Verzamelde werken. Deel 2. De school der poëzie(1948)–Herman Gorter– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 366*] [p. 366*] VI O diep en dieper stijgt de een'ge schoonheid van uit den mensch op die de Eenheid kent. Want vergete ik dit nooit weer: de tent zijn wij zelf, waar de schoonheid metterwoon leit. Wij zijn zelve de pracht waarin ten toon spreidt de schoonheid zich. De wereld en haar bent heeft haar niet. In ons binnenste gewend vinden wij haar, de diepe en reine schoonheid. De wereld geeft ze niet, de reine schoonheid, de wereld geeft stof en wij vormen haar binnen ons hoofd tot eene algemeenheid. Zoo geeft de wereld ons brokken tot Eenheid, maar wij vormen met hoofd en handen haar - en door òns alleen stijgt dàn op de Schoonheid. Vorige Volgende