
Te strijden - en van Aarde Geest worden.
De Enkelen.
Hier waren ze donkre groepen, daar partijen,
Daar massa's, daar enkle individuen,
Daar strijdend, daar ontwakend, maar ov'ral
Opkomende van uit de Slavernij.
De Enkelen.
Tot Bewustzijn en Strijd en Overwinning.
De Enkelen.
Hij zag in Engeland de Vakbonden,
Hij zag in Duitschland de Partij,
Hij zag in Frankrijk de onstuim'ge groepen,
Hij zag overal rondom de heele aarde
De arbeiders ontwaken en opkomen,
En zich vereenigen als de zeegolven.
Zooals eens in de wording van de Wereld
De ertsen, edelsteenen en kristallen
Geschapen werden in de korst der aarde,
Zoo werden nu, door Maatschappij, geschapen
In de Menschheid, in haar donkere korst,
De onafhanklijke Vrije Verbonden,
Schittrend van Liefde.
En 't wereldlicht werd doorzichtig Kristal.
En de Aarde was hem
Geurend en stralend van kristal en licht.
En Pan zag eene die sneeuwwitte liefde
Had onbluschbaar, als de sneeuw, voor 't Heelal,
En daarom de Arbeiders organiseerde.
| |
[pagina 202]
| |
En Pan zag eenen die ontembren Moed,
Als vuur, als onbluschbaar ontembaar vuur,
Had om de slaven te vereenigen.
En Pan zag eene die ontembre liefde
En ontembaren Moed te samen had,
Als witte sneeuw en hoog geel vlammend vuur,
Om de Arbeiders te vereenigen.
Als vurige vlammen van gouden vuur
Brandden de Duizenden en Millioenen
Van Schoonheid op over de gansche Aarde.
In de Organisaties der Arbeiders.
En tusschen hen waren reeds enkelen,
O Enkelen,
Die wit waren van Eenheid en van Liefde.
En Pan's hart werd eindeloos van verlangen.
En Pan zag een arbeider die als flits
Van goud zich bewoog door het Kapitaal.
En Pan zag eene Vrouw die als een parel
Van klaar water zich bewoog door 't Kapitaal.
En Pan zag eenen die rustige Kracht
Als paarlend licht had en Moed en Liefde,
Zijn gansche leven door, om de Arbeiders
Te vereen'gen.
En Pan zag eenen die Oneind'ge Liefde,
Diep als het Heelal, had, en gouden Moed,
Om de Menschheid,
Om tegen alle Machten der Natuur
En tegen alle der Menschen-Maatschappij
De donkre slaven te vereenigen.
Als zachtheid blonk zijn Moed, en als oneindge
Kracht zijne Liefde.
| |
[pagina 203]
| |
En Pan staard' hem zacht aan, verwonderd dat
Uit 't Heelal zoo'n verbinding komen kon.
En Pan zag eenen dichter die stond stil te staren
Naar de arbeiders of hij kon vergaren
Uit hen die schoonheid.
En naast hem stond een vrouw die zich verhief
Met roode gouden haren als een zon,
Groot en machtig door liefdes innige kracht.
En 't Licht werd heerlijk, vol van gouden vonken,
Aan alle kanten - het middagkristal.
En d' aard' daarin als jonggeborene.
En 't wereldlicht werd doorzichtig kristal.
En Pan zag de Internationale
Der Vakbonden opkomen en gesticht
Worden en werken over de heele aarde.
En hij zag de Internationale
Der Arbeiderspartijen gesticht.
Die allen, allen niets hebben dan één doel:
De Menschheid Eén. De Aarde haar Bezit,
De Arbeid aller Menschen gemeenschaplijk,
En de Verdeeling der Producte' aan Allen.
De Enkelen. De Enklen.
Pan zag dit ontstaan voor de donkere
Slavernij en de donkre Tirannie.
Zooals in het Hoofd van den Kunstenaar,
Na langen strijd van bittre donkerheid,
Alles klaar wordt, de Maatschappij één Beeld
Van Schoonheid in het klaar stralend Heelal,
Door het Begrip dat tot klaarst Gevoel wordt,
Zoo zag Pan de Menschheid, de Arbeiders
Worden door Organisatie op de Aarde.
| |
[pagina 204]
| |
En Pan ging henen waar zeer diep apart
Eenzaamheid was als uit het groot Heelal,
Als van over de zee. En keek daar stil.
En in het wit Kristallen licht zag hij
De Geesten der Menschheid, van de Arbeiders,
Opstijgen als zuiver goud.
En hij zong:
‘O schitterend gouden geesten
Der Menschen,
Gij stijgt in 't Heelal op
Naar de gouden grenzen
Van liefde,
In gloeiend gouden feesten,
Naar den oneindgen stralenden top.’
En Pan zag duizenden en millioenen
Allen van eene ongelooflijke schoonheid,
Omdat zij opgroeiden naar Liefde en Vrijheid
En Moed.
En Pan zag enklen zich reeds eenigen
Met het Heelal en met elkander,
Zooals in Man en Vrouw zich eenigen,
In Man en eene Vrouw, Schoonheid en Kracht.
Pan ging de wereld rond en zijne ziel
Bruischte van liefde in 't onmetelijke,
Alsof hij de Arbeiders, de Menschheid was.
En hij ging door den grooten lichten dag
Sluimerend en niets voelend dan Geluk.
| |
[pagina 205]
| |
En toen trad hij stil ver buiten de Natuur
In de Eenzaamheid van zijn hart.
En voelde toen plotseling de Muziek
In zich ontstaan, als lente, onsterfelijk.
Hij voelde dat de Strijd der Arbeiders
De strijd van hem was. Dat zijne begeerte om
Zich met de Menschheid te vereenigen
In hoogste Schoonheid, en Liefde en Muziek,
En de begeerte van de arbeiders
Zich met het Heelal te vereenigen
Dezelfde was.
De Strijd voor den Arbeid der Nieuwe Menschheid,
De Strijd voor de Eenheid der Nieuwe Menschheid,
De Strijd voor de Vrijheid der Nieuwe Menschheid,
De Strijd voor hun Meesterschap over 't Heelal,
De Strijd der Arbeiders,
De Strijd voor de Muziek der Nieuwe Menschheid,
De Strijd voor de Schoonheid der Nieuwe Menschheid,
De Strijd voor de Liefde der Nieuwe Menschheid,
De strijd voor 't Meesterschap over zich zelve,
De strijd voor 't Meesterschap over het Hart,
De strijd voor 't Meesterschap over 't Gevoel,
De strijd van hem, van Pan, waren dezelfde.
In een gloeienden drang begreep Pan dat.
En hij voelde dat de Muziek zijner Liefde
Een werd met hunnen Strijd, en dat hun Liefde
Eén werd met hem.
En zacht begon hij te zingen:
‘Diep in mij eene andre Lente:
De vrije gouden Menschheid, -
De oneindige Hemel-Tente
| |
[pagina 206]
| |
Warm lokkende breed en blauw openbreidt.
En in mij klinkt de Nieuwe Muziek
In nieuwen stijl heerelijk.
De nieuwe stijl,
De stijl der Arbeiders,
De stijl van Strijd.
De nieuwe stijl,
De stijl der Arbeiders,
De stijl der Liefde
Voor Alle Menschen en 't Heelal.
De stijl zonder Slavernij
Aan God of Mensch.
De stijl van Strijd,
De stijl van Vrijheid,
De stijl van Geluk en Lietde.
De Arbeiders worstlen omhoog
Uit de donkre donkre neev'len,
In den strijd worden ze hoog
En licht zooals vlammen die heevlen
Opwaarts, ik zie hun lichte geesten
Ontvlammen in hun donkre leesten.
Zij stijgen op, zij worden licht,
Al het donker laten ze onder,
En ze worden één wit licht,
Wit en zuiver, als een wonder.
En mijn hart bonst tegen den tijd,
Als hun hart, en goddelijk
Klinkt onsterflijk hun muziek,
En ik rijs in de eeuwigheid.
| |
[pagina 207]
| |
De nieuwe Stijl,
De Stijl der Arbeiders,
De Stijl der Waarheid.
De stijl der volkomen Waarheid
Van wat nu is,
De stijl der Waarheid.
De stijl der Waarheid,
De stijl ook dus van wat
Komt in Toekomstklaarheid.
De stijl van Liefde!
Want wat is de toekomst anders
Dan onmeetlijke Liefde
Voor 't Heelal en elkander.
De nieuwe Stijl,
De Stijl van Strijd,
De Stijl van Waarheid,
De Stijl van Liefde,
O alles te samen de Stijl van Vrijheid.
Ik drijf omhoog met de arbeiders,
Naar hun doel, het licht des sters,
De Vrijheid van elk mensch,
Slechts met één wensch:
Naar mijn Geliefde,
Naar mijn eenige liefde,
Muziek en Schoonheid
Der Nieuwe Menschheid.
Naar mijne Geliefde,
Naar mijn éénige liefde,
| |
[pagina 208]
| |
Naar haar Rijk van Liefde
In Schoonheid.
Naar U Geliefde stijg ik op
Vleugelklepprend door de vlammen,
Zingende de waarheid,
Zoekende den top.
Om met Uw eenvoud en klaarheid
Eenmaal te zijn samen.
Naar U Geliefde stijg ik op
In den Nieuwen Stijl.
Naar U Geliefde stijg ik op
Zingende in nieuwen Stijl.
Mijn stijging is naar den top
In U, door U heen, licht-ijl
Is het om mij heen, ik ijl
Door Uw lichtheid als door 'n lichtdrop,
Tot ik eenmaal met Uw liefde wijl.
Gedragen door de arbeiders
Jong en versch,
Stijg ik o Geliefde
Naar Uw liefde.
Gij troont hoog
Boven hoogsten boog,
Maar ik schaduw
Nader u.’
En Pan stond daar zingend stil buiten de Aarde -
In de Eenzaamheid - waarheen hij staarde.
En wijl hij staarde, zag hij plotseling,
In de Eenzaamheid als dageraad's cirkelring,
Drie lichte gestalte', één voor, twee op een rij,
| |
[pagina 209]
| |
In lichte en vurige kleurkleedij.
En dadelijk zag hij wie of het waren.
En hij begon zacht te zingen:
‘Twee jonglingen gaan hoog, trotsch, met elkander
Door de Wereld, d' Arbeid d' Een, de Poëzie de Ander.
Een lenig Méisje gaat eénzaam hen vérre vóor,
Ze lókt hen, ze wéten 't niet, maar vólgen tóch als kóor,
De Lucht is áls een Boeket óm haar oór,
Zij is de Múziek, -
De Muziek der Nieuwe Menschheid,
De Geest der Muziek der Nieuwe Menschheid, -
En zij vólgen onwétend hún gehoór.’
En Pan ging henen op de donkre Aarde,
En zag ov'ral voor zich d' Arbeidersgroepen.
Donkerrood stonden ze op in hare gaarde,
Als donkre groepen die anderen roepen.
En hij hoorde hun stemmen, 't was de Arbeid,
De stem van alle Arbeiders, de waarheid,
In de lente, de lente klaar en luw:
‘Arbeiders aller landen vereenigt u.’
Van alle kanten rezen voor zijn gezichte
Hun nieuwe groepen op in het klaar lichte.
Hij hoorde overal de Eén-wordens-geruchten,
Hij zag overal de Arbeidersmassa's,
Hij sloeg ov'ral de Wereldarbeiders ga.
J a het Heelal werd donkerrood van de vruchten
Der gouden Arbeiderspropaganda.
In dezen gouden Tijd die nu is nu -
De enkelen, o enkelen -
In dezen gouden Tijd die Nu is Nu.
| |
[pagina 210]
| |
En na het hooren van de Propaganda,
En het aanschouwen der Vereeniging,
Ging Pan verder door het Heelal op aarde.
En in dien nacht ging Pan op eenen stroom
Naar de zee heen, en zong dit heerlijk lied:
‘In 't maanlicht glinstren duizend kleine golfjes,
Het helle groen van 't water is als zilver,
Het lijken wel de ontelbare visschen,
Die met den stroom af zwemmen naar de zee.
Ik zit diep eenzaam in mijn kleine bootje,
Slechts af en toe beweeg ik mijne riemen,
De nacht en hare eenzaamheid vervullen
Mijn hart, mijn jonge hart met treurigheid.
Ik zie in't maanlicht duizend leliebloemen,
Met reuzenbloesems, die als paarlen glanzen,
Ik liefkoos ze met mijne houten riemen,
Zij ruischen òp als spraken ze van 't geluk.
Zij nijgen zich en wenken liefdedronken,
Zij fluistren troost in mijne arme ziele,
Ik blik als gelukzalig op ze neder,
En mijne smart die mij zoo diep neerdrukte,
Glijdt, als een donkre schaduw, van mij af.’
| |
[pagina 211]
| |
De zon ging op. En het Heelal werd goud.
En het Heelal werd lichtgeel van den strijd.
Het Heelal ontwaakte uit den blauwen wadem
Van nevel. En het vulde met haar geurigen adem
Rechtop staand en stil voortgaand de slanke prachtige Mei,
De prachtige balseme gouden Mei.
En hare oogen ontbrandde' als nog nimmer
In het Heelal met een goudbloemen schemer.
En hare oogen zwierven langs de kim er,
Langs met een heilig nieuw liefdegewemel.
En gulden bloemen en Pirus Japonica -
De Verliefde sloeg haar roosgouden jubel ga -
Verrezen. En Pan ging door de Eeuwigheid
En zag der Arbeiders en Heerschers Strijd.
De zon ging op. En het Heelal werd goud.
En het Heelal werd lichtgeel van den strijd.
O Heilige Strijd, Brenger van al het Heil
Op Aarde, en van voor Eeuwig het Heil.
O Heilige Strijd, Brenger van al het Licht,
Gij brengt het Eeuwig Licht, het Geesteslicht.
O gouden Geest van Vrijheid, Geest van Strijd,
Gij zijt het die het trotsch Menschengeslacht
Omhoog hebt gebracht uit den donkren poel,
Gij, gij hebt de Natuur overwonnen.
Gij, gij hebt de Menschheid overwonnen.
Want gij hebt de machtigsten der menschen,
Of aan bezit ot aan wapengeweld,
Of aan goud of aan geest, omhooggebracht.
| |
[pagina 212]
| |
Door u verrezen de Priesters en Krijgers,
Door u de Hoofden en de Vorsten en
De Machten. Door u de Adel en Burgers.
Door U rijzen nu op de Arbeiders.
Heilige Geest van Strijd, Gij waart het die
De Fransche arbeiders in de Revolutie
Van zeventienhonderd negen en tachtig
Reeds bracht tot strijd. Gij waart het die in England
Bracht in den aanvang der vorige eeuw
De Arbeiders tot opstand. Gij waart het
Die de Chartisten deedt ontwaken tot
Vrijheid en Geest en Licht. Gij waart het, Strijd,
Die in achttienhonderdendertig en
Achttienhonderdachtenveertig nogmaals
De Fransche arbeiders bracht tot den strijd.
Gij waart het, Gij, Gij, zilver stralend licht,
Die in datzelfde laatste jaar de Arbeiders
Van Duitschland, Oostenrijk en Hongarije,
Italië en zoovele andre landen
Tot goud, tot goud Licht, vlammenlicht, maaktet.
In dat goud licht was het, goudene Vrijheid,
Geest der Menschheid, Geest van de Arbeiders,
Dat, in U, door U, door Uw, in Uw licht,
Gij ontwaaktet in dat één machtig hoofd, -
En dat hoofd ontwaakte in Uw klaar licht, -
Dat de Wetenschap verlicht voor de Arbeiders.
Door dat licht straalde het licht van Karl Marx
Door Uw licht, heerlijke, eeuwige Vrijheid,
En ging op voor alle Arbeiders voor goed.
Sinds dien is Uw licht het eenige Licht,
Sinds dien is Alles verdwenen, Godsdienst en
Elk valsch Licht van de Wetenschap of Geloof.
Gij alleen straalt in den alkleur'gen dag,
| |
[pagina 213]
| |
Gij alleen zijt het eenig Gouden Licht,
Gij alleen zijt de volle Gouden Zon.
In Uw licht strijden nu over de Aarde
Alle volken en alle arbeiders!
In uw licht straalt nu op Amerika,
En Azië en Australië en Europa,
En Afrika.
In uw licht maken de Arbeiders van Duitschland
Hun groot Verbond. In uw licht zijn de Arbeiders
Van Engeland groeiend. In uw Licht, in uw
Licht staan de helle Arbeiders van Frankrijk.
In uw licht rijzen de Arbeiders der Wereld.
In uw licht was het, dat de arbeiders en
De boeren in Litauen en Estland
Zich verhieven tegen de onderdrukkers.
In uw licht straalde nog pas de Kaukasus.
In uw licht Siberië. In uw licht
Rusland, O gouden geest der macht'ge Vrijheid,
O eenig licht dat nog zijt op de Aarde.
Geest van het licht, Geest van de Arbeiders,
Geest van den Strijd,
Kom tot ons snel en ontsteek bald den strijd,
De Revolutie op de gansche Aarde,
Zooals gij het laatst deedt, vlammend tot Vrijheid.
O gouden Geest der Vrijheid, o Licht der
Wereld, Oprijzend licht der Arbeiders,
Geest van den Strijd, Geest van de Revolutie,
Van hen, van al die strijders, Geest en Bron
Eener nieuwe wereld, eener nieuwe Liefde.
Gij zijt de Bron,
Gij zijt het Hart.
Want uit u stijgt op de hoogere Geest,
Want uit u stijgt op de hoogere Schoonheid.
En uit u stijgt op de allerhoogste Liefde.
| |
[pagina 214]
| |
Als klanken van eene Nieuwe Muziek,
Van uit den nevel van den strijd omhoog.
O Gouden Geest der Vrijheid, o Licht der
Wereld. O oprijzend licht der Arbeiders,
Geest van den Strijd, Geest van de Revolutie
Van hen. Gij zijt de Bron, gij zijt de Bron.
Gij zijt het Hart.
O Gouden Geest der Arbeiders, O Strijd!
O Licht der Arbeiders, O Strijd, O Licht
Der Arbeiders, O Geest en Licht en Vrijheid!
Verlicht mijn oogen, want gij zijt de Schoonheid.
Gij, gij zijt het, o Licht der Arbeiders,
Gij, gij zijt het, o Arbeiders, Uw Geest,
Uw strijd voor Vrijheid is het, en uw Licht,
Dat de Menschen bevrijdt van den laatsten keten,
Den nieuwen laatsten keten dien de Natuur
Om de Menschheid sloeg. Gij maakt hen geheel vrij
Van de Natuur. Zij wordt nu oppermachtig.
En gij, gij zijt het, o Licht der Arbeiders,
Vuur van hun strijd, en Licht van hunnen Geest,
Gij, gij, gij zijt het Arbeiders, die de Menschheid
Bevrijdt van den laatsten keten dien zij zelve
Sloeg om zich, van de Macht en Tyrannie
En Despotie en Slavernij en Dienst,
Waarmee zij zich zelf in zich ketende,
Als een slaaf die zich zelf nog vast zou binden.
Gij, gij zijt het, die ons daarvan bevrijdt!
Uw Licht, Uw Geest, Uw strijd, Uw Geesteslicht!
En daaruit stijgt dan op de Nieuwe Schoonheid.
O Arbeiders. Verlicht mijn oogen met
De Schoonheid. O Geesteslicht der Arbeiders
Verlicht mijn oogen. O Strijd, verlicht
Mijn oogen, met uw gouden brandend Licht.
| |
[pagina 215]
| |
Altijd wanneer de Menschen ketenen
Afwierpen en Vrijer werde' in de Natuur,
En in zich zelve, straalde 't Geesteslicht
Hooger en hooger door de gansche Wereld.
Dan trof het Licht Kinderen der Natuur,
Zangers die klaar en frisch uit de Natuur,
Uit het Heelal, als kindren kwamen, en
De frissche Natuurkrachten, Liefde en Honger,
Voelden naar Geluk, naar Welvaart, naar Liefde.
En dan, als dat klare en nieuwe licht,
De Hoogre Vrijheid van de Menschen en
Nieuw Geesteslicht en hoogere Waarheid,
Op hen viel, ontborsten die Natuurkrachten,
Honger en Liefde, klaarder en grooter in hen,
Dan ooit vroeger in de vorige menschen.
En sterker, klaarder dan in andre menschen.
En zongen zij, door dat vuur aangestookt,
Van uit hun klare en krachtige Natuurbronnen,
Liefde en honger naar eten en welvaart,
En grootere krachtiger Vrouwen en,
En hooger schooner Vrouwen, hoogre Liedren
Dan er ooit klonken op de gansche Aarde.
Zoo waren Homerus en Aeschylus, Dante
En Petrarca, Shakespeare en Milton en
Shelley. Zij zongen door dat hooge Licht,
Dat Geesteslicht, dat Vallen van die Keetnen
Voor hooger Waarheid en voor hoogre Vrijheid
Die over hen lichtte, hun Natuurkrachten.
In hun Zangen straalde het gouden Licht
Volmaakt en vol klaar als goudene waatren,
En kristallen van Zon en vuur, als liefde
Voor de Menschen, en hunne Menschen en Klasse,
Klaar omhoog van de Aarde tot één Licht
| |
[pagina 216]
| |
Daarom plant ik u midden in dit boek
O heilge strijd, o gouden heilge strijd,
Die de Bevrijding van de Arbeiders brengt.
Daarom plant ik u midden in dit boek,
Ik, die de eerste ben op heel de wereld,
Die uw goud licht zie in de purpren Schoonheid,
In de witte Schoonheid, in het licht van
De witte, alles overweld'pende Schoonheid,
Van het Bloed van de Menschen, en 't Gevoel.
Ik, die u hef van uit den donkren modder
Van het stof, van het geld, van de machine,
Van Kapitaals en Arbeiders laagheid,
Op in de zuivre schoonheid.
Ik die u hef van uit den Geest der Arbeiders'
Lage Slavernij.
Ik die u hef van uit den Geest der Heerschers'
Lage Tirannie.
Ik die u hef van uit het stof der Wereld,
Van uit den Geest der Menschen,
Op in de wereld der Schoonheid.
O heilge strijd voor de Menschenbevrijding,
Ik grijp den fakkel van de Menschbevrijding,
Het licht dat het licht der Omwent'ling is.
Ik grijp den fakkel, stralende van licht,
Van vuur omhoog en van licht naar de aarde,
Uit uwe handen, Zangers van de Vrijheid,
Aeschylus, Dante, Milton en Shelley.
Gij droegt het voor de Antieke Burgerklasse,
Toen zij zich vrij maakte van Tirannie.
Gij droegt het voor de Burgers der midde'eeuwen,
Toen zij zich vrij maakten van den Adel.
Gij droegt het voor de Burgers van 't Kapitaal,
Toen het ontstond tot Almacht.
Gij droegt het voor de Burgers toen ze tot hoogste
| |
[pagina 217]
| |
Almacht kwamen.
Gij droegt het allen, allen voor de Vrijheid
Der Menschen van de Natuur en zich zelf,
Dier Menschen, en hun eindlijk' zelfbevrijding, -
Met dat licht bestraaldet gij hunne bevrijding,
Bij dat licht zagen zij hunne bevrijding,
In haar wezen. Wezen dat schoonheid is. -
Ik grijp het van u over, en draag het, -
Ik, kleinere, maar het is dezelfde lakkel, -
De fakkel brandt met hooger witter gloed, -
Den witten fakkel van de gouden Schoonheid,
Van de Bevrijding en Vrijheid der Menschen,
En plant het hoog op in het licht der zon,
Niet voor de Burgers meer, - voor de Arbeiders.
O heil'ge strijd!
De gansche Aarde wordt nu geel van strijd.
Maar dit is het verschil tussche' u en mij,
Dat gij streedt voor een deel der Menschen, die
Heerschers wilden worde', overwinnend heerschers -
En dat ik strijd voor Menschen die niet heerschen
Willen, maar allen als vrije gelijken
Leven op aarde: ééne gouden Menschheid.
En dit is het verschil tusschen mij en u
Dat gij niet wist, niet zeker en klaar wist
Waarvoor gij streedt.
En dat gij dus uw beelden moest zoeken
In den Hemel, bij de Goden, in vroegre
Tijden.
Maar dat ik weet, vast zeker, waarvoor ik strijd:
Voor deze menschen hier, de Arbeiders,
En dus mijn beelden vind in 't tegenwoord'ge,
Op aarde en in de Menschen hier, de Arbeiders,
En in mijn eigen trotsch vlammende hart.
| |
[pagina 218]
| |
O Arbeiders. O Licht der Arbeiders!
O Geest en Strijd der Arbeiders, O Vrijheid
Van de Arbeiders!
Geeft mij, nu ook voor u die daag'raad kwam,
Nu ook gij de keetnen afwierpt, hooger licht
Van Vrijheid voor de Menschen en Natuur,
Hoogre Vrijheid voor beid' der Menschheid brengt,
Geeft nu ook aan mij uw stralende Licht
Van uit Uw strijd.
Opdat ik dit klaar licht, dit Geesteslicht
Van U, Arbeiders, van U, van Uw Strijd,
Doe schitteren in eene hoogre Schoonheid
Dan er ooit was, in een paarlende Schoonheid,
In een Liefde, zoo diep hartstochtelijk
En wit en klaar, dat Mijn Lied als één vuur,
Van Uw licht en Uw strijd, U zelf verlicht,
En U U toone U zelf en Uw strijd
In een duizendvoudig en stralend licht
Dan gij ooit zaagt. In één volkomen Zon.
Geeft mij die, Arbeiders. Opdat Uw liefde
En mijn liefde saamstralen als één Zon
En Licht van Liefde over de heerlijke Aarde.
Geeft mij dit, zooals de vroegre geslachten
Dat aan die grootre machtige Zangers gaven.
| |
[pagina 219]
| |
De zon ging op. En het Heelal werd goud.
En het Heelal werd lichtgeel van den strijd.
Het Heelal ontwaakte uit den blauwen wadem
Van nevel. En het vulde met haren geurigen adem
Rechtop staand en stil voortgaand de slanke prachtige Mei,
De prachtige balseme gouden Mei.
En hare oogen ontbrandden als nog nimmer
In het Heelal met een goudbloemen schemer,
En hare oogen zwierven langs de kim er
Langs met een heilig nieuw liefdegewemel.
En gulden bloemen en Pirus Japonica -
De Verliefde sloeg haar roosgouden jubel ga -
Verrezen. En Pan ging door de Eeuwigheid
En zag der Arbeiders en Heerschers Strijd.
En Pan ging over de aarde tusschen de lente-
Wolken door, die als droomenheerlijke verschijningen
Op de aarde stonden.
En Pan ging over de Aard en zag de Lente.
Vol Licht en de bloemen op de Aarde.
De wolken waren als gezwollen van bloemen
En de bloemen zachte kleuren der zonne,
Van zonnegoud, en al de prachtige kleuren
Der zonne in den Morgen en den Avond,
De aarde was in huwlijk met de zonne.
En daartusschen ging Pan de Natuur door.
En Pan ging over de Aard en kwam in eene Stad.
In eene kristallen stad.
Daar stonden de gouden Geesten van de Arbeiders
Hoog in het licht, als klare aren over de Aarde.
En een man rees voor hen op in de lucht
| |
[pagina 220]
| |
Klaar als kristalgoud,
De lucht tot aan den Hemel, en hij riep:
‘Arbeiders, Mannen, nu is 't de tijd voor Strijd.’
En zij antwoordden:
‘Nu eischen wij den achturigen dag.’
En zij stonden buiten in de Natuur,
In de klare en fonkelende Mei,
En gingen niet aan het werk in fabriek,
Maar bleven buite' in klaar fonklende Mei.
En Pan ging in den Nacht en kwam in den Dag.
Als gouden leegte stonden de Arbeiders,
Als gouden Geesten.
Zooals de witte leegte onder den Hemel.
Als gouden leege Geeste', als gouden pijlers
Van Geest, als Hartstocht stonden die Arbeiders,
Als klare stralen van het gouden licht.
Als de gouden Waarheid van den Arbeid.
Want dat 's de Waarheid, zoo zijn de Arbeiders:
Eerst als zij staken ziet men ze als zij zijn.
Zij hebben niets. Zij hebben geen voedsel.
Zij hebben geen werk. Ze hebben geen bezit.
Zij hebben niets dan hun lichaam. Zijn als zonder.
Zij zijn slechts Geest, Wil, Begeerte, Geest alleen.
Zoo rezen d' Arbeiders op in het licht.
Van uit de barbaarschheid der slavernij,
Van uit het donker van de hartstochten,
Van uit de laagheid van de onbewustheid
Rezen de Arbeiders daar in het licht.
Zooals het klare water van den Geest,
De Geest die het blauwe Heelal doorklinkt.
En klaar en gouden als kristal en water
| |
[pagina 221]
| |
Rees een Arbeider op, een beeld van Geest
Zoo helder,
En in zijn klaren Geest daar schitterde
Vastheid en Moed.
En uit zijn heldre oogen schitterde
Lust: de Moed en Liefde voor de Daad.
Een beeld van strijd,
Een beeld van een Strijder. Een Enkele.
O Enkele.
En Pan zag dien Stralenden en Gouden.
En die straalde en straalde en straalde
Van Goud en Licht en Licht en gouden Licht.
En Pan zag alle arbeiders daar staan:
Klaar en kristal,
Licht en goud,
Vast en zwaar,
Vastbesloten,
Vol lust en liefde,
Moedig tot strijd.
De Enkele. O Enkele.
Als een water,
Als een beeld van strijd,
De Enkele. O Enkele. O Enkele.
De gansche Aarde schitterde
Zooals een meervijver, een zee,
Daar van de lust en moed tot strijd.
De gansche aarde sidderde
Zooals de oogst, de liefdezee,
Tot aanval en van strijd.
En Pan stond roerloos stil naar ze te zien.
En hij begon te zingen:
| |
[pagina 222]
| |
‘Goddlijke Geest der Menschheid!
Nu stijgt gij tot hoogste hoogte,
Nu stijgt gij tot stralende hoogte.
Goddlijke Geesteskracht!
Gij zijt een God!
Uw Begrip dat Alles omvat,
Dat Alles omvatten kan,
Bewijst dat gij een God zijt,
Een God, een zoon van een God,
De zoon van den God het Heelal. -
Maar gij waart
Lang slaaf van de Natuur.
Maar ondanks uw lichten,
Ondanks uw gloeden,
Waart gij lang slaaf van de Natuur.
En eerst langzaam
Zettet gij u over
Om de Natuur
Te brengen in uw macht,
En Meester te worden
Van haar.
Wat was uw middel
Waarmee gij tot de Vrijheid kwaamt?
De Natuurkracht.
Ge maaktet u meester
Van een kracht in de Natuur buiten u.
En met die kracht
Vermeesterdet gij alle krachten
Meer en meer.
Vermeesterdet gij het groot Heelal.
| |
[pagina 223]
| |
O zalige Goddlijke Geest!
In U zelven vondt ge het Licht
Om 't Heelal te begrijpen, Uw kracht.
O heerlijke stralende Geest,
In U zelve vondt ge het Licht,
Om naar buiten te treden, Uw kracht.
O zalige goddlijke Geest,
Daar buiten vondt ge de kracht
Om U zelve te maken machtig.
O zalige goddlijke Geest,
Daar buiten vindt ge de krachten,
Om U zelve te maken almachtig,
Stralend Licht van het Heelal,
Meester van 't Al.
O zalige Goddlijke Geest,
Maak u zelve nu almachtig,
Meester van 't Al.’
Er is in de donkre ruimte, in den Nacht,
Waarheen de Arbeider zijn Geest verheft,
In het Heelal, in de donkerte van 't Heelal,
Waarheen de Arbeider als vurige tongen,
Als vurig goud, als kristalgoud van vlammen,
Zijn geest opzendt om het zich te verov'ren,
Om het zich te maken tot één Goud Licht,
Er is in die Wereld een Macht zoo sterk,
Er is in die Wereld een Macht zoo groot,
Er is in die Wereld een Macht zoo zwart,
Als er nog nooit bestond.
Dat is de Staat van 't Machtig Kapitaal. -
Dat is de weerkaatsing der machtge Aarde,
| |
[pagina 224]
| |
Dat is het Opperbezit van de Aarde,
Dat is de Weerkaatsing, de Wolk, van het Bezit
Van de Aarde, in het Bezit der Heerschers.
Dat is de Weerkaatsing, de Wolk,
Van het Bezit in den Geest.
Dat zijn de Bezitters,
Dat is 't Bezit der Aarde.
Dat zijn de Heerschers.
Dat zijn de Bezitters van al wat levend
En dood is.
Dat zijn de Bezitters der Arbeiders.
Daarheen zenden de Arbeiders hun vlammen,
Hun tongen Goud, hun gloeiende Geesten,
Het helder water van hun Geest, hun schijn
Licht goud als water, licht als Licht, omhoog.
Zij trachten om met hun geheele Macht
De onzichtbre ongrijplijke Totale Macht
Van 't Kapitaal in de hoogte te verniet'gen.
Hoog boven de Arbeiders en hun Leegte,
Hoog boven den gouden schijn dien zij uitzonden,
Hoog boven de leegte tusschen de Arbeid en
Het Bezit,
Daar dreef zooals een Wolk
Die Macht van 't Kapitaal -
En plotseling was de Staat van 't Kapitaal
Met den Arbeid in evenwicht, als kristal.
De gansche Aarde schitterde
Zooals een meervijver, een zee.
Het gansche Heelal schitterde
Zooals een zee, een lichtend meer.
En Pan ging tusschen de Arbeiders door.
En zij stonden in den morgen bijeen,
In de gouden zacht fonkelende Mei,
Als gouden trillende vlammen.
| |
[pagina 225]
| |
En zij zonden hun rookende warme ademen,
En zij zonden hun trillende helder licht,
Op naar den hemel, naar die donkre wolken.
En zij probeerden met hun wil en moed
En begeerte en verlangen en liefde
Die wolk te overwinnen en te lichten.
En Pan stond trillende tusschen hen in geklemd.
Tusschen de hoogste verlangens die in
Den mensch zijn. Liefde voor zich zelve en
Liefde voor de Menschheid, en Liefde voor
't Heelal. Zucht om ter wille van zich zelve,
De Menschheid, en het Bezit van 't Heelal
Menschen te dooden. Die zijn harmonie
In 't edel hart. Tusschen deze geklemd,
Met vastgebeten tanden en trillende
Leden stond hij, rechtop gericht, in boschbrand
Van liefde.
Tusschen die strijdende mannen in het licht.
En een goudene stem riep uit: ‘Mannen!
Valt aan.’
En als een klare doorzichtige stroom
Van vlammen, van goud water, stroomden op
De Arbeiders aan op het Kapitaal.
De goudene Geesten,
Zich hoog oprichtende ten hemel,
Als gouden golven,
Stortten een oogenblik zich helder op
Het Kapitaal.
En snelden ten aanval om het te verniet'gen.
En 't Kapitaal begon langzaam te wanklen.
En 'n oogenblik scheen het of zij werklijk
Het Kapitaal zouden doen vallen neer,
De Heerschenden zouden doen vallen neer.
Maar plotseling slingerden deze hun bliksems
Heen door het ledig naar de Arbeiders,
| |
[pagina 226]
| |
Hun Macht. Zooals de Hemel door het Ledig
Den Bliksem. Het Leger als een Onweer kwam
En van het Recht dat is Onrecht de Bliksem,
En dreef de Arbeiders terug en doodde ze.
En de Arbeiders weken terug,
En de Arbeiders weken terug in 't Niets.
Zooals het Verlangen zich stort naar het
Onbereikbare,
Zooals het hart zich aan de voile Schoonheid
Klemt,
Zoo streefden de Arbeiders naar het Heelal.
Zooals het verlangen zich keert van het
Onbereikbare.
Zooals het hart
Dat aan de volle schoonheid zich klemde,
Het loslaat.
Zoo keerden de Arbeiders terug in 't Niets,
Het ledig Niets, in de stilbloeiende gouden Lente,
In de gouden en stilbloeiende Lente.
En die gouden Geesten gingen weer aan 't Werk.
En 's avonds zetten zij zich weer te lezen,
En 's avonds vormden zij nieuwe verbonden,
En zij sloten dichter Organisaties.
En de Organisaties groeiden weder
Overal op de Aarde. Op de Aarde
Overal.
En het Licht verhief zich hooger, hooger,
Verhief zich hooger en verhief zich hooger
Overal op de aarde, tegen het Kapitaal. -
Zooals de Geest opkwam uit het Heelal,
Uit 't Onbewuste van de doode Stof,
Zoo kwam de Arbeiders-Geest door Strijd nu tot Vrijheid.
| |
[pagina 227]
| |
Zooals in het Genie zich vormt een spoor,
Eerst, een vonk van de goudene Gedachte,
Voor het Beeld komt,
Zoo vormde zich in die Arbeiders de Vrijheid. -
En Pan, toen hij dit zag, diep in zijn hart
Verroerde het of het Heelal verroerde.
En Pan zwierf over de vergulde aarde,
En hij zag Duitschland en hij zag Frankrijk
En hij zag Rusland,
En hij zwierf over de zee en zag England
Heerlijk liggen met zijne krijtrotsen
In de wolken, de wolken zooals bloemen
Wit uit de gouden Oceaan en rood.
En hij zwierf verder over d' Oceaan,
En zag Amerika's Vereenigde Staten
Goud licht opdoemen uit 't prachtig Heelal -
En hij hoorde het gouden goud geruisch,
En hij zag den strijd, den woedenden gelen strijd,
In deze landen, deze gouden landen,
In dezen gouden tijd die nu is nu.
| |
[pagina 228]
| |
En Pan ging verder door 't Heelal op de Aarde,
In het kristal Heelal der gouden Mei.
En de pracht'ge Mei plaveide den Hemel
Met haren gouden last, de aarde met lichte viooltjes.
En Pan kwam weder in een groote stad.
Eene kristallen stad, een kristal Arbeidstad.
En weder stonden daar de Gouden Geesten
Der Arbeiders
Als gouden golven van de blauwe zee
Verlicht van goud, als goudene vlammen.
Van uit de donkerte van Slavernij, van het Verraad,
Rezen de Arbeiders op in het licht.
En een Man rees voor hen op in de lucht
Van den Hemel en riep: ‘Nu is 't de tijd voor strijd.
Nu eischen wij het algemeen Stemrecht.’
En die mannen bleven in lichten dag,
Zij gingen niet naar het werk maar bleven
In het oneindige eindloos Heelal.
Het gansch Heelal dat strekte zich bove' hen,
Om hen en achter hen en onder hen,
Onder de Aarde en in het gansch Heelal.
Zij stonden als klare stralen van Muziek,
Als klare Muziekgroepen over de aarde.
Als gouden Massa's arbeiders van Muziek,
Als gouden Muziek. Als de heldre orgelpijpen
Van Muziek. En als klare fonteinen
Van gouden Muziek. Als de gouden Koren
Van klare gouden Muziek over de Aarde.
En onder hen zag Pan groepen die waren gouden
Muziek van Hartstocht-Moed.
En Pan zag die waren gouden Muziek van Hartstocht-Liefde.
Zooals uit de geslachten, aan de Aarde
| |
[pagina 229]
| |
En de Menschheid, zich de Muziek losmaakt,
In de ziel van een Man, zoo stond daar eene
Menigt van Arbeiders vol Hartstocht-Moed.
En evenals op een donker fond van hartstocht,
Van kracht, ontbloeit de Liefd', klare Begeerte,
Zoo ontbloeide daar
De Hartstocht-Kracht, goudene Liefde.
Zooals op de donkre hartstocht der Muziek
Ontbloeit klare gouden Muziek der Liefde,
Klare Begeerte,
Zoo stond een derde groep.
Een enkele, een enkele.
De enkelen. De enklen.
Zooals er in Muziek één toon bestaat,
Tusschen al de andere hartstocht-tonen,
Eén toon van volkomene Hartstocht-Liefde,
Zoo stond daar
Een groep tusschen die Arbeiders.
En Pan zag naar hen,
Naar hen Allen.
En plotseling met een geweldige transsubstantiatie
Van zijn gezicht, zag hij de Organisatie
Der Arbeiders, vóór zich, en 't Kapitaal,
En hun strijd in 't Heelal.
Zooals 't donker Heelal was 't Kapitaal,
Hoog in 't Heelal, de donkre Heelalzaal.
Zooals het Licht der Arbeiders Geestesstraal.
Hoog in 't donker Heelal.
Duidelijk zag Pan voor zich hunnen strijd
En hunne worstling in de Oneindigheid.
En hij hoorde hunne hooge Muziek,
En hoorde ze als een Licht goddelijk.
Zooals in het Heelal de plekken zijn
Van licht en zonnegloed en gouden glans,
Zooals in het Heelal de plekken zijn
| |
[pagina 230]
| |
Van duister en verzwegene schaduw,
Met elkaar strijdend in één worsteling,
Zoo zag Pan in 't Heelal de klaar bewuste
Strijdende Arbeiders als één lichtgloed,
En 't Kapitaal als duistren donkren nacht.
En daar tusschen ontstaand de strijd, de felle.
Beide wilden het Heelal veroveren.
Het Kapitaal wil het hullen in Nacht,
De arbeiders willen het maken goud,
En schitterend en glanzend als de Dag.
Beide botsen op elkaar, Licht en Nacht.
Als vlammende Geestesbliksems en -vuren
Vliegt de Arbeiders-Geest boven de Aarde,
Trachtende den zwarten Nacht te dooden met licht,
Trachtende den Afgrond te maken één Licht,
Trachtend het Heelal te maken tot Geest,
Trachtend de Hel van 't Kapitaal te maken
Tot Hemel van Broederschap en Arbeid.
Als oneindige vlammen van sterstelsels,
En sterren straalden ze op in 't Kapitaal,
In 't Kapitaal's Heelal, in Kapitaal's nacht.
Als gouden trillende vlammen van sterstelsels.
En zij streden opkomend in het donker,
Die vlammende stroomen, die bewuste stroomen
Van Geesteslicht,
In de donkere ruimten van 't Heelal.
En nu eens scheen het witte geesteslicht
Te winnen, dan weer won het zwarte heelal
In ruimte, en verduisterde 't gestraal.
Schitterend wierpen beide partijen hun Geestesbliksems
Naar elkander. De groepen lichamen
Trachtend te doorboren. Hier bezweek
Een deel van 't Kapitaal, daar rees de Arbeid,
Daar viel de Arbeid voor een deel ter neer,
Voor lang soms, daar overwint de donkre wolk.
| |
[pagina 231]
| |
Hier rijst op de Arbeid voor goed, - voor eeuwig
Ligt het Kapitaal neer. Daar schijnt het of
Nooit iets anders meer dan het Kapitaal
De aard zal overheerschen. De Strijd duurt voort,
De Worstelaars werpen zich neder in den Hemel,
De duistre macht van 't Kapitaal beheerscht
De Kampplaats, donker is het om den Arbeid,
Het gouden Licht verspreidt zich langzaam op Aarde.
In een prachtig spel - van Licht en Nacht -
Dalen en rijzen beide Lichamen.
En schitterende Krachten van Bezit
En van Geest en van Wapens en Geweld, -
Hun Vrijheidsliefde - hunne Tirannie, -
De ontzaglijke krachten aan weerszijden,
De schitterende Gloeden van Goud Geld,
En vollen Geest, en Bloed, en vollen Hartstocht
En Hartstocht ijdel en klaar worden gezien
Hoog in het donker van den donkren Nacht
En in het stralend-klare Hemellicht. -
O was ik jong nog,
O had ik duizend jaren nog te leven,
Ik zou hen schildren allen, allen, allen,
In hun glorie van Geest en licht, en donker,
Hun moed, hun hartstocht, vastberadenheid,
Hun volharding, hun zegepraal, hun zege. -
Maar langzaam aan begon de Arbeid te winnen,
Het gouden Geesteslicht steeg hooger, hooger,
Op van de Aarde, van de donkre slaven,
En straalde uit in 't Oneindig Heelal.
En eensklaps zag Pan een kristallen licht
Als diamant verrijzen in 't Heelal,
En overstralen alle Heelals licht
| |
[pagina 232]
| |
Van den Arbeid en 't donker Kapitaal.
Het was alsof er zich één Gloed verhief, de
Strijders te boven, en het gansche land
Van het Heelal vervulde met diamant.
En die Diamant het was de Geestesliefde.
En Pan herkende het licht van de Geest der Liefde
Der Nieuwe Menschheid. En zag in 't licht der liefde
Stralen het Licht van zijn éénge Geliefde,
Wit in wit uitstralen naar alle kant.
En dat Licht vulde als stralende Geest
Der Aarde tot nu toe zoo donkre leest.
En het vervulde de geheele Menschheid
Met een gloedbegin, maar waaraan geen grens leit.
En het maakte het oneindig Heelal
Tot één lichte en fonkelend kristal.
En het vulde met eene Geest van Liefde
Pan voor het licht van zijn een'ge Geliefde.
Zooals in Geest van het machtig Genie
Alles, Chaos en Orde, wordt Harmonie,
Zooals de stroomen van Disharmonie
Worden in hem Muziek en Poëzie,
Zooals in het Heelal alle gloeden zich
Vereenigen en zijn samen één Licht, -
Alle gloeiende stralen door den Nacht
Op de aarde van het Heelal zijn saam één licht, -
Zooals zelfs uit het donker nog een licht,
Uit het meer dan violet nog een licht
Stroomt uit den Nacht,
Zoo zag Pan uit den strijd der Arbeiders-
Slaven nog stroomen dat kristallen licht.
Zoo ontving Pan uit den strijd der Arbeids-slaven
Dat hemelsche kristallen licht van Liefde,
Het kristalwitte Licht van zijn Geliefde.
| |
[pagina 233]
| |
En hij begon te zingen:
‘O Goddlijke Geest der Menschheid!
Nu stijgt gij tot hoogste hoogte,
Nu stijgt gij tot stralende macht,
Nu stijgt gij tot almacht.
Goddlijke stralende Geest,
Gij zijt een God!
Uw Liefde die alles omvat
Die alles omvatten kan,
Bewijst dat ge een God zijt,
Een God, een zoon van een God,
De zoon van God het Heelal.
Uit 't onbewuste kwaamt gij,
Uit het Heelal.
Wat maakte u, welke verbinding?
Welke saamstellende krachten?
Wij weten 't niet.
Het ligt in de diepste gronden
Van het verleden.
Het verbergt zich in de schaduwen,
In de mysterieuze plooien,
Van het Heelal.
Uit 't onbewuste werdt gij
Langzaam aan bewust.
En alle wezens bouwden u op,
Stukje voor stukje, brokje voor brokje,
Elk wezen bouwde iets aan u,
Zooals in zee het koraal,
Als in de aarde kristallen,
Als in de lucht de plant,
Het dier, de mensch, -
| |
[pagina 234]
| |
Zoo droeg elk wezen iets bij
Tot uw bewustwording.
En gij overwont het Heelal
Langzaam met uwe werktuigen,
Gij werdt het goddlijk stralend Licht,
Verlichtend u zelve, het Heelal.
Maar een nieuwe Vijand trad
U in den weg naar het Meesterschap
Van U zelven en 't Heelal.
Dat waart gij zelve, goddlijke Geest,
Geest der Menschheid, Geest der Menschen.
Want gij waart verdeeld
Tegen U zelve!
In millioenen waart gij gesplitst,
Die tegen elkander oorloogden en vochten.
In kleine groepen waart gij gesplitst
Die tegen elkander streden,
En de macht
Van elkaar klein hielden en ze beletten
Te komen tot de Meesterschap van 't Al.
Oorlog en Heerschappij van enkelen
En strijd van kleine groepen hielden u neer,
En maakten dat gij niet tot volle Almacht
Kondt komen over de Aarde en het Al.
Wat was het middel dat u bracht tot de
Stralende Almacht en het stralend Licht
Van volle Heerschappij op de Aarde?
De Liefde tot elkander.
De Liefde brandende in den Strijd,
| |
[pagina 235]
| |
De Liefde, hoogste zaligheid,
De Liefde ontstaand door den strijd.
O Liefde,
O Parel van Licht,
O Gloed van Licht,
Overstralende het Heelal.
Drievuldig licht,
Uit drie gloeden samengesteld,
Liefde tot Zich,
Liefde tot de Menschheid,
Liefde voor het Heelal,
Gij zijt het middelpunt
Waarheen zich alles beweegt,
Waarvoor de Menschheid alles doet,
Gij zijt de drijfkracht van alles in haar.
O Liefde drijvend tot den Strijd,
O Liefde, hoogste zaligheid,
O Liefde groeiende door strijd.
Gij brengt nu tot hoogste hoogte,
Gij brengt nu tot Almacht.
In steeds grootere groepen hebt gij vereenigd,
In aldoor grootere groepen verbonden,
De Menschheid.
In stammen, volken, klassen op de aarde.
Een aldoor grooter deel van de Menschheid
Hebt gij vereenigd,
Hebt gij verlicht met uw stralend licht
Van Vriendschap en Liefde.
Gij vereenigt ze nu tot twee groote klassen,
Arbeiders en Heerschers.
| |
[pagina 236]
| |
Op de geheele wereld.
Arbeider en Kapitaal.
O stralende goddlijke Geest!
Uit u zelve naamt gij de Liefde
Om u zelf lief te hebben in deel.
O stralende goddlijke Geest,
Uit U zelve naamt ge de Liefde
Om naar buiten te treden, Uw liefde.
O stralende goddlijke Geest,
Daar buiten vondt ge de krachten
Om uw Liefde te maken machtig.
O stralende goddlijke Geest,
Daar buiten vindt ge de krachten
Om uw Liefde te maken almachtig,
Stralende Liefde van het Al,
Meester van 't Al.
Het is in de Menschheid zelve,
Het is in de Groote Groepen
Der Menschheid, der Klassen
Der Heerschers, der Arbeiders,
In de Liefde der Groote Groepen,
Dat gij vindt het middel te maken
Uw Liefde Almachtig.
Stralende Licht van de Menschheid,
Stralend Licht van het Heelal,
Liefde Verlichtend de Menschheid,
Meester van 't Al, -
Vereenig de Menschheid tot de laatste Groepen
Maak U zelve nu almachtig.’
| |
[pagina 237]
| |
Zooals 't Heelal in zijn oneindigheid
Is onuitputtelijke bron van licht,
Zoodat in het onmetelijke donker
Van het Heelal, uit zijn oneindigheid,
Altijd nieuw licht stroomt, in haar eeuwigheid,
Zoo hief dat Licht zich uit het Kapitaal,
Zoo zag Pan uit de Menschheid oneindig
Stroomen voortdurende dat nieuwe licht,
Zoo zag Pan dat oneindig fonklend licht
Maken tot licht het Kapitaals donker gezicht,
Zoo hieven de Arbeiders hun groote Zonnen
Op in het donker van het Kapitaal,
En maakten licht het oneindig Heelal.
En zacht voor zich uitziend naar dat visionne,
Boven de aarde, met het licht dier zonne
Licht in zijn oogen, zag Pan een gezicht
Klaar als kristal en goud ontstaan voor zijn zacht gezicht.
Zooals in 't gouden kristal om de ruimte
Verheft zich de ster van die uit het schuim te
Leven kwam, en nu als een planeet
Helderste klaarste zweeft, en Venus heet.
Tusschen alle die goudene arbeiders
Die de aarde bevolkten gouden strijders.
Het lichtte op uit de neevlen en schaduw,
Het werd van slaaf trotsch, manlijk, vrij en nieuw.
Zooals het Heelal alleen door zijn spanning
Maakt Nieuw Heelal in zijn oneindge banning,
Zooals 't Heelal uit zijn gespannen leegte
Dat zijn wezen is, maakt altijd vol zijn veegte,
Omdat het Heelal is d' Oneindigheid
En dus Bron van eeuw'g nieuwe verscheidenheid.
Als uit der Natuur oneindige leest
Het Heelal schiep, zich zelf ontmaskrend, Geest.
| |
[pagina 238]
| |
Als uit de worstlende Disharmonie
Des Geestes deze zelf schept harmonie
Telkens, - en deze hare evenknie
In zich zelve: Muziek en Poëzie. -
Als uit de diepten van d' Oneindigheid
Wereld zich vormde een lichtnevelbol,
En uit die ronddraaiende sterlichtheid,
Een ster, de zon, met al zijn schoon' gezell'
Van Planeten, waaronder Eene, de Aarde, en uit Déze de cel,
En uit de cel alle planten en dieren,
En uit de dieren: Menschen, Slaaf der Nature,
En uit die Menschen: Mensch, Slaaf van een Heere,
Zoo maakt' het Heelal nu den vrijen Mensch,
Den naar de Vrijheid worstelenden mensch,
Den voor zijne Vrijheid strijdenden mensch,
Den Arbeider, uit zijn oneindge grens.
Dien zag Pan in het lichten van den tijd,
Van licht en donker in de Eeuwigheid
Voor zich hoog opbloeien: den Arbeider,
Als een uit 't licht zich verdichtende ster.
Dien zag Pan in het lichten van den strijd
Van licht en schaduw in de eeuwigheid
Oprijzen uit het licht, den Arbeider,
Den Nieuwen Arbeider, den nieuwen Strijder.
Pan zag hem. Den Voorlooper van den Nieuwen Mensch.
Pan zag hem. Hij trad over den nu-licht-grens.
Pan zag hem. Den door den strijd Menschheid-Bevrijder.
Zoo zag Pan in het lichten van den strijd
Van licht en donker in de eeuwigheid,
Voor zich hoog opdoemen den Arbeider,
Als den Nieuwen Mensch, als den Menschheid-Redder.
En Pan sloeg zijne oogen van die zonne,
Weg van die bronne, weg van dat visionne,
En keerde in den gouden lach der aarde
| |
[pagina 239]
| |
Waar de werkelijke Arbeiders gouden opklaarden,
En stakend stonden en streden. En staarde.
En klaar zooals kristal en water
Stonden daar de Arbeiders in 't lichtgeschater
Der zon klaar en kristal, en licht en goud, -
Zooals de bronnen van dat goud visionne.
En die Arbeiders, daar, toen, overwonnen.
En Pan werd met een gouden licht vervuld.
En Pan wandelde voort op hemel en heuvel,
En hoog met bloemen op in den lichtnevel,
Onder den goud stijgenden hemelgevel,
Onder den molligblauwen hemelluifel,
In het goud, tusschen de bloemen, zonder twijfel,
En zag in het jong, witte lentelicht.
Van alle kanten keken op hem neder
Uit die wolken gouden oogen en gouden gezichten teeder
Van Nieuwe Vrije Menschen. Als goud weder,
En lachten hem toe en sloten de oogen weder,
Als schoone en vurige goudfloraties
In hunne gouden en witte organisaties.
En Pan hield zijn hoofd teeder achterover,
In lichte vreugdevolle dronkenschap,
Onder dien hoogen wijden gouden toover
Van zachte lichte gouden broederschap.
Als gouden Muziek bruischten op hem neder
De gouden bloeiende Arbeidsorganisaties
De tijding van hun klare Broederschap.
En zacht begon Pan toen luide te zingen
Onder hun lichte brandend gouden dringen:
‘De Geesten der Arbeiders stijgen hooger op,
De Geesten der Arbeiders stijgen hooger op,
Hun licht brandt tot den hoogsten hemeltop
In zachte blijde gouden broederschap.
| |
[pagina 240]
| |
De Geesten der Arbeiders worden een groot vuur,
Een gloeiende brand van gouden liefde,
Als gouden stroomen snellen door 't Heelal,
Zoo Snellen hun Geesten door het Kapitaal.
De Geesten der Arbeiders zijn één groot vuur,
De Geesten der Arbeiders branden hooger op,
Hun Organisaties zijn als één muur,
De Kapitaalmacht is de donkre Nacht.
De Geest worstelt en uit de Nederlaag
Stijgt de Dag-Geest feller en hooger op
Met feller vlaag.
De Geesten der Arbeiders zijn het Licht
In het Heelal, het Kapitaal het Donker.
Gouden vloeden van licht gaan door het Duister,
Het donkere probeert 't Heelal te hullen
Geheel in zich en het Licht weg te dammen.
Maar het Licht des Geestes van de Arbeiders
Stuift na elken strijd goudener, sproeiender,
En heller en schitterender omhoog.
De Vrije Mensch ontstaat. De Arbeider.
De Geesten der Arbeiders zijn het gebloemte,
De Geesten der Arbeiders zijn de Lichtlente,
De Geesten der Arbeiders stijgen in de tente
Der Machten en in hun hoogste gedomte.
De Geesten der Arbeiders zijn één goud vuur,
De Geesten der Arbeiders zijn één groot licht,
De Geesten der Arbeiders rijzen hooger op,
Hun Organisaties zijn als één muur
Rijzende in het open Heelal op.
Stralende van licht van voet tot hunnen top.
De Geesten der Arbeiders zijn één groot Licht,
Een groot Licht, het grootste in het Heelal puur,
Het licht dat ik altijd verlangde, het Heelallicht
Vermengd met 't Menschenlicht tot één diep licht.
Smeltende in elkaar tot één licht puur:
| |
[pagina 241]
| |
Het licht van liefde en van eeuwge schoonheid,
Wederkeerige Geest-liefde - Heelal-schoonheid,
Waarin alleen zijn kan mijn eeuwige woonsteed.
Dat is er nu. Het stijgt, het stijgt door strijd
Om mij op, om mij in de oneindigheid.’
Zoo zong Pan gaande door hemel en heuvel,
De bebloemde, onder den Hemelluifel,
Voor den blauwen en als zoo verren hemelgevel,
In der vrije Menschheid strijdenden nevel.
‘Zooals een gouden en gloeiende zon
Stijgt de Arbeidersklasse over de aarde.
Zooals een gloeiende en gouden bron
Zwelt z' over haar en hare gouden gaarde.
De scheemring van haar strijd reeds lang om mij omwaarde,
Nu nu lig ik midde' midde' in haar bron.
Als eene gloed van middag zoo verhief de
Klasse der Arbeiders zich om mij, de liefde
Voelde ik van haar, over mij dicht stralen.’ -
En Pan opende de longen tot ademhalen
Het licht eindelijk van volkomen vrede,
Het gouden licht, van vreugd, van hun strijden.
Hij opende de oogen en aanschouwde
Eindelijk eindelijk der schoonheid blauwen,
Hij opende de ooren, eindelijk
Hoorde hij die hij hoopte Eenheids' Muziek,
Hij opende zijn Geeste en zijn Ziele,
En daarin eindelijk, zooals in wellen,
Kwam nederdalen glijdend zacht de Blijheid.
Over de Menschen en in 't Heelal hun Vrijheid. -
Pan, de God van de eeuwige Natuurmuziek,
Hoorde de Een-wordens-met-Natuur-muziek. -
| |
[pagina 242]
| |
Zooals de Geest kwam tot zelfstandigheid,
Tot de gouden Idee van 't zelfbewustzijn,
Zoo kwamen die Arbeiders tot de Vrijheid.
Zooals in het Genie zich vormt het Beeld
Uit samenvoeging van duizenden sporen
Tot één vlammend Licht,
Zoo kwamen die Arbeiders tot de Vrijheid. -
Zoo stroomde door het lichten van den tijd,
Die Nu is Nu,
Voor Pan,
Door van de nederlaag en van den strijd
Licht worstlend met schaduw,
De straalgloed van de Eeuwige Zaligheid,
De straalgloed van de eeuwige Schoonheid,
De straalgloed van de eeuwige Muziek.
Een vuur, een licht werd de Arbeidersklasse,
Een vuur, een licht werd de Arbeidersmassa,
En door het gouden glanzen van den Tijd
Zag hij van Eenheidsgeluk de Zaligheid. -
En Pan toen hij dit zag, verroerd' het zacht
Of de Menschheid terug kwam in zijn hart.
En hij ging zacht op weg verder.
| |
[pagina 243]
| |
En Pan ging verder door 't Heelal op aarde,
En Pan kwam in den prachtigen zachtgloeienden
Dag, en ging door de wereld, door de stralen
Van het stralende gouden zonnestelsel.
En toen gebeurde het, dat op de aarde
D' oneindige machten van het Kapitaal
Brachten de Aarde tot een Wereldoorlog.
En het gebeurde toen, dat op de aarde
In het oneindig Heelal, het Heelal,
Het Kapitaal kwam tot zijn laatsten strijd.
En het gebeurde toen, dat op de Aarde
Alle de machten van het Kapitaal
Wierpen zich op elkander om de Aarde
Te bezitten, te brengen in hun macht.
Duitschland en England leidden, Oostenrijk-
Hongarije, Turkije volgden Duitschland,
Frankrijk, Rusland, Italië Engeland.
En beide die groepen van het Kapitaal
Wilden de gansche Aarde in hun macht.
En al die machten van het Kapitaal
Hadden de Natuurkrachten in hun macht.
En al die machten van het Kapitaal
Hadden alle Werktuigen in hun macht.
En al die machten van het Kapitaal
Hadden de Menschen, de Arbeiders in de macht
Om elkander diep te vernietigen.
In het lichten van den goudenen herfst
Waren de duizenden en millioenen
| |
[pagina 244]
| |
Op komen zetten over de aarde,
Over de wijde zee en over 't land.
En in den donkren winter die gevolgd was,
En in de lente en zomer die gevolgd was,
Stortten de Arbeiders zich op elkander,
Stortten de Millioenen zich op elkander,
Vermoordden de Heerschers voor zich elkander,
En de Slaven voor de heerschers elkander. -
Van af 't riviertje de Yzer tot de Alpen,
Van af de Oostzee tot aan de Karpathen,
Aan Dardanellen en den Kaukasus,
Slachtten de duizenden en millioenen
Elkander, de domme Arbeiders,
In dezen gouden tijd die nu is nu.
En die slaven schoten bij millioenen
Hun prachtige fijn bewerkte geweren
Op elkaar af, hun fijn gepolijste kanonnen. -
En hoog in de lucht zweefden ze op libellen,
De vliegmachines, de fijne werktuigen,
En stortten hunne fonklende granaten,
Hun prachtige koperen ronde granaten,
Tusschen de slaven. De slaven op slaven.
En onder zee schoten hun duikbooten
Als visschen, heerlijke zalmen of schelvisschen,
Of kabeljauwen, hun prachtige torpedo's
Op schepen af, die vlogen in de lucht,
Met sneeuwwit schuim barstend in gouden lucht.
En honderdduizenden slaven werden vaneen gereten.
En de slaven stormden bij millioenen
Op elkaar af en slachtten elkander.
En lagen in het prachtig licht van Mei.
Zooals de golven van de zee opbruischen,
En hunne pracht'ge eindlooze randen
| |
[pagina 245]
| |
Van wit schuim tegen de donkre kust aanslaan,
Zooals de stroomen van het heerlijk licht
In wolken opstuiven tegen elkaar,
In de oneindige ruimte van 't Heelal,
Zoo lagen de arbeiders tegen elkander,
Zoo stortten de Arbeiders zich op elkander,
En vermoordden elkaar's honderdduizenden. -
En groote drommen richtten zich naar de steden,
En de kanonnen, die prachtige heerlijke
Vindingen van den Geest,
Verwoestten de Steden, de prachtige Scheppingen.
En groote drommen richtten zich naar de Landen,
De schitterende pracht'ge vruchtbare Landen,
De Landen der Wereld, van het Heelal,
En verwoestten de vruchtbare Aarde,
De prachtige schoot der Aarde, de bewerkte.
En alle drommen richtten zich tegen de Mannen,
De Mannen die de Makers zijn van het Geluk
Der Menschen - in de Vrouwe' en in zich zelve -
En in de Kinderen.
En groote drommen richtten zich tegen de Vrouwen,
En vermoordden de Vrouwen, de fijnste planten
En bloemen gemaakt door eeuwen van Menschheid,
De Vrouwen uit wie de Mannen zelve komen.
En andre drommen richtten zich tegen de Kinderen,
De Kindren, fijnere bloemen uit die bloemen,
De Kindren die de toekomst zijn van het Geslacht.
En andere drommen richtten zich tegen
Den Geest der Menschen en verwoestten hun Geest.
En andre drommen richtten zich tegen 't Gevoel
Der Menschen, het schoonste van het Heelal,
Dat, waardoor het Heelal het Heelal wordt
Bewust, - en verwoestten het schoonst Gevoel.
En overal, in alle landen der wereld,
Daar spoorden de leiders van de arbeiders,
| |
[pagina 246]
| |
De verraders,
Op enklen na, o de zeer enkelen,
De arbeiders aan om tegen elkander
Te strijden en elkander te vermoorden.
En al de arbeiders als doffe slaven,
Als menschen uit den oertijd, onderworpen
Aan hun Instincten, gekome' uit het Al,
En al de arbeiders als doffe slaven,
Onderworpen aan Heerschers, stortten zich op
Elkander en vermoordden Elkander.
En al de Arbeiders als domme Beesten,
Als massa's Beesten uit het groot Heelal,
Als domme massa's Beesten uit de Aarde,
Een massa van wilde Beesten op elkaar,
Stortten op elkaar en vermoordden elkander. -
Van af 't riviertje de Yzer tot de Alpen,
Van af de Oostzee tot aan de Karpathen,
Aan Dardanellen en den Kaukasus,
Aan de scheiding van Alpen en Italië,
In Rusland, op den Balkan en in Azië,
In Afrika en op de zeeën
Vermoordden de Arbeiders elkander.
Verstikt in de gassen, vermoord door de
Kogels, vaneengereten door de mijnen
Lagen de Arbeiders over de aarde.
Geofferd door de heerschenden, de almacht
Van 't Kapitaal, om het Bezit der Aarde
Aan hen te brengen lagen de Arbeiders
Dood en in stukken over de heele Aarde.
De aard was vol in 't prachtig licht van Mei,
En de glinsterende zee dreef vol
Van hunne lijken, millioenen, millioenen,
Zooals de wereld nooit zag. -
| |
[pagina 247]
| |
Zoo stortten zich de drommen van de Menschen
Zich op elkander, als donkere Monsters,
Die niet weten wat zij doen als ze vermoorden
Elkander.
Zoo waren de Menschen der twintigste eeuw,
In dezen gouden Tijd die nu is nu,
Nog de speelbal van onbewuste Machten
In hen en buiten hen.
Zoo waren de Menschen der twintigste eeuw,
In dezen gouden Tijd die nu is nu,
Nog de slaven en de ketenen, geen Meesters.
Zoo waren de Menschen der twintigste eeuw,
In dezen gouden tijd die nu is nu,
Nog de slaven van het hun eigen maaksel,
De werktuigen, de Maatschappij, zich zelve.
Als donkre krachten die in het Heelal
Niet weten wat zij doen, en onbewust
Uit zich scheppen een nieuwe nieuwe wereld. -
Zoo verwoestten de Arbeiders de Arbeiders,
Zoo richtten de Werktuigen de Werktuigen te gronde,
Zoo verwoestte de Maatschappij de Maatschappij.
Zoo kwam het Kapitaal groeiend in strijd
Met zijn eigen grenzen; het wilde ontwikkling
Verder en verder, maar het stiet zich aan
Zijn eigen grenzen, aan het Kapitaal.
Zoo richtte het Kapitaal zich tegen zich zelve.
Zoo vernietigd' het zijn levende en doode
Productiekracht door zijn strijd onderling.
Zoo sloeg het uur van 't Kapitaal, zijn omhulsel,
De vorm waarin het leefde, werd verscheurd.
Zoo stortte zich de geheele Natuur,
In Menschheids hand,
| |
[pagina 248]
| |
Op zich zelve. Zooals zij had eeuwig,
Van eeuwen her. Zonder dat Menschen haar
Geheel beheerschten, maar zooals haar Macht
Zich onbeteugeld in zich openbaarde.
Zoo was de Maatschappij één woeste Chaos,
Zoo stortte met een donderend geweld
De oude wereld in.
Het stelsel dat steunt op het naakt geweld,
Op massaroof en massamoord.
Dat alle volken aan zich ketent en
Alle vrije ontwikkeling vermoordt.
Zoo stortte krakend met dondrend geweld
De oude Wereld van het Kapitaal,
Om of tot grootre Tirannie te rijzen,
Of voor eeuwig te wijken voor de Vrijheid. -
Want toen richtten zich daar de Enklen op,
Toen richtten zich in 't bloeiend Kapitaal,
Dat ontbloeit door den moord en de verniet' ging,
Gouden gestalten, Enkle Slaven, op,
In alle landen der wereld Enkelen:
‘Laat u niet meesleepen in dezen strijd.
Schaart u aaneen, Arbeiders aller landen.
Werpt van u uw nationaliteit,
En bestrijdt samen den oorlog aller heerschers.’
Een witte geestgloed als etherisch licht
Steeg op voor Pan.
Een bliks' mend gloeden of de gansche wereld
Geest werd, -
Zooals het donkere Heelal wordt dag.
| |
[pagina 249]
| |
Alsof alle Arbeiders veranderden in Licht,
Alsof alle Arbeiders Enkelen
Geworden waren, van zuiver wit Licht.
Alsof alle Arbeiders zuivere Geest,
Alsof alle Arbeiders eene Hemel
Geworden waren van Licht en Schoonheid.
Het was of het het Lichten was geworden,
Waar eens Christus en Boeddha van droomden,
En de filosofen, Spinoza en Plato.
Het was of het het Lichten was geworden,
Waar eens al die groote dichters van droomden,
Milton en Shelley, Aeschylus en Dante,
En Homerus.
Het leek een gloeden waarin de krijgers
Van Milton in wonen, het leek het gloeden
Van de helden van Aeschylus, Homerus'
Goden en Menschen, het leek op de gloeden
Van 't lichten van de Menschen van Shelley.
Het leek het gloeden in den purpren hemel
Van Dante.
Maar het waren de gloeden van den Strijd
Uit de Barbaarschheid der Loon-Slavernij
Naar de Vrijheid, van het Proletariaat. -
Het leek het lichten van de Menschen-Eenheid
In God. Maar 't was het lichten van hun eigen Eenheid.
Het leek het witte gloeden van de Godheid,
Maar 't was het lichte gloeden van de Menschheid,
Die om zich zelf begon te wentelen.
Het leek het gloeden van Goddlijken Geest,
Maar 't was het gloeden van den Menschen-Geest,
Die zich zelf vond in 't oneindig Heelal. -
| |
[pagina 250]
| |
Een oneindig Licht steeg op van de Aarde,
Een oneindig wit Licht van de Enkelen,
Een oneindig wit Licht of alle Arbeiders
Opstegen in een gloed van dringend verlangen,
En oneindige algemeene Liefde,
Voor het Heelal en voor de gansche Menschheid,
Naar de Eenheid.
En reeds dacht Pan dat hij tot 't allerhoogste
Gestegen was van wat de Geest kon worden
Op de Aarde, der Menschheid, der Arbeiders,
Der Enkelen,
In dezen gouden tijd die nu is nu,
Toen plotsling kwam de Revolutie in zicht.
Want toen gebeurde het, dat al deze Machten
Bleven doormoorden, en vernietigen
Hun Rijkdommen, het Kapitaal, de Aarde,
En de Millioenen van hun Medemenschen.
En toen gebeurde het, dat al deze Machten
Dreigden met nieuwen oorlog. -
Een zee van wee was er over de aarde,
Nieuwe vernietging dreigde, ondergang
Voor jaren, eeuwen, en nieuwe massamoord.
't Zachte geklaag van millioenen weezen,
Het kermen van millioenen weduwen
Vervulden het Heelal. En diepe armoede
En werkeloosheid grijnsde de Arbeid aan. -
Dit was de hoogste Daad van 't Kapitaal.
Dit was de laatste hoogste Daad van Slavernij. Dit was de Kroon op de Eeuwen
| |
[pagina 251]
| |
Van Slavernij. Dit was de Einddaad van
De Slavernij, die brak de Slavernij.
Te diep, te donker groef dit in het Hart
Der Slavernij. Het Hart leed daaronder te diep.
Het kon 't niet dragen. En die Enkelen
Barstten uit tot Strijd.
Want die Enkelen, zij rezen toen op,
En riepen de Arbeiders op ter Revolutie:
‘Op Kameraden, op Arbeiders, Komt!
Nu is 't de tijd, nu 't Kapitaal vermoordt
Ons bij millioenen, om nu op te staan
Gezamenlijk en het door Revolutie
Ter neer te doen storten.
Strijdt nu met elkander over de aarde
Om het Bezit der Aarde, om 't Heelal,
Het goud Heelal, met alle alle Heerschers.’
Zoo als in het Genie, de ééne Gedachte,
De hoogste Gedachte, het gouden Licht
Der Menschheid, ontstaat en zich vormt tot Beeld,
Zoo gaven de Arbeiders, die Enkelen,
Dit gouden Licht aan de gansche Menschheid.
Zoete muziek ontstond voor Pan zijn ooren,
Muziek van Liefde en haast niet meer van Strijd,
Muziek van Overwinning, van Revolutie,
Die verandering brengt en zegepraal.
Muziek die door den strijd klonk naar den Vrede.
Een muziek kwam rondom hem als in Mei,
Wanneer de liefelijke muziek van de Liefde
Het Heelal doorklinkt op de zoete aarde,
En de aarde maakt tot eenen zoeten droom,
En de aarde is gansch een lied van Liefde,
En de aarde ruischt van een hooglied muziek.
| |
[pagina 252]
| |
Hij hoorde de Muziek die door alle eeuwen
Naar de Eenheid van het Menschengeslacht streefde,
Hij hoorde de diepe zachte muziek
Van de dichters die, onsterfelijk,
Door dat streven leefden.
En hij hoorde eene zachte muziek
Zoo schoon als dier dichters onsterfelijk,
Van Dante en Milton en Shelley en
Homerus, en Aeschylus, Enkelen. -
En in Pan steeg op een zachte muziek,
Even schoon als in hen zoo heerelijk. -
Zooals de Geest kwam tot de Menschen-Eenheid,
Eenheid der Menschheid in het groot Heelal,
Zoo kwamen die Arbeiders tot de Vrijheid.
Zooals het Genie komt tot Gouden Daad,
Daad van Begrip, het Scheppen van het Beeld,
Zoo kwamen die Arbeiders tot de Vrijheid. -
En hoorend de zachte diepe evolutie,
Ziende de hooge schoone revolutie,
Der Menschheid,
Begon Pan zacht te zingen:
‘O Goddlijke Geest der Arbeiders!
Nu stijgt gij tot hoogste hoogte,
Nu stijgt gij tot Almacht.
O stralende vlammende Geest,
Nog één stap hebt gij te doen
Om de Almacht over de Aarde,
Om de Almacht over 't Heelal.
| |
[pagina 253]
| |
De Oorlog der Heerschers heeft u
Vermoord omdat gij verdeeld waart,
Ze heeft al de landen verwoest,
En uw vrouwen en kindren verweesd.
Gij moet om dat te verhoeden,
Dat dat weer komt over de aarde,
U eenigen om de Heerschers
Te beletten - en de Aarde
Te brengen uit hun in uw bezit.
O straal dan van fonklende liefde
Door alle arbeiders aller volken,
Vereenig hen tot één groep.
En overwin dan de Heerschers,
En maak dan Eéne, Eéne Menschheid.
O goddlijke Geest der Arbeiders!
O goddlijke Geest van de Menschheid!
Maak nu de Geest van de Menschheid
Waarlijk tot Eén,
Maak nu de Menschheid tot Eén.
Dan maakt gij haar Almachtig,
Meester van 't Al.
Dan zijt ge almachtig
Stralend licht van 't Al,
God van het Al.’
| |
[pagina 254]
| |
De zon ging onder en de ontzaglijke Aarde
Werd gehuld in de komende zwarte nacht.
Want reeds was 't uur waarop het hart verlangt,
En keert, diep in zich, naar de Geliefde,
Die daar is maar nog niet in de Menschheid.
En Pan keerd' zich naar de Geest der Muziek,
Onzichtbaar, onsterflijk, diep in zijn wiek.
En statig langzaam werd de Menschengeest
Gebracht tot Macht en Kracht en tot Zelfstandigheid,
En tot Vrijheid van zich en de Natuur, -
En tot Liefde der Menschen tot elkander, -
En tot 't Heelal, groeiend met Geesteskracht.
En langzaam ontstond der Menschen zaligheid.
En statig langzaam werd Pan's machtige Geest
Gebracht tot macht en tot bewustzijn van
Zijn Liefde en Vrijheid van hem, van Pan,
Tot haar, tot der Menschheid hoogst schoonste leest.
En de Nacht gloeide. - De klare Meinacht
Werd vervuld met één wijde manepracht.
De bloesems gloeiden en straalden hel zacht,
Het was of door hen heen de morgen daagd'.
En in die heerlijke en Mei-natuur
Vlamden al hooger de vlammen van het vuur,
Zooals de vlammen van het maanlicht puur,
De vlammen van den Arbeidersstrijd puur.
Pan zag hoe de Aard tot strijd werd toebereid,
De geheele aarde tot nog grootren strijd.
Hij zag haar branden in den Meinacht wijd,
Over de aarde, over de ronde aarde,
Zooals een brand zich boven de boomen breidt,
Van onsterflijke goudene waarde.
Ja het Heelal werd geelgoud van den strijd. -
| |
[pagina 255]
| |
En de nacht verging en de gouden tijd,
Die nu is nu, de opperste zaligheid.
En het was donker en 't werd weder dag,
Volkomen gouden rijkheid in puur blauw.
En Pan stond op en zag
De Geest der Nieuwe Muziek, die schoone vrouw.
En hij begon te zingen:
‘Merel,
In den morgen
Verborgen
Parel.’
‘Het is niet waar dat dit het zonlicht is.
Gij zijt het.
Dit is ook niet de wind die over 't water blauwt.
Die is zoo zacht niet.
Gij zijt het.
Dit is ook de aarde niet, de hemel niet,
Zoo schoon zijn die niet, Gij zijt het.
En dit hart dat in oneindige schoonheid baadt,
Het is zich zelf niet.
Gij zijt het.’
| |
[pagina 256]
| |
En de aarde werd hem tot één licht.
‘Eén licht! Gij zijt om mij, ik ben in u,
Geest der Muziek der Toekomst.
Uit 't Al, uit de Menschheid daalt ge
Op breede vleugels.
Gij omsluit mij, ik ben in U.
Gij zijt de Deugd, Gij zijt het Goede.
In Uwe klanken ruischt heerlijk,
Zooals de zee, Uw hart en daad,
Onsterflijk goud, breed uit, alles
Omhullend als regen.
Gij omsluit mij, ik ben in U.
Gij zijt de Moed. Uit de Toekomst,
Er nog niet zijnd, daalt gij toch neer
In d' Arbeiders' groot trillend hart.
Gij zijt in mij, ik ben in U.
Gij zijt de Schoonheid. Stil, stil in u starend,
Met overwinning van mij zelve, zie
Ik U, vast schoon, bewegend, levend,
In wat nu is.
Gij zijt in mij, ik ben in U.
Geest der Muziek, ik ben in U,
Gij hebt U voor mij geopend.
Hoog in U,
Diep in U,
Er is om mij geen dag en geen nacht.
Er is om mij niets dan één licht,
De liefde lacht.’
| |
[pagina 257]
| |
En de aarde werd één bloeiing van licht.
‘O bloeiend zonlicht!
En bloeiend water!
Bloeiender liefde
Eindlooze dorst!
In 't witte bronlicht,
Op het geklater,
Ligt mijn Geliefde
Aan mijne borst.’
‘Overwonnen!
De zonne der liefde
Gaat mij klaar schijnende voor.
Overwonnen!
De bronne der liefde
Wijst mij haar kristallen spoor.’
En Pan ging terug naar der menschen aarde.
En na het hooren van de Propaganda,
En het aanschouwen der Vereeniging,
En het meeleven van den gouden Strijd,
Ging Pan verder door 't Heelal op de Aarde.
| |
[pagina 258]
| |
Zacht rood overscheen het klaar morgenrood
De aarde en de bloesems alle ontwaakten
Zeer licht met een zacht en hemelsch geweld.
En de aarde waar het Kapitaal heerscht,
Werd gloeiend goud van nieuwe propaganda,
En goud van nieuwen strijd.
In gouden spanning zooals eene vrouw
Die haar man of haar kleine kindje wacht,
Goudene angst is door haar wezen heen,
Teeder lacht zij in het bloeiend heelal.
En Pan ging terug naar de Arbeiders.
En Pan voelde in zich dat nu de Strijd
Hooger zou gaan ontbranden tot zijn hoogte,
In dezen gouden tijd die nu is nu,
In dezen gouden tijd nu de Arbeiders
Al tot een Macht zijn dat er geen teruggaan
Meer mooglijk is, maar onverbiddelijk
De twee Machten die de wereld vervullen,
De Arbeid en het donker Kapitaal,
Op elkaar worde' gedreven naar den eindstrijd.
In dezen gouden tijd der twintigste eeuw,
In dezen jare negentienhonderdzestien,
Nu alles, alles, slechts daarhenen wijst.
En Pan ging stil over de ronde aarde,
En naar eene vergaadring aller naties,
En daar trad op een machtig redenaar
En hield deze rede:
‘Arbeiders der aarde weest niets dan één!
Arbeiders aller landen weest niets dan één!
Mannen en vrouwen weest niets anders dan
Menschen. Arbeiders, werpt 't verschil der volken
Voor eeuwig van u. Sluit u diep aaneen,
Zonder volk, ras of natie, alleen Menschen. -
| |
[pagina 259]
| |
Nu 't Kapitaal alle arbeiders vermoordt
Door zijnen oorlog. Nu het poogt de gansche
Aarde aan zich te brengen door nieuwen moord
Op U, Arbeiders, voortdurenden moord. -
Tegen alle heerschers. Een menigte, een massa
Van menschen, vrij zijn willenden.
Vereenigt u, arbeiders, als één volk!’
En sommige arbeiders aller naties,
De enkelen, de enkelen,
Vereenigden zich. En Pan zag het aan.
Tegen den achtergrond van slavernij,
Tegen den achtergrond van lage kleinheid,
Tegen den achtergrond van het verraad,
Vereenigden zich hun fijne gulden beelden.
En enkelen werden als eene ster,
Fijn goud in het lichtdonker diep des hemels. -
En enklen samen werden als de stralen
Van eene ster, die stralen door 't Heelal,
Saam in een bundel, stralen door 't Heelal.
En Pan ging naar eene vergadering,
Daar stonden daar de goude' Arbeiders op.
En een Reednaar trad op als uit den Hemel
Des Geestes,
En hij sprak tot de verzamelde scharen
In de lente des Geestes deze rede:
‘Arbeiders! Blijft nu na de nederlaag
Alleen. Zoekt geene hulp bij bourgeoisie,
Bij geen deel van hen.
Zondert u af van de bourgeoisie van
Alle naties, en sluit u dan aanéén,
En blijft dan alleen, alleen op u zelve.
Alleen, Arbeiders, aller naties,
Alleen, Proletariaat der wereld.
| |
[pagina 260]
| |
Want gij alleen, Gij alleen, Gij alleen
Kunt door Uw wil de wereld nu maken vrij.
Nu 't Kapitaal alle arbeiders vermoordt
Door zijnen oorlog. Nu het poogt de gansche
Aarde aan zich te brengen door nieuwen moord
Op U, Arbeiders, voortdurenden moord.
Daarom blijft alleen, Arbeiders, blijft alleen,
Arbeiders aller naties!’
En sommige arbeiders gingen alleen,
En scheidden zich àf van de bourgeoisie
Voor goed, voor eeuwig.
En Pan zag hunne klare gouden beelden.
En die Arbeiders werden als een ster,
Een groote groep, plakkaat, van eene ster
Van liefde, die den oceaan plaveit
Met haar natschemerend, natspieglend licht.
En vele arbeiders scheidden zich af
Voor goed, voor eeuwig van het kapitaal.
Zooals het licht dat van een wereld kaatst,
En alleen wegtrekt in het groot heelal.
En Pan zag naar hun klare gouden beelden,
Helder als sterren in deez' gouden tijd.
En Pan werd zoo vol van de Geest der Muziek,
En van de liefde voor haar, witte liefde,
Duizlende liefde, dat zijn tong verdroogde
En hij verbleekte, en hij niets meer kon
Zingen dan dit vurig vlammende lied:
‘O Geliefde!
Hemelsche hooge ster,
Eenmaal zal ik tusschen
Uw stralen zijn. In vlam van kussen
| |
[pagina 261]
| |
Met u opgaan. Tot eenen schijn
Van Schoonheid en Licht.
En over de aarde
Met u rondwaren,
In liefde licht,
Tot Eeuwigheid.’
En Pan kwam weder in helle fabriek.
Van staal de zaal. En hoorde een muziek
Eenig en klaar en volkomen. Want bij
Deze menschen was nu de harmonie.
Er waren daar arbeiders van heel de wereld.
Allen waren één, en zij lieten schallen
Dien morgen één lied van hun duizendtallen,
Een prachtig strijdlied, zooals rood koraal
Schitterend in de zwarte arbeidszaal,
Van zware diepe en opene woorden,
Der arbeiders de bassen en tenoren,
De machines wisten niet wat zij hoorden.
Het was de hooge Internationale,
Die daar jong zong het Arbeiderskoraal:
‘Debout, esclaves de la terre,
Debout, forçats de la faim,
La Raison tonne en son cratère,
C'est l'éruption de la fin.
Du Passé faisons table rase,
Foule esclave, debout! debout!
Le monde va changer de base,
Nous ne sommes rien, soyons tout.
C'est la lutte finale,
Groupons nous et demain
L'Internationale
Sera le genre humain.’
| |
[pagina 262]
| |
En Pan luisterde. En was diepst verwonderd,
Dat nu toch uit de wereld zich afzonderd'
De Arbeid tot een machtig groot Geheel.
En hij voelde dat dit nu was de Keel
Der Menschheid. En hij verblijdde zich diep
Dat de Arbeid nu tot de goude' Eenheid riep.
En hij ging henen latende die zangers,
Die donkere en die enkele minnaars,
En hij ging in het verre hooge buiten,
Ver van hun poorten en hun donkre ruiten.
En hij verheugde zich omdat daar diep
In de fabriek de slaaf om 't Geluk riep. -
En toen gebeurde het, dat uit alle landen
Mannen en vrouwen saam waren gekomen
Om de Internationale tot de daad,
Den strijd tegen den oorlog van de heerschenden,
En tegen het Imperialisme der heerschenden
Te maken tot den grond der Revolutie.
De gouden revolutie voor de Nieuwe
Wereld, het gouden Nieuwe Socialisme.
Van alle kanten kwamen zij te samen
Uit Europa en Azië, Australië,
Amerika en Afrika.
En Pan ging naar die gouden Vergaadring
Der Arbeiders uit alle landen der
Wereld.
En die Arbeiders rezen daar omhoog.
Een andre zede lichtte uit hun oogen,
De zede van het nieuw Proletariaat:
De Strijd te samen tegen alle Heerschers,
De Strijd te samen der Massa aller Volken.
Als gouden lichten lichtten ze in 't Heelal,
Als gouden gloeden en als gouden vlammen.
Zij hadden de Nationaliteit
| |
[pagina 263]
| |
Verloren en van zich weggeworpen.
Zulk een Schoonheid was om ze als nog nooit
Om menschen was, zoodat zooals vernieuwd
Het Heelal leek. -
Dat met een nieuwe stem, en nieuwe kracht
Zij bezongen zullen moeten worden. -
Dat mijn stem bezwijkt, doovende verbleekt. -
Pan zag ze en zijn hart werd met een gloed
Van vreugde, blijdschap, nieuwe hartstocht omringd
Als van een vuur dat men om hout en kool legt.
En een reednaar zeide:
‘Nu Arbeiders, nu is het voor ons de Tijd -
Nu wij één zijn uit alle landen der wereld,
Nu wij waarlijk één zijn, wij verschillende
Naties en Volken en Rassen en Stammen,
Nu wij één zijn, mijn broeders, voor Eeuwig,
Wij Enkelen, nog Enkelen, -
Nu is 't de Tijd om, zooals ééne Macht,
Wij Enkelen, wij Enklen,
Het machtig Kapitaal te verniet'gen.
Nu is het de Tijd voor de Omwentling.
Nu is 't de Tijd om met een grooten aanval
Teg'lijk een poging te doen om de gansche aarde,
De Wereld, het Heelal, te brengen in ons bezit.
Vereenigt U dus Mannen tot deez' Daad,
Vereenigt U dus Vrouwen tot deez' Daad,
Samen, wij Enkelen, wij Enkelen,
Tot dit Verzet - tot deze machtige Poging.’
En die Arbeiders vereenigden zich
In het Heelal, daartoe, de Enkelen.
Als sterren die in het blauwe Heelal
Hun stralen oprichten in het Onmeetlijk,
En ieder voor zich zijn fijngouden stralen
Doen schijnen voor zich, zijne lichte kern,
| |
[pagina 264]
| |
Op het Oneindige,
Zijn ragfijne stof, zijn gloed van zijn waze,
Zijn stralend wezen in het groot Heelal.
En toen richtten zich de Enkelen op
In alle landen over heel de Wereld,
Zooals stralen, als lichten, als gouden vlammen,
Als Gedachten, als lichtende Ideeën,
Als één lichtende Ideale Bond,
Als stralende Ideeën die op de aarde,
Als stralende Genieën die op de aarde,
Door alle tijden in alle werelden,
Willen dat Eéne, willen hetzelfde.
Het ééne Licht: de Eenheid aller Menschen,
De Eenheid aller Menschen en met het Al.
En riepen alle Arbeiders tot Staking.
Te midden van de zee van Slavernij,
Te midden van de zee van Onkunde,
Te midden van de zee van het Verraad
| |
[pagina 265]
| |
De zon ging onder en de zon verrees,
En 't werd een schoone wonderbare dag,
De stralen welden uit de zee als nevels,
De wolken welden op als merels, vogels,
Van uit de zee de diepe fonklende.
En de aarde was zooals ééne werkplaats,
Eéne fabriek vol arbeiders, vol zilver
En goud en staal en koper der werktuigen,
En licht en omhoog fonklenden zonschijn.
En daar riep eene arbeider aldus,
Een van de Enkelen, de Enkelen,
En zijn stem werd gehoord door geheel de werkplaats:
‘Mannen der aarde, Arbeiders der aarde,
Tegen den oorlog, tegen 't recht der heerschers,
Ons te vermoorden moeten wij nu staken.
Over de gansche aarde, over de aarde.
Om nu te hebben het bezit der aarde
En onder ons den eeuwigen vrede.
Mannen der aarde, arbeiders der aarde
Voor het bezit der Wereld moeten wij nu staken. -
Want deze machines die voor ons staan
Op heel de wereld, zij beheerschen de wereld.
En wij beheerschen de Machines. Gij,
Gij, gij, beheerschers van de Machines,
Vermeestert dus haar en het gansch Heelal.
Weg nu met ons, het leeg der wereld in.
Weg, kameraden, allen uit het werk!’
Toen stonden al die arbeiders in het rond,
Op de ronde aard, op de gansche aarde.
En van die Arbeiders, die Enkelen,
Uit alle Volkeren, samengekomen,
Sloegen toen enkelen de armen om
De harde werktuigen, en ze kusten ze.
En sommigen uit hen, o Enkelen,
Bukten naar de aarde en kusten ze.
| |
[pagina 266]
| |
Zooals Odysseus, toen hij Ithaca
Weervond, zoo bukten zij zich op de aarde.
En kusten ze.
En een van hen riep uit, een goudene,
En nog een goudene, en her en der
Nog eene van het groote leger sterren,
En nog een goudene en een kristallen:
‘Allen, komt kameraden, wij vertrekken.’
En zij vertrokken allen uit de werkplaats,
En zij lieten de werkplaats gansch alleen.
En op de aarde kwamen allen samen,
Op de opene aarde in stad en land,
Allen op aarde, allen op de aarde,
Allen, allen, uit alle werkplaatsen.
En de aarde werd vol van strijdende mannen.
En de Aard, de Natuur werd vol van Menschen.
En één jongling was daar, zijn naam was.....,
Pan zag hem staan en keek stil vast naar hem,
Van hem vielen af de vermoeide leden,
De eeuwig vermoeide leden van den arbeid.
En in het donker licht van de aarde
Kwam die nooit verandrende vorm naar buiten,
Van licht,..... plots uit,.....
Die hij had en die alle menschen hebben:
De Vrijheid die uit de Natuur opkomt.
Zijn gelaat werd donker en flauw van vreugde,
Dat de arbeiders nu één waren, en daardoor,
Dat hij verlost was. En een niet begrepen
Gevoel: wat gebeurt mij? lag in die smart
Van zijn gelaat. Maar 'n overweldigend licht
Stroomde over de smart van zijn donker gelaat,
Stroomde over zijne machtige gestalte. -
Van zijn zachtvloeiende ledematen
| |
[pagina 267]
| |
En passie-gesplitste lippen, heldre oogen
Stroomde het te voren als vuur. Een atmosfeer,
Die hem omsluierde in aloplossende macht, -
Als de warme aether de morgenzon, -
Die de werkplaats vervulde, en door de werkplaats,
Als door het dak heen, de geheele wereld. -
En de andre arbeiders, de goudene,
Die keken naar hun jongen kameraad.
Zooals op de planeten komt de zon,
Zooals op de bergtoppen komt de zon,
Zoo straalden hun gelaten bij het zien.
En van hen allen vielen de vermoeide
Leden af, en uit hen allen kwam het onveranderd
Wezen naar buiten. En zij straalden in
Donker, bewust wordend, weenend en zalig,
Lachende sommigen, allen jub'lend
Luid op of in zich zelve, in hun ziel,
Uit smart in vrijheid, in wordende vrijheid,
Door solidariteit: het zelfde te doen.
Het heerlijkst grootste: De Menschheidsbevrijding.
En zoo begon de strijd, de Revolutie.
In dezen gouden tijd die nu is nu,
In dezen gouden tijd der twintigste eeuw.
Zooals de gouden gloeden van de sterren
Zich storten in het groote ver Heelal,
En elkaar daar ontmoeten, volle stralen,
Golven van licht in de Oneindigheid,
En vullen het oneindige met één licht
Van zonnen en planeten en zonstelsels,
Samen één heerlijk stelsel van zonlicht,
Een heelal van Gloeiing, doorspeeld met rijke Figuren,
Een zee van Licht en een groot Meer van licht,
Zoo werden de Arbeiders op de aarde.
De Enkelen.
| |
[pagina 268]
| |
Zooals in het donkere blauwe Heelal
De klaar schitterende sterren schaarsch zijn,
Het Kristal Licht is schaarsch in het Heelal.
Het Heelal is grootendeels ledig, en heeft zich
Slechts op enkle punten samengetrokken,
Tot kristal licht of goud licht of blauw licht.
Het heeft in de macht van het Allerhoogste
Gelegen om zich slechts op enkele
Punten te saam te trekken tot een Licht,
Een Fonkelster, een Goud ster, een Kristal,
De rest is ledig of zwart of donker,
De rest is Afgrond, de rest is Chaos, -
Op enkle punten slechts brandt 't Allerhoogste,
Het Heelal,
Tot klaar licht, tot klaar, tot fonklend Kristal. -
Zoo schitterden de Arbeidersgeesten
Slechts als enkle sterren, enkle kristallen,
Enkele gouden vlammen lichtend op.
De rest was ledig, de rest was donker,
In dezen gouden Tijd die nu is nu.
Zooals in het hart van den Verliefde,
Binnen de gouden brand van zijne liefde,
Brandt de hartstocht van eene grootre liefde,
En daarbinnen, als kelk, als gouden vlam,
Als de blauwe ruimte in het licht van de kaars,
Kaarslelie, als de gouden ruimte daarin,
Brandt daarbinnen nieuwe liefde, oneindig, -
Zoo brandde daar de Strijd der Enkelen.
Zooals in den Geliefde, in het Beeld
Van de Geliefde brandt een enkle plek, -
Zooals in de Geliefde brandt een beeld
Het sterkst, diep en klaar, het Beeld van het Kind,
| |
[pagina 269]
| |
Zoo brandde in der Arbeidersklasse strijd
Diep en klaar en helder en klaarst, één Beeld.
Zoo brandde in der Arbeidersklasse Strijd,
Daarbinnen diepst, het schoone klare Doel.
Bij de Enkelen, de Enklen.
Zooals in 't hart van een groot kunstenaar,
Als hij dichtbij zijn doel komt, 't hart wordt goud,
En van verwachting wordt zijn hart, gouden,
Hem goud, en rondom zijn oogen wordt hem alles goud.
Het hart toovert hem voor zijn oogen naar buiten
De Verwachting, en 't Doel straalt voor zijn oogen,
En het Beeld verrijst hem volkomen klaar, -
Zoo werd de Arbeidersstrijd op de aarde,
Voor de Enkelen, de Enkelen,
Vlak voor het Doel en als volkome' helgoud.
En zoo gebeurde het dat eene strijd
In dezen gouden Tijd die Nu is Nu, -
En zoo gebeurde het dat deze Strijd
En Oorlog losbarstte op heel de Wereld,
Om het Bezit der Aarde, door den Arbeid.
En de Strijd barstte uit tegen den Moord,
De strijd van Wraak om den verleden moord,
De strijd tot Weer tegen den nieuwen moord.
De strijd tot de Overwinning der Arbeiders,
De strijd voor de Macht van de Arbeiders,
De strijd tot de Almacht der Arbeiders.
En Pan werd hongerig en dorstig naar
De Uitkomst.
Ziende het ledige van de Arbeiders,
| |
[pagina 270]
| |
Ziende het leege van het gansch Heelal,
Ziende hoe zij beiden gescheiden waren,
Werd hongerig en dorstig naar de Uitkomst.
En hij rees op in de oneindigheid
Van het luchtruim in dezen gouden dag,
En lachte om den nieuwen, laatsten strijd
Een gouden heerlijken hemelschen lach.
Pan zag dien en hij ging boven de aarde
In dezen gouden Tijd, die Nu is Nu,
In het klaar Meilicht in 't Heelal gebreid,
En hij ging hoog op door de eeuwigheid.
De Hemel was helgoud tot in den Hooge,
De Aarde dampte omhoog, helgoud van strijd,
En Pan haalde diep adem en zijn bewogen
Borst was voor eeuwig van al angst bevrijd.
De Hemel werd met een goud overtogen,
En de Aarde, het Heelal werd goud en wijd,
En zacht kwam Pan tot alstille bezinning,
Ja de Aarde was gloeiend goud tot strijd,
De Aarde, het Heelal werd goud van overwinning.
| |
[pagina 271]
| |
De Tijd rent voort, en de goudene uren,
Als gouden zangers en als gouden renners,
Rennen in de eindeloos blauwe lucht.
Zij in hun open klare helle oogen,
Waarin d' hemel weerkaatst, alleen het einddoel zien.
Zij rennen, er is niets meer achter hen,
Alleen de leegte, vóór hen volle toekomst.
En in hun harten is vergetelheid
Van al wat was, en in hun harten is
Alleen wit bloeiende de gouden toekomst.
Zoo rende de tijd voort en Pan met hem.
En Pan zag witter worden den gouden strijd,
Den strijd en de Arbeiders hun gouden klasse,
Die opwast in de groote eeuwigheid
Naar eenheid, liefde en naar zaligheid.
Volkomen wit als nevel over de aarde
Was de Meimorgen. En de gouden zon
Scheen daarop neer, en overwon ze nauw.
De nevel bleef wit, kalm, hoog, blank en koel,
Bloemwit en zilverwit, als damp sneeuwwit.
En Pan ging toen langzaam de aarde rond.
En Pan zag schitterende daden doen
Van opoffring en trouw op heel de wereld.
Pan zag schitterende daden doen
Van organisatie op heel de wereld.
De honderdduizenden en de millioenen
Gaven hun leven voor de arbeiders.
En Pan zag de zeden der Arbeiders
Als zuivre witte vlekkelooze vlammen
De Aarde overbranden tot één klare,
Een gloed van Wil en Liefde en Daad van Eenheid,
Eén witten en sneeuwwitten gloed van ziel.
| |
[pagina 272]
| |
Het was of witte vlammen zich verhieven
Aan alle kanten op de Aarde en zich
In het zonlicht vereenden tot één Licht.
En organisatie en strijd werden wit,
En de geheele Arbeidersklasse werd wit.
Zooals iemand die zijn geheele leven
Gaf voor een doel, een onsterfelijk doel -
Van liefde - en het gebeurt hem ééns, éénmaal,
Dat hij het ziet, en het bereikt met de oogen,
Zijn ziel wordt wit in hem en wit het doel,
Zoo zag toen langzaam de arbeidersklasse
Haar doel voor zich en werd één schittering
Van licht en wit.
En Pan zei zacht:
‘Parel
Van Genade
Van liefde,
Geliefde!
Hemelsch klaar
't Gelaat onder het haar,
Een Zonne
Van goedheid, Madonne.
Teeder, vol genade,
Van schittrende liefde zonne,
Ziet Gij, verzade
Van liefde, mij aan, bronne.
Uw oogen,
Als bloemen
Van genade,
| |
[pagina 273]
| |
Lachen van mededoogen,
En van liefde, - er is weelde
Waar de keel de
Mond omvangt.
Gij opent uw oogen vol genade,
Waarin de wereld stil zich bade,
En ik verdwijn daarin als zade
Van liefde. Gij zijt alleen om mij als wade.’
‘Uw innerlijk
Is nu mijn uiterlijk.’
Zooals wie heeft een heerlijk en wit doel,
Heeft eene zuivere witte liefde er voor
Voor dien de gansche wereld wordt één wit, -
Zooals wie heeft een zuiver en wit doel
En heeft een zuivre witte liefde daarvoor,
Zelf van geest wit wordt, -
Zooals een verliefde voor 't eeuwig doel,
Zijne Geliefde en zijn Eenheid met haar, -
Absoluut wit, vlekloos deze Geliefde, -
Zelf van Geest wit wordt absoluut vlekkeloos, -
Zooals wie heeft een hoog en heerlijk doel,
Absoluut vlekkeloos: de Eenheid aller menschen,
Hem de Geest wit wordt, absoluut vlekloos,
Zoo zag Pan langzaam de Arbeidersklasse
Wit en zuiver van Geest worden, van ziel.
En Pan zag dat, dat vlekkelooze licht,
Van uit zijn geest, zijn eigen witten geest.
D'Arbeidersklasse werd hem tot één Licht. -
Van uit, door Strijd, de Slavernij de Vrijheid,
Van uit, door Strijd, Onkunde het Verstand,
Van uit, door Strijd, den Haat Eenheid en Liefde, -
| |
[pagina 274]
| |
Van uit den Ondergrond van Slavernij
En Leed en Pijn, Onkunde en Ontbering,
Door Strijd, door Worsteling, één Licht des Geestes,
Zoo werd d' Arbeidersklasse één wit Licht,
Zoo zag Pan de Arbeidersklasse één wit licht,
In dezen gouden Tijd die nu is nu,
In dezen jare negentienhonderdzestien.
En die Liefde, gegroeid van uit den Haat,
En dat Verstand gegroeid van uit d' Onkunde,
En dat Verlangen gegroeid uit Ontbering,
Door strijd, -
Dat Licht, die Liefde, verlichtend het Heelal -
Werden nu langzaam aan tot een groot Licht,
Een Kracht tot overwinning,
Een Kracht wachtend gelegenheid tot macht.
En die Kracht wachtte.
| |
[pagina 275]
| |
Maar nog niet waren alle arbeiders
Gekomen tot de eenheid, noch vereenigd.
En daarom ging Pan midden door die vlammen,
Door de witte en in gloed bloeiende lente,
Weder naar eene donkre vergaadring.
Daar waren de arbeiders saamgestroomd.
En Pan ging daar henen brandend van ziel,
In deze lente, als flauw, deez' hooge lente.
En weder hield die Man dezelfde rede,
Die hij gehoord had op den eersten dag
Van dezen gouden Tijd die Nu is Nu.
Duizende malen klinkt voor de arbeiders
Hetzelfde eenig ware en grootsche lied
Dat hen opwekt tot grootheid, tot de Macht,
Tot Overwinning - tot zij bereikt hebben
De Overwinning en de Opper-Almacht:
‘De gansche Natuur alleen zij uw doel!
De gansche Menschheid alleen zij uw doel!
Dat zij de inhoud van uw gansche ziel! -
Gij kunt dit, want gij wordt de heele Menschheid!
Gij kunt dit, want gij vult het gansch Heelal!
Gij kunt dus de liefde voor de heele Menschheid
En voor 't Heelal,
Maken, voor 't eerst, tot Absolute Liefde.’
En weder trad daar op die Andere,
Die de Natuur gelijk is, en hij zeide:
‘Gij moet het socialisme brengen,
Gij moet de nieuwe wereld maken,
Gij moet zelfs als gij niet wilt, maar gij moet
Maar gij wilt omdat gij moet. -
Vereenigt u arbeiders aller landen!’
En vele Arbeiders verhieven zich en kwamen
Tot de Eenheid met d' andre arbeiders.
En toen greep Pan zelf het woord, en zeide:
| |
[pagina 276]
| |
‘Er was één leegte in u, Arbeiders!
Er was één Liefde.
Daardoor werd gij aangetrokken tot de Aarde,
Tot Alles, tot 't Heelal.
Door zucht tot begrip, liefde en vrees, hoop en haat.
En binnen in u hadt ge een gouden Beeld,
Hadt gij eeuwig
Een Beeld van volkomen zaligheid en reinheid,
Waarmee gij alles vergleekt, vergelijkt.
Waarvan gij eeuwig zocht het Evenbeeld.
Dat Beeld dat was de zaligheid der Menschen,
Aller menschen, van het Menschengeslacht.
Welnu. O samen hebt gij nu die leegte,
Die liefde.
O samen hebt gij nu de kracht
Die leegte te vullen.
O samen hebt gij nu de kracht
De zaligheid aller menschen te bereiken.
O samen hebt gij nu de zaligheid
In handen van geheel het menschengeslacht.
Want samen hebt gij nu het Evenbeeld.
Het Evenbeeld, het is de Werklijkheid.’
En toen Pan dit gezegd had, ging hij heen,
Door dezen gouden Tijd die nu is nu,
Van dezen gouden Tijd die nu is nu,
Uit dezen gouden tijd die nu is nu.
En hij zong klaar en diep rustig heenschrijdend:
‘Geest der Arbeiders, Schepper van de Vrijheid,
Schepper der Nieuwe Maatschappij, gij zijt
De maker van de Zaligheid, gij stijgt
Door eindeloozen harden zwaren strijd
Tot absolute liefde en geluk,
En tot de schoonheid, oneindige schoonheid.
| |
[pagina 277]
| |
Nu reeds daalt uit den hemel tot de aarde,
Nu reeds stijgt van de aarde tot den hemel,
Binnen de Geesten en in het Heelal,
Door U de Geest der Nieuwe Vrije Menschheid,
Door U de Schoonheid en de Zaligheid.’
Dit zong Pan, heenschrijdende door de lente.
En de Nacht kwam, de nacht die sloot het Nu.
Het Nu dat Nu is, het zalig gouden Nu.
Waarin d' Arbeiders klimmen naar de macht.
De Enkelen, de Enkelen, O Enklen.
O Enkelen, slechts Enkelen. -
Maar velen. Maar meerderen. - De Massa's. -
Dit alles zag Pan in den schemerblauwen gouden
Tijd die nu is, Nu. In deez' zaal'gen tijd,
Die nu leeft, nu, nu ik dit schrijf, nu mijn oogen
Levend staren door 't licht naar de Menschheid,
En naar haar Vrijwording, door d' Arbeiders.
Want dit is de inhoud van dezen Tijd,
Die schuilt onder al groeiing en al Strijd,
Onder de Kapitaal-Macht en haar Weten,
Onder haar Groei en den Strijd tegen haar,
Die zag Pan in deez' zaligsten, onzen tijd!
Hij zag de Aarde wit van de Arbeiders,
Hij zag het Heelal wit van de Arbeiders,
Hij zag den strijd goudwit tot de overwinning,
De velden zijn wit. Het is Tijd voor de Oogst.
En gaande door den Avond zong Pan luid:
| |
[pagina 278]
| |
‘Reeds nadert vast-aan de Victorie,
Reeds spreidt zich de helwitte Glorie,
Als Aurora Borealis,
Stralend aan alle kant,
In England, in Frankrijk, Duitschland, -
Laboris Via Doloris,
Laboris Via Triumphalis.’
En 't Heden hield op. Deze zaligste Tijd,
Die Nu is Nu. En stortte zich in de Oneindigheid
Der Toekomst, in zijn diepen diepen afgrond. -
|
|