Verzamelde werken. Deel 2. De school der poëzie(1948)–Herman Gorter– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 88] [p. 88] [Ik lag te slapen op mijn bed] ‘Ik lag te slapen op mijn bed leliebebloemd en met mijn witte vingeren dood doodstil. Het was daar stil stil stil - Ruischen van waskaarsen, 't knappen van vlamamandelen, de lucht goude asch - schaarse leliën lagen op mijn sprei te wandelen. Ik ben geboren als een bloem brekende in de bleeke lucht als 't guldene lente is in de lucht, de velden nog wat sneeuwbevlucht, goudene lucht, sneeuwgrond rondom. Ik ben gegroeid tot deze maagd dagegelijk, zoo onversaagd blinkend, wanneer de dage daagt - gulden naar blauwen boog - ik wiegelde zoo omhoog. Ik legde mij neder op mijn bed wachtende achterover, met mijn voeten schuif ik de stille sneeuw waarin ik lig, de fonklende sneeuw, die vult rondom mij zijn kristal mijn hals, mijn armen en het dal tusschen mijn borsten, als ik blaas sneeuwt over mij een jachtsneeuwgaas, kristalletjesspel, mijn adem rust, ze dooien als het vel ze kust. Ik heb mijn kamer zoo in de stad, waarom kwam toch niet wat [pagina 89] [p. 89] ik lag te wachten, zoo wit waren nachten, zoo wit en leeg, ik wendde mijn oogen en neeg naar alle kanten mijn hoofd - er was me toch iets beloofd. Niets kwam er dan goudgeluid, ik stak mijn armen uit, die blonken zoo eenzaam licht, ik sloot ze rondom me dicht - ik ademde diep in mij 't goudkoude dat over mij hing als een drooge mist - ik had me zeker vergist. Toen ben ik opgestaan heen en weergegaan hijgende tusschen de lichtstandaarden de zonnen van mijn slaapgaarde, ik kon daar niet langer zijn in den goudkouden schijn. Kom nu, o kom nu hooren naar al 't dringend te voren uit mijnen armen mond, ik wilde dat ge me vond, ik u om met u te keeren naar het vlammen, het teere lichten, het bibbrende schijnen- uit en het verwegkwijnen, sterven van licht in de hoeken, niet langer wil ik dan zoeken licht, maar het roode bloed dat gloeiende leven doet. [pagina 90] [p. 90] Kom in mijn witte kameren daar deed ik verzamelen stilte en wit albast - licht voor een hoogen gast. O 't is daar stil stil stil, wachten, alleen geril van vlammen en vlamamandelen, ruischende gaat te wandelen het licht in het gouden gewaad hangende in de luchtstraat. Vorige Volgende