| |
| |
| |
Vijfde stuk
Het socialisme, dat wil zeggen niet de socialistische maatschappij, - haar kennen wij niet - maar de strijd om de communistische maatschappij - dat socialisme wordt het leven zelf. Het leven zelf in alle staten waar de moderne industrie haar intrede heeft gedaan. En de kunst is de afbeelding van het leven. Dus de kunst moet een afbeelding zijn van dien strijd.
De uiterlijke wereld is vol van den strijd om overgang van individueel naar communaal bezit, van privaten naar gemeenschappelijken arbeid, en in de lichamen en zielen der menschen hebben revoluties plaats van aanschouwingen, kennis en gevoelens.
De kunstenaar zelf onderzoekt die veranderingen en omwentelingen, en, terwijl hij ze in zijn hart diep voelt, tot zelfbesef komt, en leert waardoor, door welke werking daarbuiten, de ontroering in hem ontstaat - ziet hij zijn medemenschen door dezelfde smarten en pijnen, vreugden en verrukkingen getroffen. Daaruit ontstaat in hem de sympathie, en daaruit wordt de edele verbeelding geboren.
Kunst is altijd iets zeer hoogs en zeer edels. Zij ontstaat altijd doordat een mensch zich aan een aandoening van hem geheel geeft, zich met al zijn krachten, zooveel hij maar heeft, zooveel hij maar is, verplaatst in één voorstelling. Hij gaat, hoewel hij door zijn aard altijd in zich moet blijven, buiten zich, omdat hij al wat verder aan hem is dan dat ééne, vergeet. Men heeft daarom de kunst dikwijls in verband gebracht met de liefde, en er is zeker ook wel een nauw verband tusschen beide.
Nu, in onzen tijd zijn er groote ontroeringen en groote strijden in de harten gaande, en - wie deze gevoelt -, kan ze ook buiten zich zien en begrijpen. Voor wie zich geheel aan zulk een gevoel geeft, het als het ware buiten zich plaatst, - voor hem klinken uit de buitenwereld telkens, dag aan dag, ja ieder uur, tonen die met de gespannen snaren van zijn hart overeenstemmen - en daaruit ontstaat in hem de muziek, die een deel van vele kunsten is.
Voor de oogen van hem die zijn ontroering over dezen strijd voelen
| |
| |
kan en wil - en de kunstenaar wil dit -, rijzen aldoor beelden in de werkelijkheid, die met het beeld dat hij van zich zelf voelt, overeenstemmen, - en daardoor ontstaat de inhoud zijner kunst.
Er is een groote algemeene beweging gaande, als een groote stroom door de menschen. Zij raakt den kunstenaar evengoed als elk ander mensch. Wanneer hij haar in zich voelt en haar begrijpt, zijn er duizenden dingen buiten hem die hem raken, - hij ziet dingen buiten hem gebeuren die overeenkomen met wat in hem gebeurt, die hem treffen en belang inboezemen. Die dingen krijgen een persoonlijke beteekenis voor hem. Daaruit wordt de liefde voor die dingen geboren, waaruit de kunst ontstaat, ja die de kunst is.
Men zegt: de kunstenaar is een eenzame. Eensdeels een groote waarheid, anderdeels een groote logen. Een leugen voorzoover men meent dat de kunstenaar altijd in zijn eigen ziel moet speuren en wroeten, en alleen de mysteries van zijn eigen zieleleven moet ontdekken. Dit is slechts waar, de kunstenaar doet dit slechts in een bepaalde maatschappijvorm, als productie en productieverhoudingen, en dus opvoeding en omgeving hem tot een éénling, een individualist, een egoïst hebben gemaakt. In andere tijden, waarin het menschenbestaan direct van de aarde en zijn medemenschen afhangt, put de kunstenaar vooral direct uit haar en hen.
Dan is hij, in dien zin, geen eenzame. Maar een groote waarheid is het gezegde, omdat elke ziel toch slechts dàt ontvangt, wat zij kàn ontvangen, dàt doet wat zij kàn doen, omdat de kunstenaar, hoeveel hij ook begrijpt van natuur en medemenschen, dit toch slechts doet met zijn kracht, verstand, hartstocht, enz., omdat hij ten slotte toch alles weder uit zichzelf haalt.
Maar één te zijn van een groote klasse, een groote beweging, maakt het brein oneindig veel rijker. De sympathieën die het opwekt, die duizenden beelden waarmee het het wezen vervult, maken het gevoelsleven veel rijker, het bloed voller en edeler, het oog sterker, het oor dieper en gevoeliger. Om van het actieve leven dat men leiden kan nog te zwijgen.
De zaak is zoo eenvoudig, als men haar zien kan. De kunstenaar beeldt zijn gevoelens af, dat geeft ieder toe, daarbuiten kan hij niet
| |
| |
gaan. Welnu, wie heeft rijker en sterker gevoelens: die in een kleinen kring zit of in een grooten, die zichzelf kent of die ook vele anderen kent? Wat is zelfkennis? Kennis van zichzelf alleen bestaat niet. Zelf alleen is niets. Zelf wordt en is pas iets door de omgeving, de natuur en de maatschappij. Maar dan heeft ook pas hij groote zelfkennis, die natuur en maatschappij goed kent. De kunstenaar die alles uit zich zelven haalt, moet zooveel mogelijk kennen van natuur en maatschappij. Dan kent hij ook zich zelven beter en put uit een klaarder bron.
Plato en al de groote idealistische filosofen die gezegd hebben dat de geest van iederen mensch, ieder individu, een instrument is waaruit, op elk weer anders, het wereldleven (zij noemden het het Gods-leven of het Allleven) klinkt, - hebben daarmee in onduidelijken vorm iets zeer schoons en waars gezegd. Men moet om hun waren zin te verstaan, hun beschouwingen met die van Marx in verband brengen. In den geest van iederen mensch klinkt een stuk van het leven der menschheid. De menschheid leeft niet alleen in de natuur, maar ook in de maatschappij. En in de maatschappij leeft zij langen tijd in klassen. Dus in den geest van iederen mensch klinkt natuur-, maatschappij- en klasseleven. Het natuurleven, (de geboorte, het groeien, het bewustzijn, de hartstochten, de honger, de dorst, het werken, het eten en drinken, de voortplanting, de dood) wordt door het maatschappij- en klasseleven gewijzigd, maar het maatschappelijk leven bestond niet zonder de natuurlijke krachten van den mensch. Er bestaat geen afzonderlijke natuurvorm, evenmin een afzonderlijke maatschappijvorm van den mensch. Daar de mensch in de maatschappij leeft, is zijn natuur altijd door zijn maatschappij gewijzigd. In iederen mensch zijn natuurlijk-, maatschappelijk- en klasse-leven (zoo dit laatste er is) één.
En de kunst is dus altijd natuurlijk, maar ook altijd maatschappelijk en, als er klassen zijn, ook altijd die eener klasse.
Het is het onvergelijkelijk heerlijke van ons leven dat het in een tijd is, waarin deze strooming door zulk een groot deel van de menschheid vaart. De kunstenaar heeft nu slechts zijn oogen en
| |
| |
zijn ooren open te zetten en zijn verstand en zijn hart, en dan komt die stroom er door, als door een sluis op den akker van zijn hart. Welke luchten gaan dan open in zijn hoofd, welk een licht!
Zie, het gebeurt zoowel in de bergen als aan den oever der zee, in de stad en op het land dat de mensch vrij wordt. Vrij van slavernij en druk, vrij van de menschen en de dingen, zich zelf, vrij,... vrij. En ik zelf ben een van dezen.
Men versta het wel, wij zijn niet vrij, maar wij worden vrij.
Vrij van bijgeloof, vrij van zedeloosheid, vrij van knechtschap.
De strijd daarvoor, het verliezen van die ketenen, de strijd tegen hen en dat, die en wat ons daarin willen houden, dat is de groote inhoud dien de kunst hebben moet.
Dit is geen voorbijgaande inhoud zooals de Engelsche lyriek, de Duitsche romantiek in vers en muziek, de Fransche schilderkunst en het Fransche naturalisme voorbijgaand waren. Dat waren schoone bloemen, ik zwijg hier van giftzwammen der décadence. Maar zoo zeker als de zon aan den hemel staat, is de kunst die zich grondt op de wording der communistische maatschappij, niet voorbijgaand, niet de bloem van één dag.
Wij kunnen daarvan het begin voelen, en, misschien, als wij zeer zuiver en eerlijk zijn, het begin daarvan maken.
Wij moeten daarvoor onze wereld zeer goed kennen, en dan zeer scherp luisteren naar buiten en naar binnen, zoowel buiten als binnen naar den diepsten grond gaan. Wij moeten daartoe ons zelf zeer klaar houden, ook midden in den strijd, als een volkomen bewerkt instrument, als een spiegel, opdat wij altijd zeer helder in ons kunnen zien, en opdat niets buiten ons ons ontsnapt.
Over dat scherpe luisteren naar de bewegingen der ziel heeft Kloos onvergankelijke dingen geschreven. Zij zijn zeer beperkt, doordat voor Kloos de gezichtskring der ziel zoo beperkt was, maar ze zijn zéér waar. Er ontstaat geen kunst zonder klaar geweten.
Voorschriften: zoo zal het zijn, mag men niet geven. Dat deden wij na 1880. Wij spraken van het Epos, het Drama enz., groote wolken
| |
| |
waarmee wij onze leegte bedekten. Men kan zich voorstellen dat iemand de wording der nieuwe maatschappij het meest in zijn eigen zieleleven voelt, dat een ander haar meer buiten in anderen ziet, dat de verbeelding bij een derde de sterkste is. Dat zijn vragen van de praktijk, die ieder voor zich naar zijn aard oplost. Nieuwe vormen, nieuwen inhoud zal men vinden. Over wat ze doen zullen, spreken gewoonlijk het meest die niets doen. Waar wij hier slechts op willen wijzen, is dat in allen, wil hun kunst leven, het nieuwe maatschappijleven, hoe dan ook, zal moeten leven.
Geen kunst, geen menschenleven staat op zichzelf; elke staat met onverbrekelijke banden aan het verleden vast. Ook een nieuwe kunst, die zich op de nieuwe gedachten grondde, zou verwant zijn aan oudere kunst en aan die van deze eeuw. Het is juist onze innige verwantschap met de Engelsche burgerlijke lyriek, de Duitsche burgerlijke romantiek, het Fransche burgerlijke naturalisme, waardoor ik hoop, dat wij misschien iets kunnen doen. Wij hebben het burgerlijk idealisme in ons gevoeld. Er heeft in onze eeuw één man geleefd, Shelley, die, toen de grootindustrie opkwam, iets van de toekomstige vrijheid heeft voorgevoeld. Daarom kunnen wij van al die groote kunstenaars veel leeren.
Er is een strijd om het kind van den proletariër langer te laten leeren en om hem vakonderwijs te geven. Die strijd, de overwinningen daarin wijzen op den tijd waarin elk kind, naast algemeen en gymnastisch onderwijs, deel zal hebben aan productieven arbeid.
Er is een strijd voor de vrijmaking der vrouw. Er begint een enkele vrouw vrij te worden. De vrouw zal eens staan als gelijke tegenover den man.
De wetenschap wil vrij zijn. Hier en daar wil een wijs man niet meer de slaaf zijn van het kapitaal. Eens zal de wetenschap de menschen-wereld beheerschen.
De kunst moet vrij worden. In ons hart voelen wij, dat, hoe wij ons ook inspannen, wij onze gevoelens niet vrij maken, niet zoo
| |
| |
vrij als zij konden zijn, zoolang wij onze gevoelens krijgen van de burgerlijke maatschappij. De proletarische beweging geeft ons andere gevoelens, vrijer gaat onze adem, vaster is onze houding. Er zal een tijd zijn waarin de kunst bestaat uit zeer zuivere, zeer bewuste menschelijke gevoelens.
Boven dat alles en méér dan dat, zooals de moeder, vóór de geboorte van het kind, meer is dan het kind: de arbeidersklasse wordt vrij, de verdrukten worden vrij, zij beginnen vrijer te worden tegenover patroon en staat. De coälitie der arbeiders, dat is de waarborg. Zij zullen brengen die verandering, zij zijn reeds bezig het te doen.
Daarnaar, naar hen te luisteren, hun bewegingen te zien, hoe zij samenkomen, zich scheiden en weer samenkomen, zuiver te zien hun samenhang met de natuur, eensdeels door onze productie, anderdeels door hun begeerten, zooals zij noodzakelijk zich richten moeten - daaraan deel te nemen met al de begeerten en verbeelding onzer ziel - de vijandige machten te kennen en te verstaan - te luisteren en te zien hoe de strijd wordt en hoe, midden in den strijd, de vrijheid zachtkens aan ontbloeit, - dat te zien in de lieflijke lichte gestalten der menschen, - en dat geziene en gehoorde, door de kracht van ons gevoel, te heffen in den kring der Schoonheid, dat, door onze innerlijkste aandoening, de liefde voor het schoone, te maken tot schoonheid - dat is het werk voor ons, kunstenaars.
|
|