Verzamelde werken. Deel 4. Episch werk
(1950)–Herman Gorter– Auteursrecht onbekend
[pagina 75]
| |
[pagina 77]
| |
Zachte Maria trad in de fabriek.
De zaal was lang. Honderden weefgetouwen
stonden nog stil, diep in het bleeke licht.
En daartusschen de honderden poppen
van menschen, pratend en lachend. Zij ging
tusschen ze door en voelde een hartwarmte.
Ze ging op haar plaatsje tusschen de andren,
en wachtte op het weefgetouw nabij haar.
Daar ging een fluit, en de machinist in
zijn groote eenzame machinekamer
koppelde den dynamo. En daar ging
de wonderbare stroom in de magneten,
die trokken en stieten. Het rad begon
majestueuzen hoogen cirkelgang.
En al de raadren en al de riemschijven,
eerst daar verweg en toen ook in de zaal,
begonnen te leven, het leven vloog door
de fabriek, en de krukken en de boomen
en de spoelen begonnen hunnen dans.
In eens was de zaal vol rumoer. En alle
menschen begonnen hun stille beweging.
In eens was de zaal vol van gaande lijven.
In eens was de zaal vol bukkende lijven.
In eens was de zaal vol zachte aandacht.
In eens was de zaal vol teedere gangen
van levend vleesch en donkere kleeren
en helle jurke'. In eens was de zaal vol
van weefsels en van inslag en van schering.
Maria keek op gloeiend rooden boom,
en lette op den spoel en regelde
den gang. Haar helpsters gingen zacht naast haar
En zoo begon de groote lange dag.
De zon zond zijnen bundel stralen door
een grijzen glans. De ijzeren assen
| |
[pagina 78]
| |
draaiden boven, de drijfriemen snelden,
de wielen liepen en de houten armen
rukten met schokken, dat de spoel klettrend vloog.
Maria stil en lieflijk in haar werk,
zooals een bloem tusschen het ijzer. En
haar handen waren fijn, en hare oogen
keken zoo lieflijk als druppelen water.
En zacht stond ze te denken aan de mannen
en vrouwen om haar, en de kleine kindren
vertoonden zich om haar aan haar neerblikken
ter zijde naast haar. En als zij uitkeek
zag zij de lieve gezichten der mannen
met hunne knevels en baarden, de helle
gezichten der vrouwen toonden zich bloot.
Schemering was om haar, want in haar hart
voelde zij de liefde voor den arbeid.
En in haar handen die werkten was warmte.
Daar trad op eenmaal een man dicht naar haar
toe van het naaste weefgetouw, en in
het dreunen en dondren van de machines,
het klettren des staals en de schoten van
de spoelen sprak hij, zoo dat ze hem toch hoorde:
‘Zullen we verder over 't socialisme
spreken of niet?’ En zij keek stil uit hare
warmte naar hem op en zei: ‘Ja heel graag.’
Toen begon hij, hij was een bleeke man
met donkre knevels, zijn gelaat blonk vochtig.
‘Nu zal ik je nog eens vertellen hoe
het kapitaal wordt in de groote wereld
waarin wij wonen: onze maatschappij.
Laten wij stil voortwerken en toch praten,
onder ons werken socialisten zijn.’
| |
[pagina 79]
| |
En hij dacht een poosje als in een zoeken,
dat de wind doet, voor hij tot een storm wordt.
Men ziet hem met de kleine bladen spelen,
ze jagen, wervelen, 't is of hij kijkt
ernstig op den grond waar hij zal beginnen.
‘Zie eens, Maria zie eens deze draden,
hun verf, dit staal, deze machine, dit
huis met al zijne lederen riemen
tot aan het dak. Zie eens uw boezelaar.
Denk eens aan al de huizen in de stad.
Denk eens aan al de dingen in ons land
en in de landen hieromheen, de boomen,
den grond, al wat er op is...
Wat zijn het
behalve natuurdingen? - het zijn waren.
Koopwaren voor den mensch.
Zie eens, elk ding heeft waarde.
Wat is die waarde, wat is de ruilwaarde?
Het is de Arbeid, gemeten door den tijd.
Onze arbeid, van u en mij, schept waarde.
En de bezitters ruilen waarde tegen
waarde. Maar hoe ontstaat het kapitaal?
Hoe komt het dat er altijd meer komt in
d' handen van hem die kapitaal bezit?
Hoe schept bezit bezit, geld geld, waar waarde?
Hoe komt uit ruilen altijd meer, meer voort?
Dat komt, Maria, omdat onder de waren
die geruild worden er ook menschen zijn!
Dat komt omdat wij, gij en ik, zijn onder
de ruilwaarden, en wij, wij kunnen meer
waarde maken dan wij waard zijn. -
Ons bloed kan meer doen dan het kost, ons eten,
de kleeding die wij dragen, de kamers
| |
[pagina 80]
| |
die wij bewonen en de brandstof die
wij verbranden,
op een dag, in een maand, of in een jaar,
is minder waard, heeft minder waarde, wordt
om 't duidlijker te zeggen, in korter
tijdsduur gemaakt dan wat wij zelve maken
hier in de fabriek in een jaar, een maand,
of op een dag. -
We ontvangen voortbrengsel
van zes uur misschien, wij geven van twaalf.
En dat meerdere, die meerdere waarde,
dat nieuwe werk aan grondstof toegevoegd,
neemt de eigenaar der fabriek, en wij gaan
iedere week met net genoeg naar huis
om van te leven schamel en karig.
Begrijp je 't Maria, het kapitaal?’
Maria knikte.
En de werkman zei:
‘En zoo gaat 't overal op heel de wereld
waar 't kapitalisme is. Iederen dag
scheppen de millioenen loonarbeiders
meer dan zij krijgen. Het kapitaal groeit,
het wordt een eeuwig groote gouden berg.’
Ze dreven ieder hunne handen door
de draden, grepen hier en grepen daar,
met hun gedachten half en met hun handen
heel in het werk. Het werk schoot op, het werd
grooter, er kwamen meer draden des inslags.
‘Wat is nu de drijfkracht van dit alles’,
zoo ging hij voort, ‘hoe komt het dat altijd
meer komt, waarom gaat 't overschot niet op
of blijft gelijk? Dat moet ik je ook nog zeggen,
| |
[pagina 81]
| |
opdat je een goeie socialiste wordt.
In de eerste plaats zijn Wij dus de drijfkracht.
Wij maken altijd meer, en zooveel meer
dat elk jaar overblijft, en ieder jaar
wordt gevoegd het surplus bij 't kapitaal.
Maar in de tweede plaats is deze het,
dit trouwe dier, dat altijd meer meer werkt.’
Hij legde zijne hand als op een paard
op de machine, op het breede juk
dat het weefgetouw boven samen hield.
‘Hij doet het, hij, met zijn metalen kracht.
Want zie je, kind, alle machines worden
altijd beter gemaakt door de geleerden,
die zitte' in stille kamers ver van ons.
Die maken dat het werktuig altijd beter
en sneller en machtiger werkt, en in
denzelfden tijd en met minder menscharbeid
rijker oogst baart. En daardoor worden dan
de dingen die wij noodig hebben, lager
in waarde, de tijd die gebruikt wordt om
ons onderhoud te maken, korter, de
tijd dien wij dus voor niets voor onzen heer
werken, langer, en zijn winst altijd grooter.’
Hij zweeg en werkte, en om hen henen werkten
de andren, in het ruischende stooten
werden zij niet gehoord, zij gingen in
het licht en schaduw, even snel gezien.
Maria zweeg, en hare liefde werd
in haar grooter, het bloed van haar hart sloeg
in den bloesem van haar lijf uit, terwijl
ze zacht keek en met hare handen werkte.
| |
[pagina 82]
| |
Lang was het stil tusschen hen tweeën, hij
keek hoe hij het verdere nu zou zeggen.
Zij dacht en leefde en soesde en groeide.
Daar begon hij weer, en een groot visioen
begon te stijgen in de stille lucht
der fabriek. Hij leek wel een zanger die
in de oude tijd zong van de helden en
hun daden, voor de koningen der landen.
‘Wij zijn het dus, de machine en wij,
gij en ik en die daar, die 't geheel drijven,
en maken dat de ontwikkling komt. Want wij
maken het kapitaal, en 't kapitaal,
altijd grooter, drijft de ontwikkling voort.
Zie hier, buig u met mij in het werk neder,
leg uwe handen in de draden van
het weefsel, drijf ze er door, beweeg
die zachte bloemen door het roode weefsel.
Sla uw hand aan den hefboom, ruk hem over,
glij uw oog langs den boom, en zie of in
de juiste draden de spoel inschiet, wees
met uw lijf zacht gaande zooals een droom,
wees, vrouw, in 't werk, laat ik u zien als in
machine gaan, en gij, zie gij naar mij,
hoe ik één met mijne machine ben.
Zien wij naar elkaar. Hoe wij werken, werken.
Wij maken 't kapitaal. En aldoor meer!
De rijkdom der wereld wordt aldoor grooter.
Wij doen het. O zie naar me, ik zie naar u.’
De mannen en de vrouwen der nabuurge
machines, die hem zagen en wisten
dat hij over het socialisme sprak,
waren nader gekomen en scholen
| |
[pagina 83]
| |
te zamen met hun hoofden zooals kindren
bij den meester, en kleine kindren als
Chineesjes stonden onder hun boez'laren
tegen het staal der weefgetouwen aan
met hun hals en hun kin, naar hem te kijken,
en luisterden goed hoe de wereld werd.
Maria werd zacht door hen ingesloten.
En hij ging verder, klaar klinkend van stem:
‘Het kapitaal gaat van ons uit, een stroom
van goud hier van uit onze handen.
Werkt handen dus, gij drijft de wereld voort.
Maria werk, werk, ik, wij drijven samen
het kapitaal naar buiten de fabriek.
Het kapitaal van buiten de fabriek
werpt aldoor meer arbeiders hier naar binnen,
kleine menschen van 't klein bedrijf beroofd.
Dus handen werkt, maakt het weefsel toch voort.
Werk, werk, Maria, machine werk voort,
vermeerder het kapitaal, en vermeerder
het leger der arbeiders. Onze handen,
maakt kapitaal en maakt arbeiders snel.’
Hij had zich over zijn werk heengebogen,
en sprak als in een droom. Zij luisterde,
en zij luisterde naar zijn droom gebogen.
En dieper boog hij zich op 't rood stramien,
en sprak heel stil over de schering kijkend,
over den spoel die daarachter heenweervloog:
‘Loop spoel en maak het weefsel, o gij weeft
niet hier mijn weefsel alleen, maar het weefsel
der maatschappij hier binnen en daar buiten.’
Hij had zijn mond bijna tot op het weefsel
| |
[pagina 84]
| |
en fluisterde over de draden voort.
Zijn kop rustte op het stramien, de stalen
armen en bouten der machine vlak
voor hem. Zijn hoofd was in grauwe schaduw
der machine omvat, als 'n muzikant
in de snaren der piano of harp. -
Zij keek naar hem, - als een bloem in een bloempot.
En hij richtte zich op in 't hooge licht,
en met zijn haar dat stoffig was achter-
over, en met den fellen blik diep in
het lichten van de zonnestof gericht,
terwijl de machines van zelve liepen,
sprak hij:
‘Loopt spoelen, loopt, en maakt het weefsel,
gaat handen in den arbeid, maakt het weefsel,
schept, arbeiders, uw strijd met 't kapitaal,
den arbeid hier, het kapitaal daar, - binnen
de arbeiders met den arbeid, daarbuiten
de bezitters met het bezit.
O strijd
tusschen beiden, kom, o kom, en word sterker.
O Vrijheid kom, wij kunnen niet meer zonder. -
Begrijp je, Maria, hoe 't al zóó wordt?’ -
Hij ging weer voorover in blauwen schijn
van de machine, en allen ginge' in blauwen
schijn der machines weer aan 't arbeidswerk,
met lichter harten en diep zwijgende.
| |
[pagina 85]
| |
Maria was hoog als een hooge bloem,
en zij keek stil naar de andere menschen,
en voelde één met hen, zooals misschien
allen eenmaal op elkaar zullen kijken.
Maar 't kan misschien ook dàn niet beter zijn
dan haar hart was. Zoo vol als in de zee
van gloed de anemone staat der zee,
zoo was zij in het licht, een sterken gloed
voelde zij van haar hart door haar japon
heengaan en alles voor haar omhullen,
de arbeiders en ook de machines.
En heel dien dag was zij in een verrukking,
en voelde hoe het socialisme werd.
En nadat de avond gevallen was
over de wegen, en zij had gegeten,
zat zij stil en heerlijk in zwarten nacht,
en wist weer nog zekerder hoe zij moest.
|
|