Verzamelde werken. Deel 2. De school der poëzie(1948)–Herman Gorter– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 276*] [p. 276*] [Zooals een schip dat rondgeworpen wordt] Zooals een schip dat rondgeworpen wordt, zooals een vogel die her en der zwerft, zoo was ik, maar voor mij is opgegaan, als uit de diepe zee de zon zijn baan beschijnt, een goed en geluk dat niet sterft. Hoe was ik in de wereld ingedompeld, hoe somber was ik, mijn geluk hoe kort, hoe schaarsch zag ik de eeuwige stralen gaan, en hoorde slechts de Stem als een die mompelt. Diep in mijn hart heb ik het toch gevonden, 't geheim, dat als een nieuw en teeder licht, mij zelf en alles wat ik denk, bestraalt. Een klare fluistering die mij verhaalt dat dit de waarheid is, hoor ik zoo licht, dat ik in stilte zeer gelukkig ben. En voor het eerst wordt mij iets toegezonden, zooals een zeker beeld aan hem die dwaald', o mij gelukkige, iets dat ik ken. In de neevlen die mijn gezicht verdonkren, als warme zomernevels door de ucht, verdwaal ik vaak, en zie de liefde niet. Maar in het donker hoor ik als een lied, maar ik gevoel iets in de warme lucht en op mijn wang, waarvan ik zeker ben: Telkens, bij dag en nacht, komt mij toeflonkren die waarheid zóó, dat mijn oog beter ziet in angst en duister, het beeld dat ik ken. Vorige Volgende