Verzamelde werken. Deel 2. De school der poëzie(1948)–Herman Gorter– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 211*] [p. 211*] [Koude rilling doorgaat me van de zee] Koude rilling doorgaat me van de zee, want aan komen ze de rijgaande koude golven die kunnen in hun koppen houden het blauw en 't vuil, schepen bezeilen ze. In den leegen ochtend gevoelen we de zon, zooals ze is in de geblauwde vijvers voor zandbank. Achter, de rondschouwde lijn gaat, de ronde en als eeuwige. De watren loopen over wateren, krallende botst, verloopt in duizendpooten willende en weer moe wordende schuim. Enkle rondspatten vallen moe in 't schuim, ze zijn zoo jong om òoit zich te ontblooten, maar dwijnen mee, na 'n kijk, in 't klateren. Vorige Volgende