Verzamelde werken. Deel 5. Pan
(1951)–Herman Gorter– Auteursrecht onbekend
[pagina 19]
| |
[pagina 21]
| |
[pagina 23]
| |
Er ontstaat in mijn hart een nieuwe liefde,
Stil en groot,
Die, evenals een bloem verhief de
Stengel en kelk, zoo schoot
Door mijn borst, en door mijn oogen kliefde
Zich den weg, en bood
Zich aan mijn oogen bloot: een nieuwe liefde.
En nu zie ik mijn nieuwe liefde,
Die zich ontweefde
Aan het kristal
Van mijn oogen, door het Heelal
Gaan, alsof een Wezen daar zweefde,
En ik roep uit met zachten schal:
‘Wie zijt gij, mijne liefde?’
En zij zegt tot mij
met een stem zoo helder als kristal
En goud, recht staande:
‘Ik ben de liefde
Van uit uw borst gekomen,
De Liefde voor 't Heelal.’
En zacht gaat henen mijn klare Geliefde,
Henen naar de Menschheid.
En zij schijnt als waaraan geen grens leit,
Liefde.
| |
[pagina 24]
| |
En, zal ik 't u vertellen? - mijne liefde,
Die is de Alles omvattende Liefde,
Gaat voor mij uit, heen door de groote zaal -
En ik volg haar - van het stralend Heelal.
En toen is 't of zij, als een gordijn, hief de
Lucht, en ik zag daar voor ons als kristal,
Stralend en donker, en donker als de straal
Van licht in sneeuw en regen, Menschen die leefden.
‘Ziet gij die slaven in hun zwarte ellende?’
Zei zij tot mij met een stem klaar van liefde, -
En zij werd één met hen in zachte liefde, -
‘Die was het die uwe liefde niet kende.’
En ik werd één met haar oneindige liefde,
En met haar zelve, liefde zonder einde.
| |
[pagina 25]
| |
Zij is de Nieuwe Liefde.
Zij is de Zon
Van uit de Bron
Der Menschheid.
|
|