| |
| |
| |
Politieke scholing en ‘De school der Poëzie’ 1896-1897
‘Hoewel ik examens heb gedaan en gepromoveerd ben na studie van Grieksche en Romeinsche staatsinstellingen begrijp ik uit het weinige van Kautzky daarover, en ook van Marx en Engels, meer dan mij in al die jaren van gymnasium en universiteit duidelijk geworden was’.
1897:16
‘En ik heb ze dáárom ‘School der Poëzie’ genoemd, omdat het mij dikwijls voorkwam, of het de Poëzie was, die mij leerde, hoe ik misschien tot beter inzicht en geluk komen kon’.
1897:72
| |
| |
| |
1896:40
Albert Verwey aan Herman Gorter. [C]
Noordwijk aan Zee, 24 mei 1896
Beste Herman, Krijg ik nu hetzij voor het Juli, hetzij voor het Septembernummer wat verzen van je? Je zoudt er me heel veel pleizier mee doen. Zelf heb ik éen bijdrage. Je kunt dus tot September wachten. Maar liever zag ik jou nu eens aan het woord. Dank voor jullie gelukwenschen. Groet Wies van ons. Wanneer kom jij, komen jullie, eens hier? Antwoord gauw.
Je Alb. V.
Verwey vroeg een bijdrage voor het Tweemaandelijksch Tijdschrift, dat hij samen met Alberdingk Thijm redigeerde.
| |
1896:41
[NN, nr 724]
Op 24 mei speelde Gorter voor Amstel's cc in een competitiewedstrijd mee.
| |
1896:42
Herman Gorter aan Albert Verwey. [V]
Zonder plaatsvermelding, 2 juni 1896. - Rouwpapier
Beste Albert! Ik hoop je in de volgende week antwoord op je brief te geven. Het is moeielijk een besluit te nemen. Het is misschien beter nog een langen tijd te wachten tot ik mij werkelijk geheel en al tevreden en voldaan ((over mijn werk)) voel. Ik zal er nog eens goed over denken (wij hebben aldoor loge's en daardoor heb ik het druk gehad) en er misschien nog eens met iemand over spreken en schrijf je dan in de volgende week definitief; ten minste als ik nog tot zoo lang den tijd heb. Mocht dat niet zoo zijn, dan schrijfje het mij wel even. Met hartelijke groeten, ook aan Kit en de kinderen.
t.t. Herman.
(T: loge's).
| |
1896:43
Albert Verwey aan Herman Gorter. [C]
Zonder plaatsvermelding, 3 juni 1896
B.H. Je aarzeling komt in zooverre goed als het Juli-nummer al vrij dik wordt zoodat ik een eenigszins ((belangrijke)) omvangrijke bijdrage al niet goed meer plaatsen kan. Laten wij dus ineens afspreken dat ik op je reken voor het Septembernummer. Veel groeten ook aan Wies en van Kit.
Alb.V.
| |
1896:44
Uit het dagboek van Frederik van Eeden [II, I]
8 juni 1896
Een rustig gesprek met Herman op de bank voor zijn huis maakte mij beter.
Na ergernis over een artikel van Diepenbrock.
| |
1896:45
[DD II, chronol.]
Op 8 juni at Gorter 's avonds bij Fons en Elsa Diepenbrock, in Amsterdam; ook André Jolles was daarbij aanwezig.
| |
| |
| |
1896:46
Herman Gorter aan Albert Verwey. [C]
Zonder plaatsvermelding, 13 juni 1896. - Rouwpapier
Beste Albert! Het doet mij genoegen dat ik met mijne inzending nog met je goedvinden kan wachten. Wees overtuigd dat ik gaarne zal inzenden zoodra ik mij geheel en al tevreden gevoel. Laat ons daarom ook voor September nog niet zeker afspreken maar liever zeggen dat, zoodra ik zoover ben, ik dan inzend. - Met hartelijke groeten steeds
je vriend Herman.
| |
1896:47
Wies Gorter-Cnoop Koopmans aan Cato Alberdingk Thijm-Horyaans. [D]
(Bussum, 24 juni 1896). - Fragment
Lieve Cato We hadden al lang weer eens bij je willen komen maar er kwam niets van. We hebben veel logées gehad. Op het oogenblik zijn we alleen, maar in de volgende week komen mijn schoonmoeder en zuster hier en die blijven tot half September. In dien tijd zal ik wel geen gelegenheid hebben tot naaiën. Kan ik jou nu helpen om vast wat wintergoed voor de kinderen te maken? Wat heb je noodig? Jurkjes boezelaars, ondergoed voor Annie? Zeg maar waar je het meest om verlegen bent. Is Annie niet zoowat drie jaar?
(T: logées; naaiën).
| |
1896:48
[NN, nr 728]
Op 28 juni speelde Gorter voor Amstel's cc in een competitiewedstrijd mee.
| |
1896:49
[NN, nr 728]
Op 1 en 2 juli speelde Gorter in Den Haag in het Nederlands cricketelftal tegen Yorkshire Wanderers.
| |
1896:50
[NN, nr 730]
Op 3 en 4 juli speelde Gorter te Heemstede in een cricketwedstrijd Noord Holland v. Yorkshire Wanderers mee.
| |
1896:51
[DD II, chronol.]
Op 8 juli gebruikte Gorter de koffiemaaltijd bij Fons en Elsa Diepenbrock in Amsterdam; daarna woonde hij de promotie van Andrew de Graaf bij.
| |
1896:52
[NN, nr 730]
Op 12 juli speelde Gorter voor Noord Holland in een cricketwedstrijd tegen Zuid Holland mee, te Heemstede.
| |
1896:53
Frederik van Eeden aan Henri Borel. [JJ, p. 68] Bussum, 21 juli 1896. - Fragmenten
Kloos [bij Van Eeden thuis in verpleging] blijft het goed maken. Het is bij Veth niet zoozeer de vrees voor fatsoen als wel stoornis in zijn rust. De meeste artisten hebben daarvoor dezelfde wat egoïstische vrees. Ook Holst en Gorter mijden hem. Maar Thijm is ons eenige malen komen opzoeken. [...]
Gorter en ik zien elkaar soms maanden niet, hoewel we naast
| |
| |
elkaar wonen, en toch wordt onze vriendschap nooit verduisterd. Hij heeft veel minder behoefte aan uitpraten, aan effusie, en hartelijkheidsbetoon dan ik. Het valt mij soms wel eens moeielijk, dat verschil gelijkmoedig te dragen, maar ik ken hem en vertrouw hem en hij mij, en wij nemen elkaar niets kwalijk.
In de voorlaatste zin van de eerste alinea slaat hem op Kloos, die, geestelijk gestoord, bij de psychiater Van Eeden tijdelijk als huisgenoot verbleef.
| |
1896:53A, 1942
Notities van P.N. van Eyck over een gesprek met Henriëtte Roland Holst-van der Schalk. [RR, p. 338] - Fragment
Op mijn vraag of zij mij kon zeggen, wanneer Gorter zijn studie van Marx begonnen was, die een zo beslissende betekenis voor hem had, zei ze: ‘Dat kan ik U gemakkelijk zeggen, dat was in de zomer na ons trouwen, zomer 1895’.
Dus tot die tijd was Gorter Spinoza onveranderlijk trouw gebleven? vroeg ik. ‘Ja, zomer 1895 begon hij zijn Marxstudie, en wie hem ertoe aangezet had, dat was Van der Goes, die ook een neef van Wies Gorter was’.
Henriëtte van der Schalk is echter niet in 1895, maar in januari 1896 getrouwd. De correctie maakt dat de opmerking over het aanvangstijdstip van Gorters Marxstudie overeenkomt met zijn eigen vermelding daarvan in 1897:28. - De vader van Wies was een broer van Van der Goes' moeder.
| |
1896:54
[NN, nr 732]
Op 26 juli speelde Gorter voor Amstel's cc in een competitiewedstrijd mee.
| |
1896:55
[NN, nr 734]
Op 4 en 5 augustus speelde Gorter te 's-Gravenhage in het Nederlands elftal mee tegen Bedminster cc.
| |
1896:56
[NN, nr 735]
Op 12 en 13 augustus speelde Gorter te Heemstede in het Nederlands elftal mee tegen Bedminster cc.
| |
1896:57
[NN, nr 735]
Op 16 augustus speelde Gorter voor Amstel's cc in een competitiewedstrijd mee.
| |
1896:58
[NN, nr 735]
Op 17 en 18 augustus speelde Gorter mee in een wedstrijd Noord Holland v. Bedminster cc, te Heemstede.
| |
1896:59
[NN, nr 726]
Op 19 en 20 augustus speelde Gorter mee in een wedstrijd van D.v.d. Berg's elftal v. Bedminster cc te Hilversum.
| |
| |
| |
1896:60
[NN, nr 736]
Op 23 augustus speelde Gorter in een competitiewedstrijd voor Amstel's cc mee.
| |
1896:61
[DD II, chronol.]
Op 27 augustus dronken Fons en Elsa Diepenbrock thee bij Herman en Wies Gorter te Bussum.
| |
1896:62
[DD II, chronol.]
Op 2 september dineerden Herman en Wies Gorter bij Fons en Elsa Diepenbrock in Amsterdam, ter gelegenheid van Diepenbrocks verjaardag. Ook Gijs van Tienhoven was aanwezig.
| |
1896:63
[NN, nr 739]
Op 13 september speelde Gorter in een competitiewedstrijd voor Amstel's cc mee.
| |
1896:64
[NN, nr 740]
Op 20 september speelde Gorter in een competitiewedstrijd voor Amstel's cc mee.
In de wedstrijden die Gorter dit jaar speelde voor Amstel's cc maakte hij in 12 innings 193 runs. Zijn hoogste score was 40. Dit kan - en kon, ook toen - nog geen biezòndere prestatie genoemd worden.
| |
1896:65
Mevrouw J. Gorter-Lugt aan Jaap Koenen en echtgenote. [J]
Bussum, 23 september 1896. - Fragmenten
Beste Jaap en Jo! Hartelijk dank voor het photografietje van je jongen ik ben er erg mee in mijn schik; hij vermeerdert op waardige wijze de galerij kinderportretjes die ik bezit. Het spijt mij erg dat ik dit jaar niet bij je kon komen, 't was verleden jaar zoo heel aardig, daarop moet ik nu nog maar eenigen tijd teeren, en dan verder op eene gunstige toekomst hopen; het was heel aardig dat Jaap mij kwam bezoeken; aanstaanden Maandag gaan wij weer naar Moffrika, voor dien tijd komen er nog allerlei familieleden enz. mij vaarwel zeggen en dan is het weer voorbij. 't Is heel erg pleizierig geweest zoo stil en rustig hier te zijn, den heelen winter kunnen wij daarop met genoegen terug zien.[...]-Nina laat je ook heel hartelijk groeten, zij maakt het nog al heel goed. Ook vele groeten van Herman en Wies en heel veel liefs van je hartelijk liefhebbende
Mevrouw Gorter.
| |
1896:66
Herman Gorter aan K.J.L. Alberdingk Thijm. [D]
(Zandvoort, 6 oktober 1896). - Briefkaart
Amice! Gaarne zouden wij den 10den komen, en ik zou al weer eens bij je geweest zijn, maar wij zijn al eenigen tijd hier in Zandvoort en komen eerst Zaterdag terug. Als je het dus goed vindt komen wij een dag in de volgende week. Met de groeten aan Cato ook van Wies.
t.t. Herman.
| |
| |
| |
1896:67
Herman Gorter aan K.J.L. Alberdingk Thijm. [D]
(Postmerk Hilversum), 13 oktober 1896. - Briefkaart
Amice! Schikt het als wij nu Donderdag komen? Hooren wij niets dan komen wij voor de koffie. Met hartelijke groeten t.t.
Herman G.
| |
1896:68
[DD II, chronol.]
Op 14 oktober gebruikte Gorter de koffiemaaltijd bij Fons en Elsa Diepenbrock in Amsterdam.
| |
1896:69
Uit het dagboek van Frederik van Eeden. [II, I]
18 oktober 1896
Een dag [van deze week] aten de Gorters hier, [...]
| |
1896:69A
Frank van der Goes aan Albert Verwey. [C]
Zonder plaatsvermelding, ongedateerd [waarsch. november 1896]. - Fragment
Onlangs was Gorter hier, en hij vertrok met een pakje socialistische lectuur. -
| |
1896:70
[DD II, chronol.]
Op 8 november ging Gorter naar Amsterdam voor een condoleancebezoek aan Diepenbrock, wiens vader was overleden.
| |
1896:71
Herman Gorter aan Stefan George. [N2]
Bussum, 18 november 1896
Sehr geehrter Herr George! Die Blätter habe ich empfangen. Nochmals meinen Dank für die schöne Uebertragung. Auch die nach Kloos und Verwey las ich mit grösster Freude. - Ich hoffe sehr Sie bald noch einmal wieder in Holland zu sehen.
Herzlichst grüssend
Ihr ergebenster Herman Gorter.
De vertaling van het Mei-fragment verscheen in de Blätter für die Kunst iii, 3 (1896).
| |
1896:72
[DD II, chronol.]
Op 22 november at Gorter 's avonds bij Fons en Elsa Diepenbrock in Amsterdam.
| |
| |
| |
1896:73
[DD II, chronol.]
Op 26 november waren Herman en Wies Gorter om drie uur 's middags aanwezig in het stadhuis van Den Bosch, waar de plechtige overdracht aan de gemeente 's-Hertogenbosch plaatsvond van Derkinderens tweede wandschildering, bestemd voor de hal van het stadhuis. Ook aanwezig waren, uit de vriendenkring: Derkinderen, Fons en Elsa Diepenbrock, Andrew de Graaf en zijn zuster Daniëla, en Jan Veth.
| |
1896:74
Uit het dagboek van Frederik van Eeden. [II, I]
7 december 1896
Zaterdag Sinterklaasavond met de Gorters. Herman was vroolijk en heel hartelijk tegen me.
| |
1896:75
Herman Gorter aan Albert Verwey. [C]
(postmerk A'dam-Antwerpen) 26 december 1896. - Briefkaart
Amice! Het Wateringsche plan is uitgesteld, zoodat wij ons bezoek bij jou nu ook moeten uitstellen. Wanneer wij nog komen, schrijf ik het vooruit. Hartelijk gegroet en een goed nieuw jaar, ook voor jou Kit, van je vrienden
Herman en Wies
In Wateringen woonde Gorters vriend, de arts Pim Scheltema.
| |
1897:1
[DD 11, chronol.]
Op 9 januari gebruikte Gorter de koffiemaaltijd bij de Diepenbrocks. 's Avonds gingen hij en Wies met Fons en Elsa Diepenbrock naar een uitvoering van Wagners Walküre, en bleven logeren.
| |
1897:2
F.R. (= Frits Roosdorp?) in het weekblad De Amsterdammer. [BE, 10 januari 1897, p. 4]
Rubriek: Boek en Tijdschrift.
- Tijdschriften van Januari. - Fragment
De Nieuwe Gids vangt aan met verzen en sonnetten van Willem Kloos. [...] Dan volgen rag-zachte verzen van J.H. Leopold. - Ze herinneren vaak aan Gorter b.v. door zulke regels:
over het spiegelen, spiegelen; tilt
hij nu niet zijn kabbelvoetjes
en dergelijke woorden: klinkklankschelletjes, zingezang, dakgebint. Toch kunnen ze zelf gevonden en gevoeld zijn.
De schrijver van deze aankondiging zal bij de door hem gecursiveerde woorden gedacht hebben aan Gorters gedicht De zon. De wereld is goud en geel (Verz. Werk II, blz. 20; Verz. lyriek, blz. 89). - De negen gedichten, die Leopold bij de latere boekuitgave van zijn werk als aparte afdeling bijeenhield onder de titel Verzen 1897, laten in visie en bewoording inderdaad zeer opvallende overeenkomsten zien met de Verzen (1890) van Gorter; terwijl in de toon Leopold, onverwisselbaar, aanwezig blijft. - Frits Roosdorp: pseudoniem van F.C.M. Schröder (1874-1898).
| |
| |
| |
1897:3
Herman Gorter aan Albert Verwey. [C]
Zonder plaatsvermelding, 19 januari 1897
Beste Kit en Albert! Wij hebben gedacht dat het toch maar beter is als wij na Wateringen niet bij jelui komen. Wies is in den laatste tijd wat moe en dan is stilte en rust voor haar het best. Als jelui het dus goed vindt, zullen wij ons bezoek tot wat later uitstellen. -Hartelijke groeten van ons beide, ook aan de kinderen.
Herman
(T: den laatste tijd; ons beide)
| |
1897:4
Uit het dagboek van Frederik van Eeden. [II, I]
31 januari 1897
[...] en 's avonds bij de Gorters theegedronken.
| |
1897:5
Herman Gorter aan K.J.L. Alberdingk Thijm. [D]
Haarlem, 21 februari 1897. - Briefkaart
Amice! Tot onzen spijt kunnen wij a.s. Zondag niet komen. Misschien kom ik op dien dag per wiel nog eens even aan. Maar laat er niets om; zeker weet ik het niet. - Wees hartelijk gegroet, ook Cato door Wies en mij.
Herman.
| |
1897:6
Uit de handpapieren van K.J.L. Alberdingk Thijm. [D]
23 februari 1897
's avonds bezoek van Herman Gorter
| |
1897:7
Albert Verwey aan K.J.L. Alberdingk Thijm. [D]
Noordwijk aan Zee, 25 februari 1897. - Fragment
Ik hoop dat je in zake penningen door Gorter geholpen bent. Ik kon niet anders dan hem in den arm nemen en heb dat dan ook dadelijk gedaan.
| |
1897:8
[DD 11, chronol.]
Op 26 februari at Gorter bij Fons en Elsa Diepenbrock. Hij nam hen mee naar het Boheems Strijkkwartet, dat werken van Schubert, Haydn en Grieg uitvoerde.
| |
1897:9
Herman Gorter aan Albert Verwey. [C]
Bussum, 27 februari 1897. - Briefkaart
Amice! De zaak is in orde. Wat ik anders in Maart gaf, heb ik nu gegeven. Zou er nu met Maart weer noodig zijn? - Hartelijk gegroet door
Herman
| |
| |
Dit zal de geldelijke steun aan Alberdingk Thijm betreffen waarvan ook 1897:7 spreekt.
| |
1897:10
Alphons Diepenbrock aan Arthur van Schendel. [K2]
Zonder plaatsvermelding, 2 maart 1897. - Fragment
Het deed mij genoegen te zien dat ik Uw bedoeling wel had begrepen. Het raakt hier het hart van de geheele zoogenaamde ‘Beweging van 80’. Mij komt het voor dat daarin eenige principieele fouten begaan zijn. Eerst langzamerhand begrijpt men zoo iets. Veel heb ik hierbij aan Gorter gehad die misschien de eenige is die deze zaken goed inziet. Dat mijn bedoeling U niet duidelijk was omtrent sensatie en idée komt misschien doordat de niet scherpzinnige correctoren aan de Kroniek, de cijfers der noten verwisseld hebben om ze in de gewone volgorde te krijgen; 2 moet 3 zijn, en 3, 2. Met idee is dus bedoeld, ‘algemeen begrip’ niet enkel een abstract, maar gegroeid zoowel uit analyse als intuitie. Met intuitie bedoel ik de bewustwording der Sensatie, dus overgang van de zinnelijke gewaarwording in de intellectualiteit. Of deze voorstelling juist is weet ik niet, de zoogenaamde ‘Psychologie’ is voor mij een onbetreden veld. Ik bedoelde dus alleen maar met dien zin, dat Uw werk de Waarheid uitsprak dat de aanwezigheid van een idee, dus van een intellectueele of moreele strekking een litterair werk in plaats van op een lager (zooals men vroeger meende en nu nog meent) op een hooger niveau brengt, dat dus zulk een werk daarin naast de impressie (het sensitieve) het ideeeen- (gedachten) element een plaats heeft [,] van hoogere hoedanigheid is dan een waarin het eerste uitsluitend aanwezig is. Men zou zeggen nogal een simpele waarheid. Maar een pennestrijd die er in 't najaar in de Kroniek is gevoerd, door Hofker en anderen, bewijst dat daar ook heel anders over gedacht wordt.
Diepenbrock had op 27 december van het voorafgaand jaar in het weekblad De Kroniek (jrg. II, nr 105, p. 417) naar aanleiding van het zo juist verschenen en door hem bewonderde boekje Drogon (het debuut van Arthur van Schendel) een filippica gehouden tegen het zien, voelen en schilderen van de woordkunstenaars van Tachtig, en het daaraan ten grondslag liggende materialisme; een schrijfprocédé waarbij het door de Goncourts gepropageerde épithéte rare van een middel tot een doel was geworden en de beschrijving om de beschrijving werd gehuldigd. - (T: principieele, intuitie [2 ×]; ideeeen-).
| |
1897:11
Herman Gorter aan Albert Verwey. [C]
Bussum, 23 maart 1897. - Briefkaart
Amice! Aan het geld voor Th. zullen wij meedoen. Hartelijk gegroet.
Herman.
Dit zal andermaal steun voor Alberdingk Thijm betroffen hebben.
| |
| |
| |
1897:12
[DD II, chronol.]
Van 3 tot 5 april logeerden Herman en Wies Gorter bij de Diepenbrocks in Amsterdam. Op de vierde gingen zij gezamenlijk met een boot naar Zaandam om in een kerk Aaltje Noordewier te horen zingen (in Der Tod Jesu, van Graun).
Dit lijdensoratorium (1755) werd lange tijd belangrijker geacht dan de Mattheus Passion van Johann Seb. Bach.
| |
1897:13
[DD II, p. 682]
Van 7 op 8 april logeerde Diepenbrock in Bussum bij Herman en Wies Gorter. Op de 8ste bezochten Gorter en hij Karel Alberdingk Thijm in Baarn.
| |
1897:14
Herman Gorter aan mevrouw Kitty Verwey-van Vloten. [C]
Bussum, 10 april 1897
Lieve Kit! Het recept voor de zalf zal ik bij den apotheker halen en ((het)) hier onder schrijven. Maar zou je ons het geld voor Thijm misschien eenige weken kunnen voorschieten? Belasting en een paar groote rekeningen verslinden juist al ons geld, zoodat we nauwelijks genoeg hebben voor het huishouden. Wil je aan Albert schrijven dat ik vóór de 2de uitgave zeker iets van het nieuwe in het Tw. T. zal zetten, zooals we afgesproken hadden? Hartelijke groeten ook aan de kinderen en aan je moeder die nu zeker bij je is.
Herman.
Vóór de 2de uitgave: nl. voor het verschijnen van de tweede uitgave van Gorters nà Mei geschreven poëzie. - Verwey verbleef enige tijd in het buitenland.
| |
1897:15
Kitty Verwey-van Vloten aan Albert Verwey. [O]
[Noordwijk] 12 april 1897. - Fragment
Gorter vraagt of ik 't geld voor kan schieten, ze zijn zoo krab aan. Van de andere menschen nog niets gehoord.
(T: krab).
| |
1897:16
Herman Gorter aan Frank van der Goes. [H]
Bussum, 13 april 1897
Amice! Dank je zeer voor je vriendelijkheid mij te schrijven. Ik ben van plan te komenGa naar voetnoot* Zondag en Maandag. Ook Holst en zijn vrouw denken er sterk over. Wies komt niet, maar gaat waarschijnlijk bij Wop in Hilversum die dagen.
Ik ben zeer blij dat je mij ((het)) de Geschichte der Sozialismus hebt aangeraden. Vooral aan de stukken van Kautzky en Bernstein heb ik veel gehad. Hoewel ik examens heb gedaan en gepromoveerd ben na studie van Grieksche en Romeinsche staatsinstellingen begrijp ik uit het weinige van Kautzky daarover, en ook van
| |
| |
Marx en Engels, meer dan ((ik)) mij in al die jaren van gymnasium en universiteit duidelijk geworden was.
Ik hoop je dus Zondag te zien. Wees hartelijk gegroet, ook Marie, door Wies en mij
t.t. Herman G.
Henriëtte Roland Holst vertelt in Herman Gorter (A'dam, 1933. - blz. 31), hoe zij en haar man en Gorter bij deze gelegenheid lid werden van de partij. Het congres vond plaats op 18 en 19 april.
| |
1897:17
Officiëel Verslag van het Kongres der Sociaaldemokratische Arbeiderspartij in Nederland, gehouden op Zondag 18 en Maandag 19 April 1897 te Arnhem. [BQ, jrg. 2, nr 69, 24 april 1897, bijvoegsel] - Fragment
[Op maandagmorgen, nadat er diverse zaken aan bod waren gekomen, kreeg F. van der Goes het woord over de godsdienstkwestie. Na een vrij uitvoerige verhandeling stelde hij als motie voor: ‘Het Kongres [...] verklaart dat het de taak van de partij is de politieke en ekonomische macht der kerk te breken, zonder binnen of buiten haar kring de godsdienstige meening van iemand te willen kwetsen’. Een fundamenteel uitgangspunt van zijn betoog was, dat alle denken, dus ook elk godsdienstig denkbeeld, de weerspiegeling is van de economische omstandigheden]
De voorzitter vraagt het kongres verlof om het woord te geven aan een aanwezige, geen kongreslid, die zich echter zooeven heeft opgegeven als lid der Partij, nl. dr. Herm. Gorter van Bussum. Het kongres stemt bij akklamatie hierin toe.
Dr Gorter meent, dat v.d. Goes nog een uitstekende reden heeft vergeten of verkeerd uitgelegd. Hij bedoelt nl. het gebrekkige weten, dat nog op dit gebied bestaat. Er bestaat ongetwijfeld een wisselwerking tusschen de materialistische en idealistische drijfveeren. De maatschappij bepaalt zeker het denken der menschen, maar omgekeerd ook het denken de maatschappij. Marx toont dat zelf aan in zijn boek ‘Das Kapital’, waarin hij betoogt, dat de werktuigen de maatschappij hebben gerevolutioneerd. Waren de werktuigen echter geen gevolg van het denken der ingenieurs? Er valt op dit gebied dus wisselwerking waar te nemen, en in elk geval is het vraagstuk nog te weinig onderzocht, om een besluit te nemen tegen de kracht der denkbeelden.
(T: officiëel).
| |
1897:18
Herman Gorter aan K.J.L. Alberdingk Thijm. [D]
Bussum, 26 april 1897. - Briefkaart
Amice! Komt gij beide morgen nog bij ons? Ons zou dat zeer aangenaam zijn. Meld dan even den tijd s.v.p. - Met hartelijke groeten ook van Wies
t.t. Herman.
(T: gij beide).
| |
| |
| |
1897:19
Uit het dagboek van Frederik van Eeden. [II, I]
28 april 1897. - Fragment
Gister morgen met Herman de schuit uit 's Graveland gehaald. Gezeild en geroeid.
| |
1897:20
Uit het dagboek van Frederik van Eeden. [II, I]
8 mei 1897. - Fragmenten
Eergister fietstocht met Carry en Herman naar Barneveld en Batelaar. De landkolonie gezien. Natgeregend en weer opgedroogd. [...] Het was vroolijk, de wegen licht en groen, mooie kleine hoeven, met witte gevel en rieten dak. Bloeiende vruchtboomen wierpen hun schaduw op de witte voorgeveltjes.
| |
1897:21
Uit een recensie in De Tijdspiegel, door ‘Sl.’ [UU, jrg 53 (1897), 1, p. 336]
Na' 80. N.a.v. Pol de Mont: Na Potgieter's dood; Soera Rana: Tennyson's Idyllen van den koning; Albert Verwey: Aarde; Ed. van Offel: Bloei; Betsy Juta: Jonge Ranken. - Fragment
Taalkunstenaar als geen ander is Gorter. Dol en uitgelaten als een jongen, die nog alles aandurft, omdat hij zijne kracht niet kent, maar wel weet, dat hij sterk is, speelt en ravot en stoeit hij met de taal, de eerwaardige matrone, die een ander imponeert, en van anderen geen grapjes duldt, maar van dezen veel kan verdragen, omdat ze hem liefheeft als haar troetelkindje, die ditmaal eens geen Jan Salie is. Gorter probeert alles uit te drukken en het lukt hem dikwijls, want het bedorven kind der taal mag brutaler zijn: het heeft genie! 't Is wel niet alles goed, wat hij zegt en doet, maar men vergeeft het hem, zooals men het genie vergeeft, omdat het iets buitengewoons is. Hij mag door de taal vertroeteld worden; hij doet het haar ook.
Voor een karakteristiek van De Tijdspiegel zie men 1891:3. De schrijver van het bovenstaande was, blijkens de inhoudsopgave, de neerlandicus Dr G. Slothouwer.
| |
1897:22
Herman Gorter aan Frank van der Goes. [H]
Bussum, 9 mei 1897
Amice! Nu ik meer en meer het noodzakelijke van de sociaal-democratie ben gaan inzien, en inzie, voel ik me zooals je wel begrijpt meer en meer gedrongen er iets voor te doen. Ik heb nu het Kapitaal van Marx herhaalde malen met de grootste aandacht gelezen, en ik voel grooten lust om te probeeren om van de hoofdzaken een voor arbeiders, en in het algemeen menschen die socialisten moeten worden, duidelijk en scherp overzicht er van te geven. Doordat ik er zulk een lust in heb en, eenigszins althans, voor mij zie hoe ik het zou moeten doen, geloof ik, dat ik het ook misschien zou kunnen. Zou je mij eens willen schrijven wat je er van denkt? Het zou toch zeker een nuttig en ook noodzakelijk werk zijn? - Ik weet dat er van Nieuwenhuis het boekje Kapitaal en Arbeid bestaat, maar naar wat ik er van las, moet het niet heel goed zijn. Het is uitverkocht, zou je het mij als je het hebt willen zenden?
Als ik er toe besloot, zou ik er eerst eens over komen praten met je, als je dit goedvindt, over de manier waarop het 't best zou ingericht
| |
| |
worden. Langer of korter, met 't oog op 't publiek, waarvoor het bestemd zou zijn enz. Schrijf mij dus, als je wilt, eens eerst, wat je in 't algemeen er van denkt.
Natuurlijk zou het plan bij de uitvoering kunnen mislukken, want het is zeker niet gemakkelijk. Spreek er dus nog niet met anderen over. - Ik heb je geheele stukje over Multatuli met de grootste instemming gelezen en ik blijf er bij dat je aan de Holl. litteratuur een grooten dienst zoudt doen, door ook ons van deze kant te beschouwen. Als je er toe komt, hoop ik datje mij zult toestaan je eenige aanwijzingen van plaatsen uit schrijvers van ons geslacht te doen en er nog eens met je over te spreken. Het is verbazend in welk een licht de socialistische beschouwingen de litteratuur van ons zetten. Voor jou geen nieuws!, maar omdat ik natuurlijk van de productie van Perk, Kloos, Verwey, van Deyssel en mijzelf zeer intiem op de hoogte ben, zou ik je misschien toch van eenigen dienst kunnen zijn, waar het er op aankwam, dat wat je zoudt zeggen met plaatsen te staven. Ik hoop dus datje dit zult willen doen.
Wij maken het best. Wop's kinderen logeeren bij ons, nu hij aan 't verhuizen is. Doe mijn en Wies' hartelijke groeten aan Marie en geloof mij
je vriend Herman G.
Mocht het soms zijn dat je ander werk ziet, wat nuttiger en noodiger is, en dat je vermoedt dat in mijn richting zou kunnen liggen, schrijf het me dan vooral rechtuit.
‘Van Nieuwenhuis het boekje Kapitaal en Arbeid’: dit betreft F. Domela Nieuwenhuis. Karl Marx' Kapitaal en Arbeid bewerkt door-. 's-Gravenhage (Liebers) 1881. -Spoedig zou Gorter in een artikelenreeks Kritiek op de literaire beweging van 1880 in Holland in het socialistische kaderblad De Nieuwe Tijd een historisch- materialistische visie op het vroegere werk van hemzelf en zijn tijdgenoten geven; in de jaren 1908-09 publiceerde hij in het zelfde maandblad de twee hoofdstukken van deze artikelenreeks, die over Verwey en Kloos, nu in geheel herschreven vorm, terwijl hij de Duitse, Franse en Engelse literatuur en de filosofie erbij betrok; in zijn laatste levensjaren zette hij zijn beschouwingen van de groten der wereldliteratuur voort (in onvoltooide staat postuum gepubliceerd onder de titel De groote dichters, A'dam 1935, herdrukt in Verz. Werk deel vii, Bussum etc. 1952). -Door talrijke brochures, o.a. die waarin hij de historisch-materialistische leer op eenvoudige wijze uiteenzette, is Gorter in de tweede helft van zijn leven zoveel als de leermeester van het proletariaat geworden; men kan gerust zeggen: van het wereldproletariaat, want de brochures werden in tientallen talen vertaald. Zie daarvoor de documentatiekaarten van het Letterkundig Museum en Documentatiecentrum.
| |
1897:23
[DD II, chronol.]
Op 11 mei at Gorter 's avonds bij de Diepenbrocks in Amsterdam.
| |
| |
| |
1897:24
Herman Gorter aan Albert Verwey. [C]
(Bussum), 15 mei 1897. - Briefkaart
Hartelijk geluk gewenscht door Wies en Herman.
Felicitatie met Verwey's verjaardag.
| |
1896:25
[NN, nr 744]
Op 16 mei speelde Gorter voor Amstel's cc in een competitiewedstrijd mee.
| |
1897:26
[DD 11, chronol.]
Op 17 mei waren Herman en Wies Gorter aanwezig op het huldigingsfeest van de architect Cuypers in het Rijksmuseum, waar o.a. muziek van Diepenbrock werd uitgevoerd. Zij dejeuneerden met Antoon Der Kinderen bij de Diepenbrocks, gingen 's avonds met hen naar een uitvoering van Wagners Götterdämmerung, soupeerden bij Gijs van Tienhoven en zijn vrouw en logeerden bij Fons en Elsa Diepenbrock. De volgende dag maakten zij met hen een rijtoer naar Ouderkerk en keerden naar Bussum terug.
P.J.H. Cuypers (1827-1921), bouwheer van het Rijksmuseum, werd te dien tijde 70 jaar.
| |
1897:27
Herman Gorter aan Frank van der Goes. [H, nr 109]
Bussum, 28 mei 1897
Amice! Ik heb al een 6 menschen die althans willen beginnen met dit jaar ± 33 ieder te geven voor de Nieuwe Tijd. Nu zegt Fortuyn met wien ik over de zaak gesproken heb, dat het beter is om niet al te grootscheeps te beginnen, dat, als wij b.v. dit jaar f 300 of f 250 hebben, er b.v. 100 wordt gebruikt voor publiciteit en de 200 andere + wat er van winst mocht zijn aan de medewerkers wordt betaald, dat het aantal abonnés dan allicht zoo zal klimmen, dat er het volgend jaar geen of ten minste veel minder hulp noodig is. Zoo oordeelt Triebels er ook over. Triebels en Fortuyn willen dit jaar dan nog gratis hunne diensten geven, en de zaak zou dan nog aanvankelijk voortgaan zooals zij tot dusver gegaan is, zonder bepaalde redactie en zonder vennootschap. Ik vind deze regeling, waarin ik vermoed dat jij ook wel zult toestemmen, voor mij persoonlijk nogal aangenaam, omdat ik ((d)) op deze manier den tijd heb om te zien wat ik ((za)) kan doen. Je moet denken, ik ben de laatste jaren zooveel wegen gegaan, heb zooveel geleerd waaraan ik nooit gedacht had, dat ik mij zelf wel tijd mag gunnen dat het bezinken kan en niet een oppervlakkige kennis blijft, met allerlei aspiraties en vage neigingen waaraan ik per slot niets hebben zou. In elk geval heb ik nu al een f 200 en zal de andere 100 en 50 ook nog wel krijgen, zoodat de medewerkers nu ten minste iets kunnen krijgen en het aantal abonnés nu ook wel wat vooruit zal gaan. - Met hartelijke groeten, ook aan Marie steeds t.t.H. Gorter Antwoord mij s.v.p. dadelijk of deze voorloopige regeling je goedkeuring heeft.
| |
| |
Gorter zette zich allereerst in voor de financiering en in het algemeen de bevordering van het sociaal-demokratische maandschrift De Nieuwe Tijd, dat in 1896 onder redactie van Van der Goes was opgericht om de beginselen en denkbeelden voor de meer ontwikkelde partijgenoten en lezers te behandelen. Nog in de tweede jaargang zou zijn naam als mede-redacteur vermeld gaan worden.
| |
1897:28
Uit het dagboek van Frederik van Eeden. [II, I]
30 mei 1897.
In de gloeiende zon getennist. Er waren de Holsten, Gorters, Sluiters, 't Hooft, Wally Moes, Jan Veth.
| |
1897:28A
Herman Gorter aan Pol de Mont, te Antwerpen Bussum, 3 juni 1897. - Briefkaart
Geachte Heer! Gaarne geef ik U mijne toestemming op Uw verzoek.
Met vriendelijke groeten
Uw dw. H Gorter.
Het verzoek betrof hoogstwaarschijnlijk het overnemen van de drie fragmenten uit Mei en van de acht gedichten uit Verzen die geplaatst werden in de bloemlezing Sedert Potgieters dood. Verzen van Noord- en Zuidnederlandsche dichters, 1875-1897. Zwolle 1897.
| |
1897:29
Albert Verwey aan Herman Gorter. [C]
Zonder plaatsvermelding, 8 juni 1897
Beste Herman, kunnen wij op je verzen rekenen voor het Septembernummer? - En hoeveel is het, en wat is de titel? - Beste groeten, ook aan W.
tt Alb. V
| |
1897:30
[DD II, chronol.]
Op 10 juni aten Fons en Elsa Diepenbrock met de zangeres Cato Loman bij Herman en Wies Gorter in Bussum.
| |
1897:31
Albert Verwey aan Frank van der Goes. [H]
Noordwijk aan Zee, 14 juni 1897. - Fragment
Ik wensch jullie van harte succes. Dezer dagen is de oude heer Addens hier. Morgen, den verkiezingsdag, is hij in Winschoten. Hij heeft opstellen die hij in Duitschland niet toonen durft. Ik zeg hem: vertaal ze en stuur ze Van der Goes voor de Nieuwe Tijd. Daar denkt hij over. De man is volbloed sociaal-democraat, schrijft goed en is zeer belezen, maar durft zich als consul en vreemdeling daar niet roeren. Zijn broer is in Winschoten wethouder. Is Troelstra daar, dan zou het niet kwaad zijn als die twee elkaar eens aantroffen. Hij heeft in Utrecht vruchteloos getracht hem thuis te vinden.
Wat gebeurt er met de Nieuwe Tijd? Gorter was hier terwijl ik uit was en vroeg er geld voor. Kit heeft hem naar Mama gestuurd, want wij hadden niet.
| |
| |
| |
1897:32
Herman Gorter aan Daniëla de Graaf [J]
Bussum, 17 [?] juni 1897
Lieve Daniëla! Gister hoorde ik van Sam de blijde tijding. Wies en ik feliciteren jou en hem hartelijk. Leve de Triple alliantie! Zoodra het publiek is, of ook voor dien tijd als je eens in Bussum mocht komen, recommanderen wij ons voor een bezoek.
Met hartelijke groeten ook aan Sam
Je vriend Pans
Daniëla de Graaf was een zuster van de Unicist Andrew de Graaf, die vriend van Diepenbrock en schrijver van het loflied op Gorter was, zie 1889:40. Zij verloofde zich en huwde later met Sam Koenen, wiens broer, Jaap Koenen, in 1894 getrouwd was met een zuster van Daniëla, Jo de Graaf; terwijl Andrew de Graaf huwde met een zuster van de Koenens, Jacoba. Vandaar Gorters ‘Triple alliantie’.
| |
1897:33
Herman Gorter aan Albert Verwey. [C]
Zonder plaatsvermelding, 18 juni 1897. - Briefkaart
B.A! In het begin der volgende week kom ik uit Haarlem bij je. Wij spreken dan over bijdrage; ik zal je nog nader den dag schrijven.
Met hartelijke groeten t.t. Herman.
| |
1897:34
Herman Gorter aan Alphons Diepenbrock. [B]
Zonder plaatsvermelding, 18 juni 1897
Beste Fons! Na ons laatste gesprek toen je hier was, heb ik nog eens over die samenkomsten met Toon gedacht en ik heb gedacht of het ook beter is ((het)) ze voorlopig althans niet te houden. Ik ben zoo bang dat ze eenigszins leeg zouden zijn of liever negatief. Wij hebben op het oogenblik misschien te weinig punten van overeenkomst, onze gesprekken zouden dus niet worden een samenwerken, maar meer een samen afkeuren. Dat was het gesprek met Toon op jou kamer ook al voor een groot deel. Al verschillen jij en ik ook veel in ons denken, wij hebben door de studie van vroeger toch veel gemeen, en wij naderen elkaar van nature toch ook dikwijls; toch is ook in onze gesprekken dikwijls het gezamenlijk afkeuren veel meer, dan het gezamenlijk goedkeuren.
Ik zal voor dezen Zondag ten minste Toon nog niet vragen. Schrijf jij me eens als je wilt of je het niet met me eens bent, en of het niet voor ons beter zou zijn, net als tot nu toe te trachten door nadenken studie en ervaring wijzer te worden ieder voor zich. Ben je ook niet bang dat onze gesprekken leeg en negatief zullen zijn of geloof je dat juist door onze tegenspraak wij elkaar van nut kunnen zijn?
Met hartelijke groeten
Pans
Je begrijpt wel dat ik dit niet schrijf omdat ik meen de wijsheid in pacht te hebben. Integendeel, precies het omgekeerde. Op allerlei dingen voor het denken van het grootste belang voel ik me dikwijls geheel onzeker. Zoo zal het misschien met Toon en jou ook wel zijn. Maar is dat juist niet ook een reden om ((g)) niet te veel gesprekken te houden, die worden dan zoo gemakkelijk gelijk aan studentengesprekken, wel vol allerlei mooie ideeën maar toch vrij leeg. Schrijf me alsjeblieft wat jij er van denkt.
(t: op jou kamer; nadenken [,] studie).
| |
| |
| |
1897:34A, 1940
Uit: Joannes Reddingius, Herinneringen aan Herman Gorter. [W]
Op een dag vroeg hij mij of ik hem alle afleveringen van ‘De Nieuwe Gids’ wilde leenen waarin verzen van hem stonden. Er zou namelijk een nieuwe uitgave komen van zijn lyrische verzen en nu wilde hij de teksten vergelijken. Ik sprong op mijn fiets en bracht ze hem, blij dit te kunnen doen en verheugd hem weer eens te zien en met hem te spreken. Ik onderging weer de sfeer van zijn kamer, 't was of ik niet weggeweest was, we spraken over die lessen van vroeger en over het pijn-doende altijd te moeten scheiden van wat ons lief is...
Voor Joannes Reddingius zie commentaar bij 1894:64a. De nieuwe uitgave in voorbereiding was De school der Poëzie; deze bundel kwam in november van de pers.
| |
1897:35
Herman Gorter aan Albert Verwey. [C]
Bussum, 21 juni 1897. - Briefkaart
B.A! Woensdag hoop ik voor de koffie bij je te komen, per viets of van Piet Gijs te voet.
t.t. Herman.
Piet Gijs: thans het goederenstation Noordwijkerhout. - (T: viets).
| |
1897:36
Uit het dagboek van Frederik van Eeden.
[II, I]
28 juni 1897
's Middags aten Herman en Wies en Rik en Jet bij ons. Het had geregend, een kort onweer en het was toen zeer geurig en vochtigzoel. Wij zaten tot half elf op 't grasveld. Bespraken de verkiezingen met de overwinning der socialisten.
Dit vond plaats op zondag, 27 juni.
| |
1897:37
[DD II, chronol.]
Op 2 juni bezocht Gorter Diepenbrock te Amsterdam.
| |
1897:38
Herman Gorter aan Johannes Addens. [C]
Bussum, 6 juli 1897
Hooggeachte Heer! Van mijn vriend Albert Verwey vernam ik onlangs dat Gij zeer veel sympathie gevoelt voor de Sociaal-democratische denkbeelden. Dit geeft mij moed u het volgende verzoek te doen: Zooals Gij wellicht zult gehoord hebben, heeft de Soc. Dem. Arbeiderspartij in Nederland bij de laatste verkiezingen voor de Tweede Kamer 3 zetels veroverd, bij herstemming. Ongelukkig werd voor die 3 plaatsen dezelfde (mr. Troelstra) gekozen, zoodat er nu weder verkiezingen en herstemmingen (hoogstwaarschijnlijk) moeten gehouden worden.
Het is voor de partij van groot gewicht dat deze zetels ook nu ((weder)) behouden worden. De voorafgaande verkiezingen en herstemmingen hebben evenwel haar kas zoo goed als uitgeput. Het getal van hen in Nederland die haar financieel kunnen steunen is zeer klein. Nu is mijn verzoek aan U of Gij U bij die weinigen zoudt willen voegen en, hetzij door een bijdrage nu in eens, of door een jaarlijksche haar zoudt willen en kunnen helpen?
| |
| |
Heb ik het goed onthouden, dan zou Uwe positie U dwingen Uw steun, zoo Gij dien gaaft, geheim te doen blijven. Ik stel mij daarom gaarne als tusschenpersoon disponibel en beloof U volkomen geheimhouding. In het orgaan der partij wordt geregeld verantwoording gedaan, ik zou het nummer waarin Uw bijdrage eventueel voorkwam, U natuurlijk toezenden.
Ik hoop dat Gij deze vraag ten goede zult willen duiden; ik meende haar, ofschoon ik U niet ken, te mogen doen omdat het geloof in de soc. dem. beginselen ook tusschen onbekenden een soort van band geeft.
Met de meeste achting heb ik de eer te zijn
Uw dw. dr. Dr. H. Gorter
Johannes Addens was buitenlands consul, en een relatie van de Verwey's (zie 1897:31). - (T: doen: Zooals).
| |
1897:39
[DD II, Chronol.]
Op 9 juli aten Fons en Elsa Diepenbrock met de zangeres Cato Loman bij Herman en Wies Gorter in Bussum.
| |
1897:40
Gedichten van Gorter in De Nieuwe Tijd
[AX, jrg 2, nr 1, p. 14 en 15]
In het juli-nummer van De Nieuwe Tijd waren twee gedichten van Gorter te lezen:
Zooals een schip.. vw ii, 276; Verz. lyriek, 341
Het zoete licht des middags.. vw ii, 277; Verz. lyriek, 342
Het handschrift van deze gedichten is in het bezit van Johan B.W. Polak, te Amsterdam.
| |
1897:41
Albert Verwey aan K.J.L. Alberdingk Thijm. [D]
Noordwijk aan Zee, 12 juli 1897. - Fragment
De verzen van Gorter in de Nieuwe Tijd - het eerste een verheerlijking van zijn hervonden geestelijke eenheid, het tweede het sonnet waarvan ik een afschrift heb - maken zooals zij daar staan den indruk een liefdes-hymne aan de sociaal-demokratie en een uiting over het bij haar gevonden geluk te zijn. In Amsterdam waren ze ook o.a. door Jolles zoo opgevat.
In Kras vond ik behalve Jolles ook Holst met wien ik onmiddelijk in diskussie kwam over de verhouding tusschen dichter-zijn en partijman-zijn, welke van de twee meer iemands dichter-daden moet beinvloeden. Een diskussie die me den trein deed missen en in gezelschap van Jolles in Amsterdam blijven.
Zie voor André Jolles het commentaar bij 1893:97. - (T: onmiddelijk; beinvloeden).
| |
| |
| |
1897:42
Herman Gorter aan Albert Verwey. [C]
Zonder plaatsvermelding, ongedateerd
B.A! Hierbij eindelijk mijn bijdrage. Zooals je ziet heb ik als het eerste dat langere vers over Spinoza's leer genomen, dat ik je indertijd geloof ik voorgelezen heb. Het is zeker wel niet heel goed, ik voel het zelf, maar al wat ik van het najaar 92 tot in 96 gemaakt heb, berust op die leer of staat er mee in verband, zoodat ik het om het duidelijk verband te ((krijgen)) toonen wel in het boek dat ik nu uitgeef opnemen moet. Ook maakt het met de verzen die ik nu als bijdrage stuur, zooals je ziet, een geheel uit, die andere hangen zonder dit in de lucht. Dus ik hoop dat al heb je er op zich zelf als gedicht nog al wat op tegen (en m.i. terecht), dat je het zult willen opnemen. In elk geval geeft het eenige hoofdideeën van Spinoza toch duidelijk weer. - Tezamen zal alles nu een half vel beslaan vermoed ik, of misschien nog iets meer; ik krijg zeker wel de drukproeven.
Feliciteer Kit hartelijk voor ons met haar verjaardag, en wees zelf gefeliciteerd door ons beide.
t.t. Herman
Mocht je nog bezwaren tegen de opname hebben, schrijf mij dan nog. Zij moeten of te samen opgenomen worden of niet; in het laatste geval zou ik de geheele bijdrage moeten veranderen.
Deze brief handelt over de gedichten die genoemd worden onder 1897:56.
| |
1897:43
Albert Verwey aan Herman Gorter. [C]
Noordwijk aan Zee, 17 juli 1897
Beste Herman, In haar geheel is de bijdrage zoo heel goed. Ik stuur ze straks naar de drukkerij. Het is eeuwig jammer dat dat sonnet in de Nieuwe Tijd stond: 't is misschien het allerbeste. Hoe meer ik erover denk hoe verkeerder ik het vind dat jullie de N. Tijd die een propagandatijdschrift was, in konkurrentie gaat brengen met het eenige algemeene tijdschrift waar de soc. dem. ideeën vrij toegang hebben. Ik heb Goes ook daarover geschreven. Zoo had je ook Looy niet moeten vragen, vind ik. Of hou je juist tegenover het Tweem. Tijdschrift deze soort vijandelijkheid voor gewenscht? - Juist bij Looy, die geen soc. democraat is kon je geen excuus hebben: 't was pure mededinging in het letterkundige.
Nu, je eigen eerste bijdrage heeft op elk den indruk gemaakt een hymne op de soc. democratie te zijn. Ik keur dat niet goed. Ik vind dat zelfs die schijn had moeten vermeden worden. Maar ik zou er nog blij om zijn als jullie van het feit van 't bestaan van dien indruk gebruik maakte om aftezien van 't maken van een anderen.
Mijdunkt, voor een dichter is er eenige reden zich niet optewerpen als schrijver in een soc. dem. tijdschrift, voor het blijkt dat ook de dichter in hem zich uit als een sociaal-democraat.
Geloof me inmiddels na beste groeten
je vriend Albert Verwey
(T: aftezien; optewerpen).
| |
| |
| |
1897:43A
Albert Verwey aan Frank van der Goes. [H]
Noordwijk, 19 juli 1897. - Fragment
Het vers van Gorter is niet sociaal-demokratisch, al schijnt het zoo. Het is door hemzelf niet zoo bedoeld. En een bijdrage van Looy is gevraagd door Gorter, niet een sociaal-demokratische, maar een belletristische, een dus die de N.T. niet zou kunnen opnemen zonder te worden wat wij zijn: niet uitsluitend sociaal-demokratisch, en algemeen.
| |
1897:44
Herman Gorter aan Albert Verwey. [C]
Bussum, 19 juli 1897
B.A! Ik moet je nog even antwoorden; er komen in je brief een paar dingen voor, die onjuist zijn. Ik heb van Looy niet gevraagd, ten minste niet om medewerking (uit je brief maak ik op dat je dit denkt), met geen enkel woord heb ik daarvan gesproken. Misschien, maar ((ook)) dit weet ik niet zeker, heb ik hem gevraagd of hij zich niet abonneeren wilde. Vijandelijkheid tegenover het Tweem. Tijdsch. gevoel ik niet; dit weet je toch ook wel.
Dat mijn verzen op sommigen den indruk zouden maken geschreven te zijn op de soc. dem, had ik wel vermoed; maar het kon mij niet beletten ze in de N.T. te plaatsen. Zij geven het gevoel van welbehagen weer, dat ik bij het leeren van vele nieuwe gedachten ondervonden heb. Het is waar deze gedachten waren niet wat men gewoonlijk soc. demokratische noemt, maar zijn zij er niet zeer nauw aan verwant? - Precies hetzelfde gevoel trouwens dat ik had toen ik deze verzen schreef, gevoel ik dikwijls bij het meer en meer leeren kennen van de soc. dem. denkbeelden. - Nu voel ik voor de N.T. veel sympathie, meer dan voor het Tweem. Tijdschr. Ik geloof dus dat ik goed doe met in de N.T. verzen te plaatsen; het lijkt mij eenvoudig en natuurlijk. Van concurrentie is hierbij bij mij geen sprake.
t.t. Herman G.
P.S. Deel s.v.p. wat ik schreef ook aan Karel mee.
(T: soc. dem, had).
| |
1897:45
Herman Gorter aan Frank van der Goes. [H, nr 1791]
Bussum, 19 juli 1897
Amice! Zouden jij en Marie ook lust hebben in het begin van September een 14 dagen in ons huis te komen wonen? Wij zouden dan dien tijd uit logeeren gaan. Ik zou je wel graag iets aanbieden om ergens buiten te gaan, maar wij hebben van het jaar al niet heel veel meer over, zoodat we zuinig moeten zijn. Daarom kan ik je ook niet meer dan mijn huis aanbieden met al wat er in is, beddegoed, linnengoed enz. Voor de kinderen zou je allicht wat mee moeten brengen, dat zouden Marie en Wies dan wel bespreken. Zou je misschien ook een meid kunnen meebrengen? de onze is zwak van gestel, en voor haar is een kleine zomervacantie ook altijd goed.
Schrijf me eens, hoe je er over denkt. Vlak [bij] ons huis zijn aardige kleine wandelingen, het is allemaal zand zooals je weet, dus als het weer in Sept., zooals gewoonlijk, goed is, zou het voor Marie en de kinderen misschien heel goed zijn.
| |
| |
Wij maken het goed, zooals ik hoop, ook juilie. Met hartelijke groeten ook aan Marie en van Wies
t.t. Herman
(T: juilie).
| |
1897:46
Herman Gorter aan Frank van der Goes. [H, nr 109]
Bussum, 27 juli 1897
Amice! Toen ik laatst bij je was om over het geld voor de N.T. te spreken, was ik al verbaasd dat je zoo gauw toestemde. Uit een briefje van Fortuyn zie ik nu dat je mij zeker verkeerd begrepen hebt of dat ik me moet versproken hebben. - Ik heb nu voor dezen jaargang ± 250 bij elkaar aan bijdragen; hiervan moeten advertentie kosten af; maar er komt een winstsaldo bij van ik geloof een f 200. ((, waarop Fortuyn)) Het is dus nog niet veel, en daarom kwam ik toen bij je om je te zeggen dat er f 20 per vel kon worden betaald. Heb ik dit toen niet gezegd of wat heb je uit mij begrepen, schrijf me dit s.v.p. dan nog eens, dan kunnen wij de zaak nog eens overleggen. - Zooals je weet waren Triebels, Fortuyn en ik het er toen over eens dat wij nog 1 jaar op ongeveer den ouden voet moesten doorgaan, om, als het bleek dat het goed ging, dat er wat meer abonnés kwamen, dàn, na een jaar, het tijdschrift althans financieel wat uit te breiden. Wij waren bang dat als wij dat nu al deden, en er kwamen geen abonnés meer, het weggegooid geld zou blijken te zijn. Ik geloof dat dit de verstandigste weg is, en als het dus eenigszins mogelijk is, hoop ik dat je het zoo schikken kunt. Is het je onmogelijk, schrijf mij het dan nog even, dan zal ik zien of er nog wat aan te doen is. - Mijn brief over het logeerplan heb je zeker gekregen. Antwoord dan als je kunt daar meteen op. Wij wilden het wel graag spoedig weten. Met hartelijke groeten aan Marie en je zelf t.t. Herman G.
(T: abonnés [2 ×]).
| |
1897:47
Herman Gorter aan Albert en Kitty Verwey-van Vloten. [C]
(Bussum, 28 juli 1897). - Briefkaart
B.K. en A. Wij wenschen jelui hartelijk geluk. Jammer dat het geen jongen is, maar als zij net zoo aardig wordt als de drie andere heb jelui geen reden tot klagen.
Wies en Herman
B.A! Denk je om de drukproeven aan mij te zenden? Allicht is er nog een kleinigheid te veranderen.
| |
1897:48
Albert Verwey aan Herman Gorter. [AA, p. 154]
Zonder plaatsvermelding, 29 juli 1897. - Fragment
B.H. Het aan elkaar drukken van je verzen is niet op last van mij gebeurd. Wees dus zoo goed, als dat met je bedoeling overeenkomt, [..hiaat..] op een nieuwe bladzij. Ook grootere tusschenruimte tusschen de regels is geoorloofd. Wees zoo goed [..hiaat..]
[...]
Groet ook Wies
| |
| |
In dit briefje, dat wij - zoals bijna steeds - slechts kennen in de vorm van de copie die Verwey er van maakte, zijn de hiaten te wijten aan de copieermethode van destijds, die wel eens gebrekkige resultaten opleverde (het copiëren wordt beschreven op blz. 2 van M. Nijland-Verwey. Kunstenaarslevens. (...) Assen 1959).
| |
1897:49
Herman Gorter aan Johannes Addens. [C] Bussum, 31 juli 1897
Hooggeachte Heer! Een zeer groot genoegen was het mij Uwe bijdrage te ontvangen en niet minder Uwen brief met welken ik hartelijk instem. Ook het Partijbestuur (waaraan ik Uw naam natuurlijk niet noemde) betuigt U zijn hartelijken dank. Zooals Gij misschien gehoord hebt, zullen ook de herstemmingen, waarvan er twee nu nog moeten plaatshebben, voor de Soc. Dem. Arbeiderspartij waarschijnlijk gunstig zijn. Voor deze is Uwe bijdrage gebruikt, die dus niet vergeefsch zal zijn. Met mijn herhaalden dank blijf ik
Uw dw. H. Gorter.
Het blad waarin Uw bijdrage verantwoord wordt zend ik den Heer Verwey.
| |
1897:50
Herman Gorter aan Albert Verwey. [C]
Bussum, 9 augustus 1897
B.A. Hierbij het berichtje van verantwoording voor den Heer Addens. Ik heb de letters onderstreept. - Hartelijke groeten ook aan Kit.
t.t. Herman
| |
1897:51
Uit het dagboek van Frederik van Eeden. [II, I] 11 augustus 1897
Gister gesprek met Herman over 't gidsstuk, en brief aan hem.
Met het ‘gidsstuk’ zal Van Eeden zijn artikel Werk en brood bedoelen, dat hij in De Gids, jrg. 61, 1897, blz. 241-269, gepubliceerd had.
| |
1897:52
Gedichten van Gorter in De Nieuwe Tijd [AX, jrg 2, nr 2, p. 42-45]
In het augustusnummer van De Nieuwe Tijd werden de volgende gedichten van Gorter opgenomen:
In de sneeuw waren alle duinen wit vw ii, 285; Verz. lyriek 347
Reeds is de winter... vw ii, 286; Verz. lyriek 348
Vorstin de lente komt... vw ii, 287; Verz. lyriek 349
De zon is nog niet... vw ii, 288; Verz. lyriek 350
| |
1897:53
Wies Gorter-Cnoop Koopmans aan Marie van der Goes. [H, nr. 1791]
Zonder plaatsvermelding, ongedateerd [Bussum, half augustus 1897]. - Fragment
[Na uitvoerige huishoudelijke regelingen, die de tijdelijke bewoning van het huis door de familie van der Goes betreffen] We dachten Maandag 7 September bij jelui intrede tegenwoordig te zijn en dan samen te eten. Wij gaan dan 's avonds weg en de meid ook. Je hebt het dan niet dadelijk zoo druk en ik kan je nog aan allerlei helpen. Wij gaan de eerste dagen bij Roland Holst in 's-Graveland logeeren, dus dan zullen we elkaar nog wel eens zien. - De overige tijd gaan we naar Haarlem en Zandvoort.
| |
| |
De bewoning werd beraamd voor 14 dagen. In Zandvoort had de broer van Wies, Wopco Cnoop Koopmans, die met zijn gezin in Haarlem woonde, een buitenhuisje. Waarschijnlijk gingen de Gorters daar verblijven.
| |
1897:54
Herman Gorter aan Frank van der Goes. [H. nr 109]
Bussum, 16 augustus 1897
Amice! Ik heb er nu nog eens over gesproken of het mogelijk zou zijn, je meer te betalen. Zou je nu het volgende goed vinden? Voorloopig f 15 per bijdrage van een half vel. Zoodra het kan 20. Er komen geregeld nieuwe abonnés, in deze twee maanden al bij de 30. Daarentegen was het verwachte saldo niet 200, maar 140. Gaat het zoo door dan kan ik met den volgenden jaargang nog eens den een of ander om wat hulp vragen en kan de zaak zichzelf ook misschien gauw bedruipen.
Het is nu zóó berekend: van iedere aflevering wordt minstens één vel betaald = f 30. 30 × 12 = 360. Dat kunnen wij doen. 40 × 12 zou worden 480 dat hebben wij niet, voorloopig althans niet. Zoodra het, in dezen jaargang al, mogelijk is, zullen wij dan tot 20 verhoogen.
Ik hoop dat je het zóó goedvindt. Het spijt me dat ik zoo moet pingelen, vooral omdat het voor jou natuurlijk een broodquestie is en je ook in Kroniek en Tweem. Tijdschr. kunt plaatsen. Maar op het oogenblik gaat het niet goed anders.
Met vriendschappelijke groeten
t.t. Herman.
(T: abonnés).
| |
1897:54A
Albert Verwey aan Frank van der Goes. [H] Noordwijk, 16 augustus 1897. - Fragment
Over Gorters verzen weet je om dezen tijd misschien al dat ze niet zijn vreugde over de Soc. dem. maar over Spinoza uitdrukken, en in geen verband staan met zijn (latere) Soc. dem. ervaringen. Dit was de reden waarom ik - en jij nu ook - vond dat ze niet in de N.T. thuis hooren.
Het vragen van Looy is door Gorter ontkend. Daar is dus een misverstand geweest dat ik voorloopig niet verklaren kan.
| |
1897:55
Herman Gorter aan K.J.L. Alberdingk Thijm. [J]
Bussum, 19 augustus 1897
B.K! Het speet mij ook zeer jelui niet te treffen. Je plan om Fons en mij je stuk voor te lezen neem ik graag aan. Als je in Bussum bent, hoor ik dan nog wel van je wat je dan waarschijnlijk met Fons afgesproken hebt. Hartelijk gegroet.
t.t. Herman.
Thijm had drie maanden lang Maeterlincks Aglavaine et Sélysette (1896) bestudeerd en zijn reacties neergelegd in reeksen aantekeningen, waarvan de grote studie Het schoone beeld een extract is. Deze studie zou in september en november verschijnen in het Tweemaandelijksch Tijdschrift, en herdrukt worden in de vierde bundel Verzamelde opstellen. Men kan er de grote betekenis uit lezen die dit boek van Maeterlinck voor Van Deyssel had en daarmee vervolgens de betekenis begrijpen die hij toekende aan het voorlezen van zijn aantekeningen (of het extract daaruit). Wederzijdse voordracht van eigen werk vond tussen Thijm en Gorter in de nu volgende jaren soms intensief
| |
| |
plaats. Zie hiervoor mijn opstel in Acht over Gorter (G. Stuiveling red.), A'dam 1978, p. 197-198.
| |
1897:56
Gedichten van Gorter in het Tweemaandelijksch Tijdschrift [BO, jrg 4, nr 1, p. 106-114]
In het septembernummer van het Tweemaandelijksch Tijdschrift stonden onder de titel Spinoza's leer de volgende gedichten van Gorter:
i Substantia infinita... vw ii, 237; Verz. lyriek 299
ii Deze woorden hoorde ik... vw ii, 254; Verz. lyriek 316
iii Toen 'k ziek was... vw ii, 257; Verz. lyriek 319
iv Er daalde tot mij neder uit den hemel vw ii, 267; Verz. lyriek 329
v Gij zegt mij liefste... vw ii, 269; Verz. lyriek 331
Evenals in de latere boekpublikaties kreeg de eerste strofe van I, die in het Latijn geschreven is, zijn vertaling in het Nederlands in een noot toegevoegd. Ook de datering van het gedicht I (‘Dec. '92’) is reeds hier onder de laatste van de zes strofen te lezen. - Gorter ontving voor deze bijdrage, blijkens een copieboek van Verwey, ƒ 22,50. - De gedichten IV en V zijn in handschrift bewaard gebleven (thans eigendom van Johan B.W. Polak, te Amsterdam).
| |
1897:57
Uit de handpapieren van K.J.L. Alberdingk Thijm. [D]
1 september 1897
2.30-5 nam. Van-daag in het Tweem. Tijdschr. gewaar geworden, ingeademd, de eenige, klare frischheid van Gorters verzen. Nooit zoo sterk zoo iets geroken met mijn gemoed, als of het bloemen waren. Iets heel bizonder zuivers: De zuivere atmosfeer dezer verzen. Zij geven dus vóór al de gewaarwording van bloei; er is even wel geen emotie in, naauwlijks klank-expressie. En natuurlijk geen ‘accent’. Vragen: hoe verhoudt zich dit klare, zuivere, deze bijnareuk-gewaarwording van bloei tot emotie, klank-expressie, enz.
Toch mòòi met dat ernstige oog, etc.
In het gedicht ‘Er daalde tot mij neder...’ dat genoemd is onder 1897:56, komt voor: ‘En laat een ernst, als van een donker oog, / nu wonen binnen in u’ etc. - (T: als of; bizonder; zuivers: De; even wel; naauwlijks).
| |
1897:58
De uitgever W. Versluys aan Herman Gorter. [J]
Amsterdam, 11 september 1897. - Afschrift
Zeer geachte Heer! We hebben, voor zoo ver ik me herinneren kan, slechts eénmaal over den prijs van Morris gesproken; dat was, toen U als voorwaarde stelde, dat de prijs minder dan f 1. - moest zijn. Volgens het door U geschikt geachte model wordt de omvang van de gezonden copie met de Voorrede reeds 9 vel druks. Het is mij onmogelijk een werk van zulken omvang voor 50 of 70 cents in den handel te brengen. Op het papier zou een gulden of 5 te bezuinigen zijn; maar dat betekent al heel weinig op een 350 gulden onkosten. Het komt me bovendien zeer slecht uit, het werk tegen St. Nicolaas in den handel te brengen. Over een paar weken begint mijn aanbiedingsreis en dan heb ik een paar maanden lang al heel weinig tijd om me met de uitgave te bemoeien. Wordt het werk tegen December uitgegeven, dan heb ik ook nog het bezwaar, dat ik alle onkosten moet maken in dit jaar, terwijl ik er zoo goed als niets van
| |
| |
zal terugkrijgen voor het jaar 1899. U weet, dat ik hiermee rekening moet houden.
St. Nicolaas is met het oog op den grooten stroom van boeken, die er dan verschijnt, voor een werk als dit erg ongeschikt.
Ik heb met den binder wel reeds over den band van Uwe Verzen gesproken; maar daar hij waarschijnlijk het titelblad nog niet ontvangen heeft, zal hij er nog wel niets aan gedaan hebben. Het zal dus wel mogelijk zijn den band geheel rood te maken.
Hoogachtend
Uw dw dr W. Versluys
Henriëtte Roland Holst en Gorter beraamden de uitgave van enkele opstellen van William Morris en van diens verhaal A dream of John Ball, door hun beiden vertaald. Over het uiteindelijk resultaat van deze plannen vindt men het een en ander in het commentaar bij 1897:60.
| |
1897:59
Uit het dagboek van Frederik van Eeden. [II, I]
14 september 1897
Van der Goes is met vrouw en kinderen bij Gorter's huis.
(T: Gorter's).
| |
1897:60
De uitgever W. Versluys aan Herman Gorter. [J]
Amsterdam, 17 september 1897. - Afschrift
Zeer Geachte Heer! Naar aanleiding van het gisteren tusschen U en mijn vrouw besprokene bericht ik U dat ik Uw voorstel gaarne aanneem. Als uit het boek een en ander weggelaten wordt, is er dan ook geen bezwaar om den prijs op 50 cents te stellen. Een groot bezwaar om dadelijk met het drukken te laten beginnen is dan tevens weggeruimd.
Ik heb den titel van den Tweeden druk van Uw Verzen nog niet gezien. U wil er zeker wel om denken dat op den titel moet staan tweede vermeerderde druk, of tweede verbeterde druk. Als er een dergelijke toevoeging niet op komt, kan het auteursrecht van de nog niet gepubliceerde Verzen niet verzekerd worden.
Na beleefde groete
Hoogachtend
Uw dw W. Versluys
Het boekje dat tevoren, onder 1897:58, reeds ter sprake kwam als ‘Morris’, zou toch pas in 1898 verschijnen, in brochurevorm, onder de titel John Ball en andere vertalingen van William Morris. Met een voorbericht van Htte Roland Holst-van der Schalk. Dat de vertalingen van de hand van haar en Gorter waren, bleek nergens uit. Zij deelt dit echter mee in haar boekje Herman Gorter (A'dam 1933), op blz. 26. Het telde tenslotte toch nog 11½ vel, 190 pagina's, en kostte ƒ. 0,50. - De tweede druk van Gorters Verzen (1890) kreeg een andere titel (De school der Poëzie), Zodat ‘vermeerderd’ op de titelpagina achterwege kon blijven. - (T: Tweeden druk; nog niet gepubliceerde Verzen [hfdletter]; groete).
| |
1897:61
[DD III, chronol.]
Op 21 september was Gorter bij Diepenbrock in Amsterdam op bezoek.
| |
| |
| |
1897:62
Herman Gorter aan K.J.L. Alberdingk Thijm. [D]
Bussum, 8 oktober 1897. - Briefkaart
Amice! Door familicomstandigheden, die mij 2 weken dag aan dag bezig hielden ben ik er niet toe kunnen komen, je op te zoeken wat ik van plan was. Nu ga ik voor een dag of 12, door Holst meegevraagd, naar Londen; zoodra ik terug ben hoop ik dan bij je te komen. Ik wilde je graag iets voorlezen; - ik breng dan tevens het ‘gewone’ mee. - Met hartelijken groet, ook aan Cato en van Wies
t.t. Herman G.
Welke familicomstandigheden Gorter bezig hadden gehouden viel nog niet te achterhalen. Met ‘het gewone’ werd stellig een geldelijke bijdrage in het levensonderhoud bedoeld.
| |
1897:63
Uit het dagboek van Frederik van Eeden. [II, I]
12 oktober 1897.
Ik logeer bij Wies, omdat Herman naar Londen is.
| |
1897:64
[DD III, chronol.]
Van 30 op 31 oktober (of, minder waarschijnlijk, van 31 oktober op 1 november) logeerden Wies en Herman Gorter bij Fons en Elsa Diepenbrock in Amsterdam. Op de 31ste gingen zij met hen en vele anderen naar Zaandam voor een uitvoering van het Amsterdamsch Vokaalkwartet in de kerk aldaar.
| |
1897:65
[DD III, chronol.]
Op 5 november bracht Gorter zijn nieuwe bundel De school der Poëzie (A'dam 1897), voorzien van de opdracht ‘Aan Fons en Elsa van Pans’, mee toen hij de Diepenbrocks in Amsterdam bezocht.
| |
1897:66
Uit het dagboek van Frederik van Eeden. [II, I]
5 november 1897.
Van daag Herman's verzen met slechte voorrede. Hem een brief geschreven.
(T: Herman's).
| |
1897:67
Herman Gorter aan K.J.L. Alberdingk Thijm. [D] (Poststempel Amsterdam), 6 november 1897. - Briefkaart
B.K! Van middag vergat ik toch wat ik voor je bij me had, je te geven. Ook vergat ik Cato goeden dag te zeggen. Doe dit nog voor mij. - Maandag herstel ik mijn verzuim per post. Deze is nu en morgen gesloten.
t.t. Herman.
Het zal een presentexemplaar van De school der Poëzie zijn geweest, of ‘het gewone’, waarvan sprake was in 1897: 62.
| |
| |
| |
1897:68
Herman Gorter aan Albert Verwey. [C]
Bussum, 6 november 1897. - Briefkaart
B.A! Gisteren stuurde ik je een ex. van mijn nieuwe boekje, of liever liet het je door Versluys sturen. Daardoor kon ik mijn naam er niet in zetten. Dit hoop ik spoedig eens bij je te doen.
Wel, de groeten aan Kit t.t. Herman.
| |
1897:69
Frederik van Eeden aan Henri Borel. [JJ, p. 86] Bussum, 9 november 1897 - Fragmenten
Gorter heeft zijn bundel, verrijkt met nieuwe verzen en een voorrede, uitgegeven. De voorrede is heel slecht, naar mijn idee. Hij is er nog niet. De verzen heb ik nog niet bestudeerd.
[...] Gorter en Roland Holst zie ik meest zomers, bij tennisspelen of ander soort sport.
Zie voor de nieuwe bundel en de voorrede het commentaar bij 1897:71 en de daaropvolgende tekst.
| |
1897:70
[DD III, chronol.]
Op 13 november bezocht Gorter Diepenbrock in Amsterdam.
| |
1897:71
[DD III, chronol.]
Van 26 tot 28 november logeerden Elsa en Fons Diepenbrock bij Herman en Wies Gorter, ter gelegenheid van Gorters verjaardag. Op de 27ste hield Gorter een voordracht (voor zijn logé's, wellicht ook voor enkele anderen, zeer waarschijnlijk toch in besloten kring) over het socialisme.
De aantekeningen van Elsa Diepenbrock, waaraan de bovenstaande feitelijkheden zijn ontleend, vermelden nog, dat zij en haar man de 28ste november doorbrachten bij het echtpaar Der Kinderen: ‘verademing’. Diepenbrock zou in januari van het volgend jaar met deernis en verontwaardiging reageren (tegenover Verwey) op Gorters nu ook in de druk beleden socialisme. Zie daarvoor, en voor de reacties van anderen, mijn opstel in Acht over Gorter (G. Stuiveling red.), A'dam 1978, p. 198vv. - De nieuwe bundel die in de laatste documenten telkens ter sprake is gekomen, heette De school der Poëzie. Ter verklaring van de titel en levens als eerste afsluiting van deze periode is hieronder de voorrede afgedrukt, die Gorter schreef voor deze uitgave.
| |
1897:72
Voorrede uit: De School der Poëzie, 1897. [ww]
De Nederlandsche poëzie van na 1880, welke kiemen voor eene hoogere zij ook in zich moge dragen, was burgerlijke poëzie. Zij sprak gedachten en gevoelens der heerschende, maar ondergaande, klasse uit. Zij nam haar voorbeeld in de Engelsche poëzie van het begin dezer eeuw, die de verheerlijking was van de overwinning der burgerij door de Fransche omwenteling, en van de jeugdige hoop op nieuwe ontwikkeling dezer klasse. Zij was, als alle burgerlijke poëzie, voor een deel valsch, - pseudo-klassiek, pseudo-renaissance, ja pseudo- wat niet?; zij ging alleen in zelfverheerlijking en zelfverblinding, in het alles op het spel zetten ter wille van impressie, ontroering of hartstocht, en in het niet kennen dan deze alleen, in vereenzaming, verder dan eenige burgerlijke
| |
| |
poëzie nog ooit gegaan was: De Nederlandsche poëzie kende dus haar eigen tijd niet, wiens idealen niet meer de burgerlijke zijn, en moest, na een korten bloei, vroeg sterven.
Haar dood werd verhaast door het democratische Fransche Naturalisme, dat in scherper, kunstvoller vorm hier in van Deyssel bloeide. Het leerde ons, dat onze idealen de onze niet waren, en dwong ons de oogen op onze wereld te slaan.
Het is natuurlijk, dat, hoe deze ontwikkeling en deze omwenteling in ons verliepen, van ieders aard, opvoeding en leven afhing: den strijd en de angst, die door haar in mij ontstonden, vindt men in het grootste gedeelte dezer verzen afgebeeld. -
Maar al leert het Naturalisme naar onze eigen wereld te zien, het leert haar daarom nog niet verstaan. Er moet een andere weg gevonden worden, langs welken de kennis van het algemeene in dat wat ons aandoet, en in onze aandoeningen zelve, bereikt wordt. Niet de aandoening alleen, noch ook het oppervlakkig gezicht der wereld, maar de wetten zelve waarnaar deze zich bewegen, als deze kennis door haar gevonden en gevoeld werd, dan geloof ik dat de poëzie eerst zou stijgen tot die hoogte, waarop wij allen hopen dat zij komen zal.
Een poging om dien weg te vinden is door mij in de overige dezer verzen gedaan; zwak ook hierom, omdat, terwijl ik de Natuur zocht, mij de Maatschappij verborgen bleef. Toch heb ik gemeend ook deze te mogen uitgeven, omdat ik geloof, dat, zoover dit althans bij deze onwetendheid mogelijk is, de gevoelens waaraan ik hier uitdrukking tracht te geven, zuiver zijn, - en ik heb ze dáárom ‘School der Poëzie’ genoemd, omdat het mij dikwijls voorkwam, of het de Poëzie was, die mij leerde, hoe ik misschien tot beter inzicht en geluk komen kon.
(T: gegaan was: De Nederlandsche).
In de reeks artikelen die kortheidshalve meestal wordt aangeduid als Kritiek op Tachtig, in 1898 en '99 door Gorter gepubliceerd in het socialistische maandblad De Nieuwe Tijd (later in vw deel iii herdrukt) geeft éen passage een beeld van Gorters eigen vroege jeugdervaringen, gezien in het kader van de maatschappelijke en economische ontwikkelingen in die periode:
| |
| |
| |
1898
Uit ‘Kritiek op de Litteraire beweging van 1880 in Holland’ [AX, jrg 3, 1898-99, p. 168-188]
Derde stuk: De poëzie van '80-90: Jacques Perk; Verzen (Eerste Bundel) door Willem Kloos; Verzamelde Gedichten door Albert Verwey; Mei door H. Gorter. - Fragment
Te midden van de macht der Engelsche, de worsteling met het proletariaat der Fransche, en den strijd tegen het feudalisme der Duitsche bourgeoisie, stond daar de Hollandsche de geheele eeuw door als een stil en eenigszins deftig burgerman in het Hollandsche tuintje. Hij was verslapt en ontzenuwd in de achttiende eeuw, nog maar een schim van de zeventiende - maar hij ging voort met het uitplunderen van Indië en het uitbuiten van den Hollandschen proletariër.
Ekonomisch werd hij onderworpen aan de omliggende landen. IJzer en steenkool had hij niet, hij voerde maar weinig machines in, en hij werd daardoor zwakker dan zijn buren, maar, terwijl hij zich steunde op een krachtigen boerenstand, een talrijke taaie kleine burgerij, en een onderworpen en slaafsch, maar in de talrijke kleine Steden en op het platteland nog vaak gezond en sterk levend proletariaat - hij bleef te midden van deze buren een soort van kalmte en soliditeit bewaren, en ook een soort van innigheid, gemoedelijkheid, en zedelijkheid. De Engelsche bourgeois werd energiek, egoist en hard, een veroveraar, of verstandig, helder en koel, de toekomst inziend, een hervormer, de Fransche onder Louis Philippe en het Keizerrijk genotziek en vermetel, een speler en een bankroetier, de Duitsche ijverig en onderkruipend, een concurrent, maar de Hollandsche langzaam en achter de anderen aankomend, een kleine burgerman. Hij miste daardoor de groote krachten in wetenschap, in onderzoek der natuur, der Engelsche, Fransche en Duitsche bourgeoisie, in litteratuur en schilderkunst der Fransche, in muziek der Duitsche - maar hij had ook de groote ondeugden niet. Hij doorleefde geen schokkende revoluties, hij kreeg stil zijn grondwet, hij had geen proletariermassaas in zich die hem in duizend stukken wilden scheuren, hij theologiseerde, en deed het buitenland na in litteratuur, zijn schilders schilderden innig, er kwam iets van een nieuwen geest over hem, hij kreeg een iets betere litteratuur en zag iets helderder - maar hij bleef een kleine burgerman. Hij had geen hoop maar een stille verwachting, geen roem, maar een herinnering. Hij bleef kalm Indië plunderen en den Hollandschen proletarier uitbuiten.
Uit hem, in zijn rijk, werden wij, de dichters die ik boven dit artikel noemde, geboren, tusschen zijn instellingen groeiden wij op; hij leerde ons.
Wij zagen hem toen wij zeer jong waren, wij zagen hem, en den sterken boer, en den slaafschen proletariër, en den taaien kleinen burgerman.
Wij waren zelf kleine burgerjongens, zoons van timmermans- en kleermakersbazen, en van dominé's.
Wat was het dat ons, in eens, zulk een onstuimige kracht gaf, dat wij opvlogen, en iets, ook maar iets, van de Schoonheid bereikten? Het was de ontwikkeling van het groot-kapitalisme, en van het grootproletariaat. Eindelijk, na 1870, werd Holland bereikt door den grooten negentiende-eeuwschen stroom, die over alle landen
| |
| |
gaat, en overal de tienduizenden proletariers maakt. Dat hebben wij hier in Amsterdam voor onze oogen gezien, die groote verandering, en wij hebben ze in ons hart meegevoeld. Wij waren niet van ijzer of steen, maar wij hadden warme menschenharten, harten van maatschappelijke wezens, die harder kloppen of langzamer gaan naar den hartslag hunner maatschappij. Wij hebben gezien, hoe geheel Amsterdam zich hervormde van een 17de en 18de eeuwsche stad, met haar hoeken en grachten en straatjes van klein handwerk, tot een stad van magazijnen en groot-handwerk en fabriek. Wij hebben de groote economische verandering gezien in middelen van verkeer. Wij hebben het groot-kapitaal zien neerstrijken in de stad, en de buitenwijken zien groeien met hun honderdduizend proletariërs. Wij hebben den boerenstand en den middenstand een oogenblik zien omhoog komen, en daarna, verarmd, zijn kinderen zien leveren aan het proletariaat. Die verandering van dingen was een verandering van menschen! Er kwamen nieuwe krachten ter aanwending, er werden nieuwe wezens gevormd, wij zelve waren die nieuwe wezens. De maatschappij zou een andere worden, er kwamen nieuwe en grootere krachten, er zou nieuw en grooter geluk komen. - Wij waren zeer jonge kinderen, terwijl dat gaande was, met oogen zoo gevoelig als water. Er ging geen enkel oogenblik voorbij, dat niet iets van die nieuwe krachten zich in ons plantte. Het waren maatschappelijke krachten, krachten, die de maatschappij, dus ieder, treffen, en wij waren er dus altijd door omgeven. Al onze zinnen, ons hart, ons hoofd, onze handen, ons geslacht werden er door geraakt.
Maar niet alleen ons gevoelsleven. De burgerlijke groot-kapitalistische industrieele maatschappij heeft de kennis der natuur noodig, zij leeft er van. Dus leert zij aan hare burgerlijke kinderen zooveel van de natuur, als hunne ontwikkeling tot leden dier maatschappij noodig heeft. Dus wij leerden iets van de Natuur kennen. Wij kregen in haar dien nieuwen blik, dien de moderne wetenschap heeft. Wu [lees: Wij] zagen de eenheid van geest en stof, de organische wording van het Heelal, al die heerlijke dingen die een jong hart verheugen. Wij zagen het wel oppervlakkig, de burgerlijke maatschappij leert hare kinderen juist genoeg om te bestaan, en dat is niet veel, maar wij zagen het. Onder het weinige zagen wij de oneindige diepten van het Heelal, der kennis. Dus wij voelden ons ook verstandelijk rijker, machtiger dan onze vaderen, wier maatschappij op een lagere kennis rustte. In verband met de ontwikkeling der maatschappij, die wij voor onze oogen zagen, maakte dit gevoel van verstandelijke macht ons gelukkig, rijk en nieuw.
Onze zeden, ons gevoel van zedelijkheid werd ook zeer diep getroffen. De groot-kapitalistische maatschappij lost de klein-burgerlijke zeden, het familieleven, de klein-burgerlijke deugden op. Zij opent de mogelijkheid tot omgang met menschen, tot vrij verkeer naar alle hoeken der aarde, tot omgang met mannen en vrou- | |
| |
wen in liefde of vriendschap, tot welvaart zóó groot, zóó vrij en heerlijk, dat het klein-burgerlijk gemoed, dat voor het eerst die mogelijkheid ziet, of beter, voelt, er van duizelt. Zij opent de mogelijkheid, zij stelt ze in het verschiet, zij geeft ze niet. Dit is het kenmerk van deze maatschappelijke fase waarin wij leven, dat zij al het goede belooft, maar niet geeft, dat zij het begin van al het schoone heeft, maar niet de uitvoering. Het ligt daaraan, zooals Marx ons uitlegt, dat nieuwe krachten de oude productie-vormen willen verbreken, maar het nog niet kunnen. - Al die mogelijkheid tot menschen-geluk zagen wij, niet bewust, maar onbewust, vaag, schemerachtig. Zij leek er ons des te dieper door.
Ook lichamelijk stegen wij, sommigen van ons tenminste. De Hollandsche bourgeoisie heeft, na de 17de eeuw, spel en lichaamsoefeningen er aan gegeven, ze is muf en dof van lichaam geworden. Maar de ontwikkeling der maatschappij heeft, met de grootere vrijheid van opvoeding, hier ook de Engelsche spelen in de open lucht gebracht. Ook de zwaardere concurrentie-strijd, die sterker lichamen en helderder hoofden vraagt, helpt daartoe mee.
Toen kon men ook zien, wat het is voor een klasse, groote voorvaderen te hebben. Wij hadden de voorbeelden, de kunstenaars der 17de eeuw vóór ons. Ook daardoor hebben alleen Engeland en Holland, en geen ander land, in onze eeuw nog schoone poëzie gemaakt.
Zoo werden wij, in die verandering, in die opvoeding, gelukkiger sterker menschen dan onze vaderen, radicaler, met grooter hoop op geluk, lichamelijk, verstandelijk, zedelijk nieuwer en, in den aanvang althans, beter en sterker.
Wij zagen de groote bourgeoisie machtiger worden, wij zagen en voelden de kleine burgerij, tot welke wij zelve behoorden, een oogenblik stijgen in macht, wij zagen het proletariaat in massa ontstaan en zich uitbreiden. Die verandering zagen en voelden wij in onze gevoeligste jaren, en dat gevoel hebben wij uitgezongen met de mate van bewustzijn en begrip, die wij hadden. Dat gevoel gaf aan Kloos zijn schoone theoriën in, en aan ons allen onze schoone verzen. De afbeelding van een maatschappelijken overgang, van den overgang der Hollandsche klein-burgerlijke tot groot-burgerlijke en proletarische maatschappij (binnen beperkte grenzen wel te verstaan - op kleine schaal) - de afbeelding in verzen daarvan, dat is de poëzie van 1880.
(T: al. 2. Steden; egoist; proletariermassaas; proletarier; al. 7 proletariers; al. 8 industrieele; al. 13 theoriën).
In de voorrede bij de tweede druk (1905) van De school der Poëzie bracht Gorter opnieuw zijn ontwikkelingsgang in verband met zijn werk, thans uitvoeriger en veel stelliger dan bij de eerste druk:
| |
| |
| |
1905
Voorbericht uit ‘De school der Poëzie’, 1905. [WW, 2e dr]
Bij den nieuwen druk kan ik tot recht verstand van deze ‘School der Poëzie’ nog enkele opmerkingen voegen.
Terwijl ik ‘Mei’ schreef, werd ik bekoord door de prozaïsten der Fransche en Hollandsche realistische, naturalistische en impressionistische school. Zij hadden een gloed en een kracht van leven, van onmiddellijkheid, hun pogen om uit ons leven zelf de schoonheid te halen betooverde mij zoo, ik had zelf dat onmiddellijke leven zoo lief, ik had zoo'n voorgevoel ook dat er in dat leven een nog veel diepere schoonheid verborgen lag, dat ik besloot te trachten poëzie te maken van de onmiddellijke realiteit - zonder de traditie van vroegere tijden.
De onmiddellijkste realiteit evenwel is de Samenleving, de Maatschappij. Wie de realiteit zóó bemint dat hij haar afbeeldt, komt voor de vraag: Wat is de Maatschappij?, - eene vraag waarop de genoemde scholen geen antwoord geven.
Nu moet men, om dezen bundel goed te verstaan, weten, dat ik tot op dat oogenblik geen enkele poging tot kennen van onzen tijd had gedaan. Ik had geheel instinctief geleefd en mij met niets bijna dan met mij zelf, en oude dichters, bezig gehouden.
Toen ik dus uitging met het voornemen om met alle traditie van poëzie te breken, en naar niets te luisteren dan naar mijn eigen wereld, vond ik niets dan mij zelf.
De eerste bundel van deze ‘School der Poëzie’, de ‘Sensitieve Verzen’, geven dan ook alleen realiteit van mijn eigen zinnelijk-onmiddellijk gevoel, ontdaan van alle herinnering aan Grieken, Romeinen, en vroegere of latere renaissance.
En toen ik trachtte in de laatste verzen van dezen bundel en in de eerste rij van den tweeden, den ‘Overgang van Individualisme naar Socialisme’, buiten mij zelf te gaan, en het leven van anderen te geven, kon ik ook niets vinden, dan mijn eigen zinnelijke waarneming, zonder omvattend begrip van wat ik waarnam.
Maar tegelijk... nadat ik mij der onmiddellijke realiteit, dat wil dus zeggen der Samenleving, had toegewend, bespeurde ik dat mijne maatschappelijke waarnemingen klein en armoedig van inhoud waren, en alleen door de heftigheid en felheid waarmede ik ze voelde, waarde hadden.
Ik werd daardoor zeer droef gestemd, een droefheid die men zien zal in de verdere verzen van het eerste deel van den tweeden bundel.
Want mijne beperkte zinnelijk-individueele emotie bevredigde mij niet. Was dat nu al de rijkheid, dacht ik? Bestond er nu niets meer dan dat? Altijd maar weer mij zelf, mijn eigen onmiddellijke omgeving, en niets meer? Bedroefd keerde ik mij naar de groote kunsten van vroeger, en verwonderde mij vanwaar zij toch dat groote, dat rijke, dat algemeene hadden gekregen.
Ik wist niet dat zij dat hadden van hun klasse, van hun maatschap- | |
| |
pij. Bedroefd keerde ik mij wéder naar mijne maatschappij, -maar zag niets schoons.
In mijn wanhoop over mijn armoede besloot ik toen nog een geheel andere weg te beproeven. Ik voelde dat ik waarheid, niet alleen over mij zelf, maar over de wereld, noodig had. Ik wist dat de filosofie eeuwen lang getracht heeft de wereldwaarheid te vinden. Daarom stortte ik mij in de filosofie.
Maar moet ik nog zeggen dat de bevrediging die ik dáár vond een valsche, een halve was? Men leze het tweede deel van den tweeden bundel, en men zal door den klaren pijnlijken schijn heen zien, dat de abstractie mij niet voldeed.
Dorst naar schoonheid, onbevredigd, is een diepe pijn. Ik wendde mij naar alle kanten in den dag, ik wentelde mij op mijn leger en doorzocht mij zelf, maar ik vond de schoonheid, waartoe ik was uitgegaan, niet.
Toen, terwijl mijn krachten reeds gevaar liepen te verslappen door overinspanning, liet ik mij naar het socialisme gaan. En dáár, in de boeken van Karl Marx, vond ik wat ik gezocht had: den weg naar de algemeene schoonheid onzer onmiddellijke wereld, onzer maatschappij.
Het bleek mij dáár, dat de schoonheid wèl bestáat, maar dat ik haar alleen op verkeerde plaatsen had gezocht. Het bleek mij dat ik haar gezocht had in een kleinen bourgeois, mij zelven, - het bleek mij dat ik haar gezocht had in de burgerlijke maatschappij, mijn omgeving..... terwijl ik haar had moeten zoeken niet in het persoonlijke leven, maar in het openbare, en niet onder de bourgeoisie, maar onder het proletariaat.
Ik vond tot mijne ontzaggelijke verbazing en langzame verrukking, dat ik zeer goed zou kunnen vinden, die ik zoo lang zocht, de Algemeene Schoonheid, de voor allen geldende, de niet-alleen-individueele, de rijke, - als ik slechts van een ander punt uitging, en mij langs een anderen weg naar een andere streek begaf.
Het Proletariaat, den brenger der nieuwe schoonheid, vond ik, en langzaam leefde ik mij in het diepe leven der arbeidersklasse, in den strijd om de socialistische maatschappij, in.
Het past mij nu nog niet daar zoo veel van te zeggen, maar ik hoop dat de lezer, in het geheele derde gedeelte van den tweeden bundel, waarin ik nog mijne persoonlijke gewaarwording bij het leeren van het socialisme beschrijf, en in den derden bundel, ‘Socialistische Verzen’, waarin ik begin te trachten buiten mijzelf te gaan, de wassende vreugde zien zal van hem, die eene groote schoonheid op het spoor is gekomen.
Omziende zie ik, dat ik, trots alle smart, eene rijke ontwikkeling heb doorgemaakt. De poëzie, die mij leidde, is blijkbaar zelve bij het leven onzer eigen klassemaatschappij ter school geweest. Den laatsten bloei der groote burgerlijke poëzie heb ik in mij zelf beleefd. Het demokratische naturalisme heb ik in het sensitivisme
| |
| |
poëtisch gevoeld. Een oogenblik dreigde mij te vallen in de oude dwaling der bourgeoisie, de metaphysica, hier reactie. Maar gelukkig heeft het opkomende proletariaat en mijn liefde voor het leven mij gered, en ik ben als krachtig schipbreukeling van het schip der bourgeoisie in het land der arbeiders aangekomen.
Een voor Gorters doen zeer persoonlijke terugblik op zijn jeugd vindt men tenslotte nog in het werk van zijn laatste levensjaren, De groote dichters (1935; later herdrukt in vw deel 7). Opdat het duidelijk zij, wat de aanleiding tot Gorters getuigenis (in een noot!) was, citeer ik nogal ruim.
| |
1926(±)
Gorter over de frustratie van zijn maatschappelijk saamhorigheidsbesef, in ‘De groote dichters’. [AD, p. 310-312]
Hoofdstuk: Vergilius. - Fragment
[Vergilius] was de dichter van den keizer en zijn hof. En van de Romeinsche burgers, die door den slavenhandel en de plundering der wereld rijk waren geworden.
Hij kon niet de dichter van eenige andere klasse zijn. Want de slaven, het lompenproletariaat en de weinige overgebleven vrije boeren en handwerkers begeerden geen kunst in hun ellende. Het was alleen de klasse der rijken die kunst begeerde. Tot haar vermaak.
Hoe moest nu in een zoodanige maatschappij de poëzie worden?
De derde groote kracht die ik genoemd heb, de liefde voor de gemeenschap, in alle menschen sterk aanwezig, in sommigen zeer sterk, de hoogste drijfkracht tot poëzie, had geen uitweg naar de hoogste kunst. De tirannie versperde den weg, liet deze uiting niet toe.
Dus moesten de dichters zich concentreeren op de twee andere liefden, die voor de eigen persoon en die voor de vrouw, op het egoïsme, het individualisme, dat alleen het zich erkent, en op de geslachtsliefde. Op die wijze moesten zij hun liefde voor de gemeenschap, voor hun klasse toonen! Immers hun klasse was óók zoo, bestond ook uit zulke individuen, die juist die uitdrukking van die gevoelens wilden, omdat zij juist zulke individuen waren als de dichter.
En zoo gebeurde het ook. Horatius is daar het voorbeeld van. Hij bezong in enkele schoone gedichten en in veel fijne verzen, die voor een deel nog naar Grieksche voorbeelden zijn gemaakt of vertaald, zijn persoonlijke gevoelens, zijn stemmingen; en eveneens in enkele zeer schoone gedichten zijn liefde voor de vrouwen - gewoonlijk lichte vrouwen.
Wanneer de mensch, de dichter, in tijden als die der Romeinsche keizers, zoo op zich zelf teruggedreven wordt, dan ontstaat er van zelf, voor hen die waarlijk dichter zijn, nog een andere uitweg door welken zij hun persoonlijk gevoel, hun liefde voor zichzelf op wonderschoone wijze kunnen uiten; zóó, dat het schijnt of zij niet zich zelf alléén bezingen.
Dit doen zij door de schildering der natuur. De weg naar de ge- | |
| |
meenschap is afgesneden. De gemeenschap staat te laag om veel voor te voelen. Dan werpt men zich in de natuur en vertolkt door haar zijn gevoelens. Zij wordt de plaatsvervangster der gemeenschap. En evenzoo gaat het met de liefde voor de vrouw.
Er zijn veel dichters, die dit op zeer schoone wijze gedaan hebben. Zoo bijvoorbeeld Vergilius, Petrarca, Ronsard, Novalis, Goethe in zijn kleine liederen, Heine, Rossetti.
Deze omstelling, dit noodgedwongen overbrengen van de liefde die men voor de gemeenschap voelt, komt zeer vaak bij jonge dichters voor. In het algemeen is de liefde voor de gemeenschap bij kinderen enorm groot. Maar zij wordt in het kapitalisme veelal verstikt. Gewoonlijk is de klasse niet groot of sterk genoeg, dat het kind, de opwassende jongeling of maagd hun liefde daar kunnen gebruiken. De maatschappij snijdt den weg af of doodt die liefde. Dan hebben er ontzaglijke tragedies in de kinderziel plaats. [in een noot verwerpt Gorter de sexuele frustratie zoals die door Freud als de oorzaak van zoveel tragedie is aangewezen]
Het afgesneden worden van de liefde voor de gemeenschap, de oorzaak van die tragedies in kinderen en jonge menschen, leidt hen, wanneer zij dichterzielen hebben, in het gunstigste geval tot de liefde voor de natuur. [Noot:] Ik herinner mij, dat ik als kind een ontzaglijke, onbegrensde liefde had voor de menschen. Vol vertrouwen en geloof. Ik herinner me ook, hoe ik ze niet kon uiten, geen weg zag. Geen wonder ook; in mijn jeugd ontstond de groote industrie, de groote bank, de groote handel in Holland. Elk individu, elk kind reeds, werd afgescheurd van de oude banden van gezin, kleinbedrijf, dorp, stad, provincie; op elk gebied openbaarde zich dat individualisme. Hoe zou daar een kind, een knaap, een jongeling een weg vinden voor zijn liefde voor de gemeenschap? Hoe zou hij beantwoording van die liefde vinden? Dat was onmogelijk.
Ik herinner mij de vreeselijke gevoelens die dat gaf. Hoe ik psychisch, moreel, geestelijk geheel uit mijn evenwicht geraakte. Reusachtige drang van binnen, geen beantwoording van buiten. Ik herinner mij, hoe ik mij op de natuur wierp. In háár alles zag en trachtte te zien, vond, meende te vinden wat ik miste. En hoe dat, althans gedeeltelijk, hielp, soelaas gaf.
Maar wezenlijk genezen ben ik eerst toen ik de werkelijke gemeenschap, het socialisme, het communisme vond. De natuur was maar een plaatsvervanger, een surrogaat.
|
-
voetnoot*
-
Congres Arnhem S.D.A.P. [noot van v.d. Goes].
|