Dankbetuiging
Veel mensen zijn mij bij de geleidelijke tot stand koming van dit werk behulpzaam geweest. Diegenen, die nu, bij de voltooiing, niet meer leven, wil ik met de anderen samen noemen, omdat hun aandeel in deze bladzijden even werkelijk aanwezig is en hun figuur evenzeer in mijn herinnering leeft.
Het vertrouwen dat mevrouw Jenne Clinge Doorenbos, de literaire erfgename van Gorter, mij heeft geschonken, was mij te onwaardeerlijker, omdat het niet voetstoots gegeven werd, maar groeien moest. Het prijsgeven van het als intiem eigendom gekoesterde herinneringsbeeld van de geliefde figuur, om hem openbaar te kijk te laten zetten, ook al gebeurde dit zonder veel vertoon, - ik hoop dat ook de lezers zullen beseffen, dat dit veel innerlijke strijd gekost heeft.
Op belangrijke deelgebieden ondervond ik veel belangstelling en bereidwillige samenwerking van mijn vrienden Mr A.J. (‘Clovis’) Cnoop Koopmans en Marth Cnoop Koopmans-Bruijn. Evenzo van mevrouw Saskia Delprat-Veth, mevrouw Dr M. Nijland-Verwey, Dr Harry G.M. Prick, Prof. Dr Eduard Reeser, van verschillende elkaar opvolgende archivarissen van Unica (allereerst de heer B. Pennink), en van Drs B.J. Kleefstra die mij in de wereld van het cricket en deszelfs historiën thuisbracht.
De materiële verwerkelijking vereiste tijd en geld. Tijd werd mij ter beschikking gesteld door de Faculteit der Letteren van de Universiteit van Amsterdam, die mij een jaar lang van onderwijs vrijstelde; en door de vakgroep Moderne Letterkunde binnen diezelfde Faculteit, die mij eenzelfde soort vrijheid gedurende vier maanden kon toestaan. De eerste druk werd destijds (1964) mogelijk gemaakt door een subsidie van het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen. Deze tweede druk kon dankzij een subsidie van het Ministerie van wvc verschijnen. Voor de behartiging van deze zakelijke belangen ben ik de heren Lo de Ruiter en G.A. van Oorschot zeer verplicht.
Het is niet onmogelijk, maar voor te weinig lezers van belang, om hier een gedifferentieerd beeld te geven van de vele briefwisselingen en gesprekken die tot feitelijke vondsten en persoonlijke bevindingen geleid hebben. Ik noem dus alleen de namen van hen die, hoop ik, ook zelf ons contact als aangenaam en vruchtbaar ervoeren: Mr A.D. van Regteren Altena, Archivarissen van het Amsterdams Studenten Corps, Prof. Dr E.E. Braches, Prof. Dr J.C. Brandt Corstius, Marten Buschman, Dipl. Ing. Hans van Eeden, Dr P.J.T. Endenburg, Prof. Mr N.E.H. van Esveld, Drs Gonne Flipse, Drs D.S. Gorter, Ds S.H.N. Gorter, Dr D.A. de Graaf, G.H. 's-Gravesande, Prof. Dr P. Groeneboom, Drs J.D.F. van Halsema, mej. N. Hoeflake, Dr J.M. Joosten, Dr Elisabeth Kluit, Chr. Kok, Dr P. Kool, Reinold Kuipers, R. Leenknegt, mevrouw I. van Stipriaan Luïscius-de Graaf, J.W.A. Koster Sr, Dr J.D. Meer-