Hollandsche en Vlaamsche litteratuur
Heeft de groote bourgeoisie, de bankiers, de kooplieden, de industrieelen, de grootgrondbezitters, als klasse, nog een gevoel waarvan zij kunst kan maken? Neen, de groote bourgeoisie heeft geen schoonheid meer in zich. De internationale concurrentie, de trusts, de tochten in de kolonies of vreemde landen, het uitplunderen der massa's zijn niet schoon. In geen enkel land is schoone grootkapitalistische kunst.
Van de kleine burgerij leeft nog kunst. Ook in ons land. Niet meer de poëzie; die is dood. Macabere dansen ziet men nog van haar in de tijdschriften en de bundels. De poëzie sterft, als haar klasse sterft, heel gauw. Zij is zoo teer, zoo hoog. Maar het proza leeft nog. In sommigen nog zeer mooi. De kleine burgerij heeft nog haar fijnheid, haar weemoed, haar diepte, haar analyse en kritiek - haar kleine maar zeer kleurige lusten en verdrieten. Een groote schaar van hen leeft in ons land: van Deyssel, van Looy, en de anderen. Evenzoo in de schilderkunst.
Evenals de Noord-Nederlanders de klein-burgerlijke gevoelens geven, geven de Vlamingen (Gezelle, Streuvels enz.) de kleinboersche. Ook dikwijls kleurig mooi. De beste burgerlijke is evenwel beter dan de beste boersche. Een kleine burger voelt en denkt meer dan een kleine boer.
Wat is het kenmerk van deze Hollandsche en Vlaamsche kunst? Zij ziet het kleine. Alleen den enkeling in zijn kleinen kring. En hem alleen als lijdend.
Een diepe kloof scheidt hen van de socialisten. Men kan zich de scheiding niet diep en breed genoeg maken in gedachte.
Zij willen het enkele, wij het algemeene. Zij willen de persoon, wij de klasse. Zij willen het lijden, het aangedaan worden; wij willen het doen, den strijd, de overwinning. Zij willen de slavernij, wij