Verzamelde werken. Deel 5. Pan
(1951)–Herman Gorter– Auteursrecht onbekend
[pagina 279]
| |
[pagina 281]
| |
En Pan sprong juichende van uit de deur
Der Nacht, in een kleed purpergoud van kleur,
In het Heelal lichtblauw en goud van kleur. -
En daar lag op het strand een zwarte boot,
Midde' in den hemel, en op der zee schoot. -
Pan ijlde er henen, heel de wereld blonk
Om hem, terwijl hij door de stilte sprong.
Hij klom, als een zeeman met roode muts,
Aan den donkergeteerden fonkelkant,
En stapte blootbeens wijd over den rand,
En leegde het schip schittrend met de puts.
En tilde het anker voor op hoogen boeg,
De zee daaronder was zeer morgenvroeg,
En heesch de zeilen en sprong naar het roer,
En richtte de boot die van zelve voer.
En hij ging zoover dat er niets dan dag
Over was, in hemel en zee één lach.
En daar steeg op uit het Heelal de Vrijheid,
Want het Heelal-Geheel is niets dan Vrijheid. -
Pan ontwaakte, en steeg op in den morgen,
Van uit den nacht, die hem zoo lang geborgen,
Zeer diep. En hij trad in de schaduw
Der bergen, in den koelen Alpendauw.
En hij steeg op langs de donkere bergen,
Die bij iederen stap het hoogste vergen,
En was eindlijk in 't Hoogste Paradijs,
Het eenzaam blauwe van het gletscherijs.
En voelde daar, dat er was eene Vrijheid
Der Menschen, als van het Heelal de Vrijheid.
En Pan steeg hooger en steeg op in den hemel.
En 't was hem daar alsof hij in den schemer
In zijn Geliefde was, in zijn Geliefde.
Want er was daar niets dan, niets dan haar Liefde.
| |
[pagina 282]
| |
En in zijn ooren, die op haar lichaam rustten,
Haar stem als van een Heelal-Wezen ruischte:
‘De Vrijheid is wanneer het Menschgeslacht -
Als van 't Heelal de Goddelijke Vrijheid, -
Alles te samen doet. - Uit één Gedacht.’
En in Pan steeg op oneindige Blijheid.
‘Wanneer ik in Uw oogen staar,
Geliefde,
Dan wordt mij het Mysterie klaar
Der Liefde.’
|
|