Verzamelde werken. Deel 2. De school der poëzie(1948)–Herman Gorter– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 255*] [p. 255*] [Terwijl ik op een morgen nederlag] Terwijl ik op een morgen nederlag, en mijn ooren naar die woorden stil hoorden, kwam een man in mijn kamer in, en stond dicht voor mijn bed. Ik zag dat het de woorden van hem geweest waren, aan zijnen mond. Hij stond bij mijne knieën mij zeer nader, en 'k voelde 'n warmte van hem als een vader. Terwijl ik mijne oogen op hem zond, en als een kind aan hem dacht en zijn leer, met de oogen omhoog nadenkende, zag ik in de kamer dat er was een méér. En hij zag ook naar haar, als naar een dochter, maar zij was meer, veel meer, voor mijne oogen, zulk een gloed steeg rondom haar leden op, zulk een glans daalde neder uit haar oogen, zoo stil en wijs, en zoo schoon was haar kop. Met hare blikken toond' ze mededoogen, maar ik zag aan haar kleur, en aan den hoogen gang van haar bloed en fijnen polseklop, dat zij niet was dan een dochter van God, zonder leed en één vreugde; en ik zocht er bij haar terstond genezing van mijn lot. Vorige Volgende