Verzamelde werken. Deel 2. De school der poëzie(1948)–Herman Gorter– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 150] [p. 150] [Gingen de straten heen in eindeloosheid] Gingen de straten heen in eindeloosheid, geelden lantarens in de weeke voosheid, schudde het hoofd ter neer ter wederszijde, waren mijn lippen wezenloos in lijden, rezen de boomen grijs, eendrachtiglijk, kuste de voet den grond in 't denkend neder- vallen al voort en voort in stille veder- en val, de zoete oogen omdofd donker door de oogluiken - hoog glom uit het lonker van de omwinkelingen, zoet omlachend pijlde de wangen langs het fijne prachend stralengetal. Ik lachte lachte lachte vergankelijk. - De zoete nevel wachtte. Een flauwe nevel leekte, de zoete weele - weelige. Vorige Volgende