Verzamelde werken. Deel 2. De school der poëzie(1948)–Herman Gorter– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 83*] [p. 83*] [Ik had zoo lang rondgeloopen] Ik had zoo lang rondgeloopen de uren waren voorbij gekropen, en de lichte dagen die mijn oogen zagen en de zwarte nachten die mijn leven ombrachten - en door de stad ben ik gegaan langs de steenhuizen tot aan haar - o toen heeft haar stem geklonken. Eerst zacht, toen luider en luider, als de wind die uit het zuid' er opsteekt - mijn hart doet pijn, betraand mijn oogenschijn. O ik verlangde om niets meer te zijn, niets meer dan haar en mijn zelf heel weg te laten om in die zachte maten over te gaan van haar, op te leven met haar stem en weer neer te zinken - haar stem deed zoo om me klinken - die kwam in 't ruischen van haar haar in 't schijnen van haar oogen waar ze teer lichtroode is - haar arrem is zooals een boom omhoog gegroeid tot haar gezicht dat als een bloem uitbloeit. De dag ging en ook het zonnelicht van haar gezicht, ik zat als een pelgrim bij een boom en zij boven mij. [pagina 84*] [p. 84*] In de stilte van haren avend lag ik als een schip gehavend, mijn hart deed een beetje pijn. Nog altijd kan ik 't niet zeggen, mijn arme verlangen niet zeggen, mijn leegte en mijn begeer grooter en meer en meer. Vorige Volgende