Herman Gorter Documentatie 1864-1897
(1964)–Herman Gorter– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 613]
| |||||||||
Verantwoording | |||||||||
[pagina 615]
| |||||||||
Bedoelingen.Het verhaal van de gewone werkelijkheid, waarin het ongewone dichtwerk Mei, en Verzen, en De School der Poëzie ontstond; en dat verhaal verteld door wat er van die werkelijkheid destijds op schrift gekomen is; zonder mijn parafrase of mijn oordeel, zonder een tussenkomst in welke vorm ook die interpretatie zou betekenen, - dat was wat ik beoogde bij het samenstellen van dit boek. Het leven van en rondom Gorter, ‘voór (hij) het vond, het menschengeluk’, dus voór zijn vierendertigste jaar. Ik heb zelf eerst de poëzie van Gorter leren kennen, later pas zijn leven. Maar mèt zijn poëzie kwam mij ook zijn tijd reeds heel nabij, doordat mijn moeder zijn gedichten aan mij voorlas. Ik heb in haar stem gehoord, hoe zij en haar leeftijdgenoten in de jaren negentig die toen-nieuwe poëzie elkander voorlazen, hoe zij die toen ervoeren. Ik leerde daardoor het werk kennen of ik zelf een tijdgenoot, en in de geest verwant was. Wat ik later, in mijn studiejaren, over Gorter en zijn tijd te lezen kreeg, was zelden zo veelzeggend als wat uit die tijd zelf tot mij kwam, ook aan alledaagse levenstekens. Zodat ik denken ging, dat men misschien ook zonder die biezondere bemiddeling die mijn moeder mij kon geven, kon komen tot een dergelijk begrip-van-binnen-uit. Als men namelijk hem en zijn medemensen maar gewoon aan 't woord liet, en goed luisterde. Bij de eerste ‘alledaagse levenstekens’ die ik onder ogen kreeg, behoorden enkele fragmenten uit brieven van Gorter zelf, uit de jaren 1887-88. Zij waren afgedrukt in de dissertatie van J.C. Brandt Corstius (1934). Ik denk dat iedere lezer ze opmerkelijk zal vinden, op z'n minst, en er een eigen stem in horen zal. Ze zijn in dit boek o.a. te vinden onder de signaturen 1887:1 en 1888:16. Toen ik als tweedejaarsstudent Gorters zogenaamde autobiografie, die hij als groen moest schrijven voor het studentencorps, zocht en vond (hier 1883:5), raakte ik door het samenspel van teksten uit verschillende tijd geboeid en ik begon bijeen te brengen wat bewaard was van zijn hand. Veel hiervan had waarde en betekenis als document humain, maar toen de uitingen van tijdgenoten over hem of ook tot hem gericht zich kwamen voegen bij het door hemzelf geschrevene, leek het mogelijk, een beeld te geven van zijn leven bij monde van de teksten, en van die alleen. | |||||||||
Biografie-in-documenten: geén biografie.Documentatie: authenticiteit. Misschien komt ‘objectiviteit’ ook bij de lezer op. Inderdaad vervalt bij een biografie-in-documenten de bemiddelende rol van een biograaf, die het ruwe materiaal, hier onversneden aangeboden, selecteert en het verwerkt naar eigen inzicht. Die biograaf verschaft de lezers zijn confrontatie met de beschrevene. Interessant, waardevol wellicht, maar onvermijdelijk subjectief, zelfs reeds wanneer er enkel feitelijkheden door de biograaf worden geformu- | |||||||||
[pagina 616]
| |||||||||
leerd ‘in eigen woorden’, zoals het heet in schoolboekjes waar leerlingen gevraagd wordt dit met een gedicht te doen. Nu staat daar tegenover, dat een lezer die zijn eigen confrontatie wil beleven, met het onbewerkte materiaal te maken krijgt. Hij moet een kakofonisch koor beluisteren van stemmen, over vele situaties oordelen, hij kan slechts zeer geleidelijk tot een standpunt komen. Er is veel kans dat hij aan beeldvorming niet toekomt of zich een beeld schept dat gemakkelijk aanvechtbaar zijn zou maar niet altijd ter discussie wordt gesteld. Biografieën zijn er niet heel veel in Nederland, en zelden zijn zij overtuigend door een onmiskenbare kwaliteit. Bronnenpublikaties die een leven zoeken te beslaan, èn leesbaar blijven, zijn er nog heel wat minder. Ik meen dat het tenminste voor de eerste helft van Gorters leven mogelijk is, de lezers 't aardig avontuur te doen beleven van een eigen confrontatie. Daarnaast blijft in elk geval het voordeel, dat in een bronnenpublikatie het materiaal reeds leesbaar is gemaakt (uit soms zeer kreupel handschrift of dwars op elkaar en door elkaar geschreven teksten - ter besparing van de portokosten-), terwijl het bovendien in ruime mate, immers in gedrukte vorm, ter beschikking komt. Wie dan zijn zelfgevormde biografie van zeg maar Gorter opschrijft, kan zijn visie makkelijker staven en zijn lezers kunnen die volledig toetsen. Bij hoeveel andere biografieën geldt niet, dat zij lange tijd legenden levend houden door het elan waarmee een visie gelanceerd werd, - terwijl een andere interpretatie werd verhinderd door de onbereikbaarheid van feiten-, dat is documentenmateriaal? Dàn liever de kans op tijdelijke misverstanden geriskeerd, in plaats van het gedwongen bij eén waarheid blijven, die welhaast niet meer te controleren valt. En ‘objectief’... Vanwege mijn werkwijze, die niet door een visie is gestuurd, kan deze presentatie met dat woord wel worden aangeduid, dus in de zin van ‘onpartijdig, onbevooroordeeld’. Dat het lezen van de zo bijeen gebrachte documenten niettemin in meningen, in visies resulteren zal, niet in ‘de waarheid’ uit de 19de eeuw, - dat wij in denkbeelden wandelen, - that's all in our frail life's game. | |||||||||
Kansberekening bij deze opzet.Non-interventie dus, en daarbij: geen besnoeiing als het ging om teksten van of aan, en tekstgedeelten over Gorter. En dit gepaard met streven naar volledigheid... Het had tot een onleesbaar resultaat kunnen leiden. Zeker bij overvloed van wat er zwart op wit bewaard bleef, en bij schaarste evenzeer. Een paar toevallige factoren hebben het teveel voorkomen, en voor een deel is dat betreurenswaardig genoeg. Voor schaarste aan documenten hoeft men niet zo gauw te vrezen aan het eind van een zich van historie zo bewuste 19de eeuw die van bewaren wist; en nu het ging om mensen die de pen konden voeren en nog niet beschikten over telefoon. | |||||||||
[pagina 617]
| |||||||||
Een overvloed aan documenten deed zich evenwel niet voor, omdat Gorter zèlf bijna niets bewaarde van wat hij ontving aan brieven. De lust in brieven schrijven was bij hem niet groot, behalve als het aan zijn meest vertrouwden zijn mocht; en van die brieven juist werden er vele - om het intiem karakter - lang geleden reeds vernietigd. Overgebleven is een aantal dat de naam van brief verdient, aan Diepenbrock; er zijn de in copie bewaarde brieffragmenten aan zijn moeder en zijn meisje, en aan Henriëtte van der Schalk, - de oorspronkelijke omvang is daarvan niet te bepalen; en wat Gorter verder schreef, niet in dichtvorm maar rechtstreeks aan anderen, was kort en zakelijk, of - als er diepe ernst in 't spel was - lapidair en stellig, en door die combinatie soms zo zwaar geladen als orakeltaal. Als voorbeelden daarvan zie men zijn briefjes aan Van Deyssel, 1890:81 en 1891:12, of zijn belijdenis aan Koenen, 1890:54. De oorzaak van het een en ander ligt in zijn merkwaardige verhouding tot de buitenwereld, tot ‘de anderen’. Ik schreef daarover in een opstel, Gorter en de tachtigers, dat met zeven studies van de hand van anderen gebundeld is onder de titel Acht over Gorter (1978). Het is die specifieke plaats die Gorter innam tussen vriend en tijdgenoot, - gemaskerd? Niet het juiste woord. Half afgeschermd, wellicht? Binnen het team, toch opererend in isolement, zoals bij sporten; ook in het veld immers is slechts een enkel woord voor de verstandhouding genoeg; en, oók zoals bij sportprestaties: zich in zijn bewegingen stilerend (zonder oneerlijkheid, dat zou zich dadelijk wreken in de resultaten), zich edel en vitaal vertonend, bij mislukking of bij nederlaag toch minstens nog met een heroïsch pathos, als de stervende Galliër...; het is die plaats, die rol ook die het aantal van zijn uitingen beperkt heeft. En daardoor werd het mogelijk, van deze man een beeld te tonen, enkel aan de hand van wat er aan en door en over hem geschreven is, onverkort gepresenteerd. Ik beveel de opzet van dit boek dan ook niet aan als een model dat algemeen toepasbaar zijn zou; er deed zich een incidentele mogelijkheid voor, begunstigd door eenmalige omstandigheden. Hoe groot de neiging tot langdurig luisteren naar historische gegevens is, - elke lezer kan zijn peiling met behulp van dit boek aan zichzelf verrichten. | |||||||||
Aard van de documenten.Men vindt hier teksten uit het tijdvak 1864-1897, die chronologisch zijn gerangschikt. Er zijn de volgende categorieën in te onderscheiden.
| |||||||||
[pagina 618]
| |||||||||
Behalve deze teksten, die voór 1898 geschreven of gedrukt zijn, vindt de lezer in dit boek nog de persoonlijke herinneringen aan de eerste helft van Gorters leven, die nà 1897 op schrift gekomen zijn. Deze ‘herinneringsteksten’ (met hun aparte signatuur, zie verderop) zijn gering in aantal; toch werd ook hierbij naar volledigheid gestreefd; ik nam alles wat ik vinden kon, op. Dat het er zo weinig zijn, dat de jeugd van een figuur, die in zijn jonge jaren toch de aandacht op zich had gericht en die vervolgens nog een dertig jaren leefde, dat die jeugd in latere jaren en vooral ook na zijn dood niet veelvuldiger gememoreerd is, zal verklaard moeten worden uit de breuk die zijn bekering tot het socialisme heeft veroorzaakt; een breuk, niet zozeer in zijn eigen leven als wel in het beeld dat anderen van hem kregen. De oude Gorter van de Mei en van de Verzen (de jonge dus in leeftijd) verdween uit de blik van vele vrienden, en uit de dierbare belangstelling van het publiek. Juist omdat hij toch bleef leven, gaf een verwijdering in de vriendschap soms wel teleurstelling, maar over 't algemeen was dat geen aanleiding tot uitgebreid gedenken of weemoedige memoires. Voor literaire critici waren zijn latere publikaties een probleem. Bloemlezers, fotografen, interviewers, afhankelijken van verleden tijd, vonden een man die hun verzoeken kortweg weigerde, omdat hij niet van stilstaan en van omzien hield, liever vooruit zag, naar de gouden toekomst van de mensheid en haar dichtkunst; die bovendien zichzelf reeds lang geleden had gewaarschuwd voor zijn ‘eerzucht’. Zo is er na zijn dood, in '27, wel over zijn later leven, en over zijn werk geschreven, maar van de vroegere vrienden waren enkelen toen al gestorven, anderen waren te zeer in zichzelf gekeerd om van hun jeugdherinnering verslag te doen. Meer dan fragmentarisch is alleen het zeer persoonlijk beeld dat Henriëtte Roland Holst geeft in haar studie Herman Gorter (1933). De bladzijden die spreken van de tijd voór 1898 zouden evenwel, losgemaakt uit hun verband, in dit boek een onvoldoende indruk geven van de stijleenheid en inhoud van haar boekje. Daarom zij hier met veel nadruk uitgesproken, dat de schrijfster, bij de velen vergeleken die in dit boek wèl hun woord doen, tot de kroongetuigen is te rekenen, wier stem men horen moet, voor men zijn oordeel vormt. Dank zij de reprint die in 1978 tot stand kwam, is haar getuigenis nu ook gemakkelijk te vernemen. | |||||||||
Begrenzing van het onderzoek; beperking in de presentatie.Aan het zojuist genoemde voorbehoud ten aanzien van herinneringsteksten moet een aantal beperkingen inzake de tijdgelijke teksten worden toegevoegd. Allereerst: ‘het zoeken naar de documenten werd door mij gedurende een vijftien jaar verricht, buiten de tijd om die aan | |||||||||
[pagina 619]
| |||||||||
mijn gezin gewijd, in ledigheid genoten of aan broodwinning besteed werd’. Zo stond het plechtig in de eerste druk, in '64. De bedoeling was te wijzen op de menselijke beperktheid van vermogen, waardoor misschien niet alles wat in dit boek thuishoorde, bijeen gebracht zou zijn. ‘Het kan niet anders of er zijn nog brieven in nalatenschappen waar ik niet van weet’ luidde de volgende zin dan ook. Zulke bezitters bleken er in de sinds die tijd verstreken twintig jaar inderdaad te zijn. Kwamen zij ook, via mijn oproep, bij mij? Zelden of nooit. Ik zocht zelf langs de dunne draden die ik had verzameld naar aanknopingspunten en zo vond ik nog een enkele particuliere briefverzameling. Dan kreeg ik meestal alle medewerking, zeker op den duur. Terwijl mijn streven dus gericht bleef op het achterhalen van zoveel als mogelijk was, werd ik mij tegelijk nog beter dan weleer bewust, dat er geen grens leit aan dat mogelijke; en dat deze herdruk andermaal een partieel aspect behoudt. Een tweede, zakelijker voorbehoud: het onderzoek in de archieven die men in de inventarislijst vermeld vindt, kan weliswaar voltooid worden genoemd, voorzover het documenten van en aan Gorter, en uit het tijdvak 1864-1898, betreft. Om echter alle teksten over Gorter uit die tijd te achterhalen, zou men alleen al op de plaatsen waar ook brieven van hem zijn bewaard, onvoorstelbaar uitgebreide briefverzamelingen moeten lezen. Zij die in dit Jeruzalem niet geheel vreemd zijn, kunnen zich voor ogen brengen wat dit zou betekenen ten aanzien van (bijvoorbeeld) het Witsen- of Verweyarchief. Ik kon mij van die taak slechts zeer ten dele en niet systematisch kwijten. Díe brieven die een kans op resultaat beloofden - en vaak brachten andere documenten op een spoor - zijn onderzocht; dankbaar maakte ik gebruik van de soms grote kennis van archiefbeheerders. Voor het zoeken naar vermeldingen van Gorter in de dagbladpers geldt mutatis mutandis hetzelfde. De in de inventarislijst genoemde tijdschriften zijn daarentegen integraal doorzocht. Brieven van Gorter zelf zijn steeds volledig opgenomen en ook brieven aan hem werden onverkort gegeven. Maar - derde voorbehoud -in enkele brieven van zijn moeder heb ik die gedeelten weggelaten waar haar andere kinderen ter sprake komen; of waar zij - in de latere jaren - over eigen moeilijkheden schrijft, die niet rechtstreeks met Gorter in verband te brengen zijn. | |||||||||
Aanduiding van de teksten.Om verwijzing mogelijk te maken, heb ik de teksten binnen elk kalenderjaar genummerd: 1865:1, 2, 3,..; 1866:1, 2,.. enz. Ik kon ze niet door middel van hun datum aanduiden, omdat er vele niet, of onvolledig gedateerd zijn. De stukken die ik enkele alinca's terug ‘herinneringsteksten’ heb genoemd, die dus geschreven zijn nà 1897, gaf ik, om de lezer op hun andersoortigheid terstond te attenderen, een andere signatuur: het jaar waaraan herinnerd wordt, is eerst vermeld; na de | |||||||||
[pagina 620]
| |||||||||
dubbele punt leest men het volgnummer van het voorgaande document; terwijl daar dan een a bij is gevoegd (bij een terstond volgende tweede herinneringstekst: een b, etc.); en daarna volgt, in welk jaar de herinnering op schrift gebracht werd. Zo zegt ‘1893:10a, 1942’ dat de aldus aangeduide tekst terugziet naar het jaar 1893 vanuit het moment van schriftelijke neerslag - dat is niet steeds gelijk aan het jaar van publikatie! -, in dit geval 1942; de gebruiker van het register die onder ‘Henr. (Roland Holst-) van der Schalk’ deze signatuur aantreft, weet door de aanduiding ‘10a’ dat hij in het boek de tekst kan aantreffen na 1893:10. Het tweede jaartal is in de registers als aldaar overbodig weggelaten. Men zal al lezende een enkele maal op signaturen stuiten, die wel een a bij hun volgnummer, maar geen tweede jaartal hebben, en dan ook geen herinneringstekst aanduiden; bijvoorbeeld 1888:25a. Het betreft dan teksten die, evenals de herinneringsteksten, geheel zelfstandig zijn ten opzichte van hun voorganger (1888:25); maar die ik in de laatste fase van mijn voorbereiding vond, kort voor de inleveringsdatum van de kopij, toen een totale omnummering op de valreep een te groot risico van vergissingen of omissies zou hebben meegebracht. | |||||||||
Volgordeproblemen.De plaats waar teksten zonder datum, alsook herinneringsteksten, werden ingevoegd, is uiteraard zorgvuldig overwogen. Wanneer er niet voldoende feitelijkheden in werden vermeld, die zo'n tekst zijn plaats aanwezen in de tijdsvolgorde, dan moest die plaats gekozen worden; zulk een keus betekende interpretatie, tegen wil en dank. Bij stukken zonder datum moet de lezer hier dus op verdacht zijn. | |||||||||
Methode van ontlening; tekstverzorging in het algemeen.Zo spoedig mogelijk na de eerste inhoudelijke aanduiding van elk nieuw document, gewoonlijk dus na de eerste regel van het kopje, heb ik tussen teksthaken de vindplaats vermeld door middel van een codeletter. In de Bronnenopgave achterin treft men onder de alfabetisch gerangschikte codeletters de bron van het gegeven aan, of de vindplaats van het document waaraan de tekst ontleend werd. Werd de tekst reeds eerder gepubliceerd, dan werd die publikatie slechts genoemd wanneer ik inderdaad mijn tekst daáraan moest ontlenen, omdat het oorspronkelijk geschrevene onbereikbaar of verloren was. Maar waaraan ook ontleend, steeds zijn de spelling en de interpunctie van de tekst overgenomen, zoals die werden aangetroffen. Persoonlijke eigenaardigheden op dit punt zijn uiteraard gehandhaafd; maar kennelijke fouten bovendien. Wij weten sedert Freud dat niets toevallig is. Als Gorter bezig is het idolate vers over te schrijven dat een ander maakte ter verheerlijking van Kloos, en dan bij regel 9: ‘Gij zult nu sterven wondergroote ziel’, leest en schrijft: ‘Gij zult niet sterven wondergroote ziel’, dan is het dunkt | |||||||||
[pagina 621]
| |||||||||
mij alleszins de moeite waard, dit bij de weergave in druk niet verloren te laten gaan (in het onderhavige geval herstelde Gorter zelf zijn foutje nog bijtijds, zodat zijn niet in 1888:19 nu tussen dubbele haakjes staat: een nog leesbare doorhaling; daar koester ik dezelfde behoudzuchtige opvatting over). Natuurlijk, het waarom van veel verschrijvingen, van de meeste, zal ons in 't geheel níet duidelijk zijn; maar lateren kunnen wijzer zijn dan wij; terwijl de handschriften dan wel eens onbereikbaar, of verloren kunnen zijn geraakt. Om nu die fouten en vergissingen van weleer terdege te doen onderscheiden van de feilen in de druk van thans, had ik het gebruikelijke sic toe kunnen passen. Maar deze interruptie klinkt pedant; ik heb gezocht naar iets wat minder storend was. Waar bij het lezen het onmiddellijk begrip van de tekstinhoud zou haperen, heb ik dit voorkomen door ter plaatse tussen teksthaken een wijziging of aanvulling te geven. Als de lezer zonder hulp vlot verder kon, gaf ik achteraf, in de kleinere letter van het commentaar en tussen haakjes, ingeleid door T (voor: Tekstverzorging en/of Teksthistorie), de herhaling van de kwestieuze spelling, interpunctie of passage; daarmee wil zoveel gezegd zijn als: ‘Inderdaad staat in de tekst geschreven, in afwijking van wat indertijd gebruikelijk was:.....’. Ook idiografische afwijkingen van het toen geldend schrijfgebruik geef ik op deze wijze aan. Als dus Zaterdag door Diepenbrock gespeld wordt met een S, haast ik me niet om blijk te geven van mijn eigen kennis, maar vermeld nadat hij uitgesproken is, zijn Saterdag als een terzijde, onder T. Bij de normalisatie van de aanhef en de afronding van brieven heb ik Reesers magnifieke Diepenbrockuitgave als model gebruiktGa naar voetnoot*. Dit houdt ook in, dat niet het tekstbeeld van een handschrift in de druk is weergegeven. Ook bij gedrukte stukken is die weergave niet nagestreefd. De tekst wil dus voor filologen tot op zekere hoogte bruikbaar zijn, maar pretendeert in elk geval ook leesbaarheid voor ieder. Twee soorten haakjes werden voor de volgende aanduidingen gebruikt: [...] voor door de tekstverzorger weggelaten woorden of passages (van overbodige, nooit: ongewenste aard); [tekst] voor wat de tekstbezorger - zo min mogelijk - heeft ingevoegd; ((tekst)) voor woorden en passages, in het handschrift doorgestreept, maar leesbaar. Incidenteel noodzakelijke àndere tekens zijn ter plaatse in het commentaar verklaard. Teksthistorische inlichtingen en opgave van varianten hebben, in de kleinere commentaarletter gezet, een | |||||||||
[pagina 622]
| |||||||||
plaats gevonden onder (T:...), door een kastlijn afgezonderd van inhoudelijke informaties in het commentaar. | |||||||||
Tekstverzorging, per document.De globale informatie die de lezer nodig heeft voor het onmiddellijk situeren van een tekst, wordt in de eerste regel van de kop verstrekt. Na de vermelding, tussen teksthaken, van de vindplaats, wordt vervolgens de rubriekstitel genoemd, en het bovenschrift, wanneer het gaat om een recensie of een andersoortig krantenbericht. Voorts noemt de kop zo veel als mogelijk is de plaats en datum, en of er sprake is van een fragment in plaats van een geheel. Bij de brieven noemt de eerste regel van de kop de schrijver en geadresseerde, de tweede geeft, behalve plaats en datum, ook de geaardheid van de tekst: klad of onverzonden brief, telegram of briefkaart. De aanduiding ‘brief’ liet ik als het meest voorkomende geval achterwege. Ronde haken om de plaatsnaam en/of datum duiden aan, dat niet de schrijver maar het postmerk de gegevens leverde. Teksthaken daarentegen staan rondom gegevens die niet expliciet in dit document te vinden zijn, maar elders; of die onbetwistbaar uit omstandigheden konden worden afgeleid. Indien het origineel geen plaats of datum gaf, en er geen exact gegeven af te leiden viel, staat er zonder plaatsvermelding, of ‘ongedateerd’ in het kopje. | |||||||||
Commentaar.In de eerste druk heb ik mij in het commentaar onder de tekst principieel van waarde-oordeel of beschouwingen onthouden en mij bepaald tot informatie van strikt feitelijke aard; ik liet veel over aan het voorstellingsvermogen en geheugen van de lezer, kruisverwijzingen bijvoorbeeld waren schaars. Bij deze herdruk heb ik mij meer vrijheden gegund, ook om de lezer iets meer tegemoet te komen. Die heeft nu weliswaar registers tot zijn dienst, maar de stof is veel omvangrijker geworden: de ruim vijfhonderd documenten van de eerste druk werden nu negenhonderd zoveel. Als nieuwsgierigheid de lezers tevergeefs doet zoeken in het commentaar, dan wil dat zeggen dat mijn kennis op zo'n punt te kort schoot; dit bleef dan onvermeld, omdat de zaak in kwestie mij niet voor de situatie van belang leek. Zodra ik dacht van wel, beleed ik mijn onwetendheid, of liet weten dat het resultaat van onderzoek naar deze kwestie negatief was. Dat het commentaar niet de betreffende tekst inleidt, dus er aan voorafgaat, maar er integendeel op volgt, geeft de lezer de kans, de tekst als het ware zelf te ontdekken, door eigen combinatie van gegevens en met eigen mensenkennis te begrijpen en te situeren, en zo doende Gorters leven en zijn tijd allereerst op eigen kracht te volgen, zonder wegwijzers vooraf. De reeks van documenten heb ik ingedeeld in zeven hoofdstukken, voornamelijk om de lezer hier en daar een rustpunt te verschaffen. Uit de hoofdstuktitels blijkt wel, welk motief ik voor de situering van zo'n rustpunt gelden liet. De motto's aan die hoofdstuktitels | |||||||||
[pagina 623]
| |||||||||
toegevoegd, beogen eveneens tot lezing uit te nodigen, - anders niet. | |||||||||
Nabeschouwing.Dit boek biedt u een ongetooid verleden. Men kan het eigen heden er wellicht aan leren kennen, men kan in elk geval een mens ontmoeten die de dagelijkse werkelijkheid op een geheel eigen manier ervaren heeft, heftig vaak, en ‘ogenblikkelijk’: ‘ik weet haast niets dan ieder oogenblik’ zegt hij in een cruciale tekst (1890:54). Die werkelijkheid van het ogenblik is Gorter niet genoeg geweest. Hij heeft gevoeld, later bewust geweten, dat hij als in een net, dat drijft in zee, tussen veel andere vissen leefde. Misschien dat dit boek hier en daar de lezer ook te zien geeft, hoe hij dit lot van hem en van zijn medemensen trachtte te aanvaarden, en hoe de dichter in hem door de mazen naar een ruimer leven zwom. |
|