Verzamelde werken. Deel 2. De school der poëzie(1948)–Herman Gorter– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 305*] [p. 305*] [Zooals men zien kan op den witten gletscher] Zooals men zien kan op den witten gletscher de zwarte menschen, zooals kleine mieren, achter elkaar al hooger opklimmen, zoo ziet men, in oneindig grootte drommen, door gletschers, die de aarde zijn, naar hooger klimmen de arbeiders. De aarde is één berg met naar al hare zijden gletschers. Maar op den top daar staat als diamant, als reuzendiamant, in vierkanten, te stralen 't Ideaal, het Communisme. De Vrijheid staat er naast met 't roode vaandel. Dat wappert zacht er over. Zie, de mieren komen omhoog langs de zoo koude helling. Hoeveel zijn het er wel! het is pikzwart daar. En veel verder op een andre helling weer anderen, en lager nog vele andren, en enklen kruipen reeds hoog. O 't is eenzaam en hongrig. En de aarde is zoo groot: het is één gletscher, 't is een berg van gletschers. Koel straalt het licht van uit den diamant er vlak onder, het is wat rodig licht - de mieren zien het licht ternauwernood of onder zich, zij zien er niets dan sneeuw, maar weten wel dat de diamant daar is, en kruipen er heen. Vorige Volgende