| |
| |
| |
De jaren van verborgen dichterschap 1886-1888
‘Hartelijk hoop ik dat Herman nooit in dien Nieuwen Gids schrijven zal’.
1886:11
‘En als zoo'n mensch zegt: het deugt niet, het is onzin, slecht werk, onbegrijpelijk, niet duidelijk, wat ik vrees dat hij zeggen zal, dan zal ik het een tijd moeilijk kunnen verdragen, maar eindelijk toch gelooven dat hij zich vergist, en hem niet gelooven’.
1888:16
| |
| |
| |
1886:1
Uit het weekblad Nederlandsche Sport van 6 maart 1886. [NN, nr 188]
Rubriek: Cricket. Aan den president van den Nederlandschen Cricket-Bond
Zooals gij u zult herinneren, maakten wij, na de laatsten Algem. Verg. van den n.c.b. de afspraak om in het voorjaar van '86 in Ned. Sport eenige plannen te bespreken, die gericht zouden zijn op verbetering onzer nationale matches.
Mij dunkt, er kon zich om die afspraak te volvoeren geen beter oogenblik aanbieden dan het tegenwoordige.
In verband met wat door anderen in de laatste nummers van Ned. Sport is gezegd, geef ik nu mijn opinies ten beste.
In de eerste plaats dan meen ik, dat wij tot dusver het geld van den n.c.b. verkeerd hebben gebruikt. Ik bedoel natuurlijk niet onwettig maar onnut. Wij hebben matches gehouden, die zonder tusschenkomst van den Bond evengoed hadden kunnen plaats hebben, die aan enkele cricketers eenige zeer aangename dagen schonken, maar aan alle Bondsleden geld kostten, die dus met reden de ontevredenheid dezer laatsten hebben gaande gemaakt. Bovendien overtroffen zij in nut en voordeel geen andere matches.
Ik vind het houden van wedstrijden volstrekt niet een sine qua non voor het cricket-spel. Een middag goed en in aangenaam gezelschap spelen doe ik liever dan een match houden, al ontbreken dan ook spanning en eerzucht. Maar wij kunnen matches toch niet missen, want daardoor alleen zullen wij het kunnen brengen tot ons doel: het algemeen maken van deze sport.
Laten wij dus onze nationale wedstrijden niet afschaffen, maar hun gang veranderen, en wel door deze methode aan te nemen. Jaarlijks stelt het bestuur van den n.c.b. eenige dagen van eene aan te wijzen maand beschikbaar, waarop om een prijs kan worden gestreden.
Deze prijs wordt reeds in dit jaar aangekocht met gelden door eene inschrijving onder de Leden verkregen. Hij wordt ter hand gesteld aan ‘de Haagsche Cricket-Club’ ‘Concordia’ die hem op de door het Bondsbestuur vastgestelde dagen te verdedigen heeft tegen elke club (lid van den n.c.b.), die er om kampen wil. De kosten van den wedstrijd worden geheel of gedeeltelijk gedragen door de uitdagende club; de wedstrijd heeft, zoo mogelijk, op het terrein der uitgedaagde plaats; de eerste club die den prijs verovert of zij, die hem behoudt, heeft den titel van Champion-club van Nederland voor één jaar.
Door deze verandering, waarde President, dragen alleen zij de kosten van de Nationale Cricket-Matches, die het genot en het voordeel hebben; bovendien raakt de Bond uit zijn ‘financieele moeilijkheden’.
En door dit laatste krijgen wij de gelegenheid om te doen wat de engelsche inzender van verleden week ons aanried: het houden van jaarlijksche wedstrijden met een ‘cricket eleven’ tegen een engelsche club.
Zulke matches zullen onze sport het meest vooruitbrengen en het eerst maken tot algemeen Nederlandsch bezit. En geen cricketer zal, als hij deze kan doen plaats hebben, aarzelen lid te blijven of te worden van den Bond.
| |
| |
Ik hoop dat gij mij uwe instemming of afkeuring in dit blad zult doen blijken en ik noodig ook andere lezers uit hetzelfde te doen.
Dan zal ik, na mij van de goedkeuring mijner club te hebben verzekerd, trachten vier andere gelijkgezinde vereenigingen te vinden, opdat wij u kunnen verzoeken eene algemeene vergadering ter bespreking dezer plannen te beleggen. Daar geen artikel onzer wet deze veranderingen verbiedt, zal het ons dan niet moeielijk vallen tot een besluit te komen.
Hoogachtend:
H. Gorter, Pres. r.u.n.
(T: financieele; engelsche [2 × ]).
| |
1886:1A, 1938
Uit ‘Vervlogen jaren’ door Frans Erens. [EE, p. 228]
Met Gorter maakte ik het eerst kennis, toen ik op een avond bij Kloos op de kamer zat. Het was in de Govert Flinckstraat bij de Amsteldijk. Twee jonge mannen kwamen toen boven, het waren Gorter en Diepenbrock. Wij praatten een uurtje te zamen. Toen gingen zij weer heen; ik bleef nog wat zitten, als de oudere kennis en clubgenoot. Ik beschouwde toen Gorter en Diepenbrock als twee jongeren, die zich op een weg begaven, waarover wij reeds liepen. Zoo bleef het voorlopig en Gorter zag ik zoo gauw niet weer.
Frans Erens (1857-1935) was een medewerker van De Nieuwe Gids. Willem Kloos (1859-1938) was een van de oprichters, in oktober 1885, en redacteuren van dit tijdschrift; hij publiceerde daarin zijn gedichten en verzorgde de Letterkundige Kroniek (boekbesprekingen). Reeds in deze eerste jaren werd hij door zijn lezers, door zijn vrienden en door zichzelf beschouwd als de belangrijkste voorman van zijn generatie. - Een vrijwel identieke, iets minder uitgebreide lezing van dit bezoek aan Kloos is reeds te vinden in Erens' Herinneringen (De Nieuwe Gids xxxvi, 1921, blz. 767) waar als extra gegevens voorkomen ‘op een zomeravond’ en ‘ik meen, het was in 1887’. Kloos evenwel bewoonde de kamer in de Govert Flinckstraat 81b (inderdaad nabij de hoek van de Amsteldijk) slechts van januari 1885 tot mei 1886. In de eigenlijke zomer van dat jaar 1886 woonde hij in dezelfde straat op nr 57, bepaald niet bij de Amsteldijk; en in de zomers van 1887 en 1888 woonde hij in een heel ander stadsdeel, op de Overtoom. Daarom lijkt plaatsing in het late voorjaar van 1886 mij tenslotte het meest waarschijnlijk.
| |
1886:2
[NN, nr 200]
Op zondag 23 mei speelde Gorter voor Run tegen het Haarlemse Rood en Wit, dat won.
| |
1886:2A, 1928
R.N. Roland Holst in het Gedenkboek ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan van de Haagsche Cricketclub. [BR, p. 245] - Fragment
Zoo goed herinner ik mij nog, hoe Herman Gorter en ik twee en veertig jaren geleden, heele zomermiddagen oefenden in het ‘overhand’ bowlen, toen deze wijze van bowlen nog een nieuwigheid in Holland was.
| |
| |
| |
1886:3
Uit de notulen van het gezelschap ‘Flanor’.
[F2]
61. Gewoone vergadering op Dinsdag 22 Juni 1886 in het locaal de Karseboom. Tegenwoordig de heeren: Boeken, Binger, Kloos, van Deventer, Aletrino, van der Goes, Verwey.
Geïntroduceerd: de heer H. Gorter.
[Van Deventer houdt een voordracht, die gericht is tegen de tramaanleg door de Gemeente, omdat hierdoor het schilderachtige aan het uiterlijk van de stad ontnomen wordt. Van der Goes leest het concept van zijn brochure Majesteitsschennis, ter verdediging van Domela Nieuwenhuis, voor]
Op heftige wijze wordt zoowel het requisitoir, als de houding van den geheelen rechtbank bij dit geding gegispt.
Hierna levendige discussie.
10½ sluiting.
Het gezelschap Flanor, opgericht in 1881, kan men beschouwen als de bakermat van het tijdschrift De Nieuwe Gids. Velen van de latere Tachtigers waren er lid van en leerden hier elkaar en hun idealen kennen. Na de oprichting van het tijdschrift, in oktober 1885, verloor Flanor zijn belangrijkste functie. De hier genotuleerde bijeenkomst was tevens de laatste. - Domela Nieuwenhuis had op 24 april in zijn blad Recht voor allen als hoofdartikel een stuk opgenomen, waarvoor hij wegens majesteitsschennis twaalf maanden celstraf kreeg. Het gevolg van Van der Goes' brochure was o.a., dat deze assuradeur door zijn collega's zakenlieden bij zijn eerstvolgend bezoek aan de Beurs de stoeptrappen af werd gedrongen. Frank van der Goes (1859-1939) was een mede-oprichter en -redacteur van De Nieuwe Gids. Voor de latere familie-relatie zie men 1890:38c. Tien jaar na deze zou hij Gorter de weg naar het socialisme wijzen, zie 1896:53a. - (T: Gewoone).
| |
1886:4
Alphons Diepenbrock aan E.T. Kuiper. [DD I]
Amsterdam, 18 juli 1886. - Fragment
Boeken [heeft] exam. gedaan verleden week, Vrijdag 2. deel. Het eerste was zeer goed, het 2. beroerd. Hij had zich, nog wel op verzoek v. Naber, voorgenomen om heel veel op te schrijven. Dat heeft hij dan ook nog al gedaan, maar het was allemaal onzin. Om 2 uur begon het, tot kwart voor tweeën heeft hij als een razende zitten pennen in tegenwoordigheid van Gorter en mij.
Kuiper was een Unicist en jaargenoot van Diepenbrock. - H.J. (Hein) Boeken (1861-1933) studeerde klassieke talen en fungeerde de hieropvolgende jaren in het bohèmeleven van Willem Kloos als diens trouwe satelliet.
| |
1886:5
Mevrouw J. Gorter-Lugt aan Herman Gorter. [J]
Zonder plaatsvermelding, 19 juli 1886. - Fragmenten
Beste Jongen, [...] Ik ben nieuwsgierig naar jou verdere plannen, en hoe lang of je te Haarlem kunt blijven. - Je hebt me énorme veel pleizier gedaan met je brief. En toch, ik blijf het niet goed vinden om voor den Nieuwen Gids te schrijven, ook voor dien Gids zelven; als uwe schrijfkrachten blijken goed te zijn, als gij inderdaad wat te zeggen zult hebben dat de moeite waard is gezegd te worden zou ik wenschen dat gij eerst geaccueillerd kondt worden of altans beoordeeld of veroordeeld kondt worden buiten dien nieuwen Gids om, niet alleen om u zelven, ook om dien Gids, gij begrijpt dit zeker wel. Maar laat ik je zeggen dat zoo vele jonge menschen meenen iets
| |
| |
Vroegst bekende jeugdpoëzie van Herman Gorter.
| |
| |
te zeggen te hebben, en dat dit zeer, zeer dikwijls, ja in de meeste gevallen niet anders is als de volheid en veelomvattenheid van het leven die men zoo beklemmend of zoo opbruisend voelt op 20 jarigen leeftijd dat men er op de eene of andere wijze een uitweg voor zoekt, terwijl de uitkomsten daarvan dikwijls niet de moeite waard ((is)) zijn. Voelt gij dat gij schrijven moet, zoo schrijf, en laat dan een ander, op wiens ernstig oordeel gij prijs stelt beoordeelen of het iets is, zoo mogelijk laat ook een ernstig man uit de andersdenkenden oordeelen; zelf zuiver zien en oordeelen is een zeer zeldzaam talent. Ik voor mij zelve heb wel verwachting van dien Nieuwen Gids, als zij maar niet schelden, en wèl geheel waar, maar te gelijk ook gentlemen zijn; ook in dezen is het: noblesse oblige. - Ik vind het zoo heerlijk dat gij niets buiten mij om zult doen. - Zus stuurt ((U)) een dikke zoen hierbij.
Adieu, de groeten van de familie je zoo liefhebbende Moeder
Zie voor het langer of korter verblijven in Haarlem de hierop volgende brief van Mevrouw Gorter - 1886/6 - en het commentaar daarbij. - Het is niet met zekerheid te zeggen, welk werk Gorter overwoog in te zenden voor De Nieuwe Gids. Van het schrijven aan de Mei is pas een jaar later sprake. Van hetgeen Gorter vóór Mei geschreven heeft, kennen wij het gedicht Ik wilde wij woonden alleen te zamen, het epische ‘fragment’ (volgens Gorters eigen toevoeging) Lucifer, en elf sonnetten. Niets daarvan heeft hij zelf gepubliceerd. Zij zijn te vinden in Verz. Werk ii, blz. 455-485, en in Verz. Lyriek, blz. 11-41. Zie de verantwoording in deze beide uitgaven, en: J.C. Brandt Corstius, Het voorspel van Mei (in De Nieuwe Stem, jrg. iii, 1948, blz. 641-656). - De Nieuwe Gids: Dit tweemaandelijks tijdschrift voor letteren, beeldende kunst, politiek en wetenschap was in oktober 1885 opgericht door Willem Kloos, Albert Verwey, Frederik van Eeden, Frank van der Goes en Willem Paap. Na de eerste afleveringen was de kritiek op de oudere en op een deel van de jongere generatie veel agressiever geworden. - (T: jou verdere plannen; geaccueillerd; altans; nieuwen Gids; veelomvattenheid).
| |
1886:6
Mevrouw J. Gorter-Lugt aan Herman Gorter. [J]
Zonder plaatsvermelding, 31 juli 1886. - Fragmenten
Beste Herman, Zoo juist heb ik aan Douwe en Nina geschreven en nu ook nog even aan jou. Gisteren middag kwam je briefkaart met de vraag om geld om drie uur hier aan; ik wandelde toen in het bosch van Six en at bij tante Cato, zoodat ik je briefkaart èn je brief eerst 's avonds om tien uur ontving toen ik thuis kwam, dus kon ik je den postwissel ƒ7,50 pas heden ochtend verzenden, ik hoop dat je het nog in tijds krijgen zult. - Je brief deed mij heel veel pleizier, hoewel ik graag nog wat over onze vorige onderwerpen gehoord had. [...] Wat een droevige geschiedenis te Amsterdam! hoe jammer dat het hun is voorgezegd te weigeren te gehoorzamen aan de wetten en verordeningen aan welker samenstelling zij niet hebben meegewerkt! Hoe eenvoudig was het toch geweest om op te houden met palingtrekken toen het hun verboden werd; arme menschen die niet begrijpen waar hun wezenlijk belang ligt. En arme Domela Nieuwenhuys die misschien te goeder trouw onrust en verderf zaait. - Tevens hoop ik dat de Regeering op de teekenen der tijden let, en uitbreiding van kiesrecht zal mogelijk maken. Ons Amster- | |
| |
damsch bestuur, kon, dunkt mij, niet anders doen dan zij gedaan heeft; wat moet hun hart gebloed hebben toen zij tot deze maatregel moesten besluiten; ik hoop en bid dat het niet weer noodig zal zijn. [...] Groet de familie zeer voor mij; wat heerlijk dat gij zoo lang kondet blijven. Ontvang aller groeten en denk dikwijls aan je zoo liefh. Moeder
Het palingoproer te Amsterdam - 25 juli - had als achtergrond de erbarmelijke sociale toestanden. Een volksfeest in de Jordaan was de aanleiding, de oorzaak was volgens de liberalen de socialistische opruiing, volgens de radicalen het ruw optreden der Amsterdamse politie. - ‘Groet de familie’ etc.: waarschijnlijk logeerde Herman bij de familie Cnoop Koopmans-Joosten te Haarlem, die in het voorjaar het buiten Oosterhout aan het Spaarne gekocht had (over Oosterhout handelt het commentaar bij 1886:14). De oudste zoon, Wopco, was in de gymnasiumjaren een klasgenoot van Gorter geweest, maar was in Leiden rechten gaan studeren. Contact met de jongere broer, A.J. (Bram), had Gorter in elk geval bij de beoefening van het cricket gehad, zie 1883:4a. Met de dochter des huizes, Catharina Louise (Wies) Cnoop Koopmans (5 juli 1866-19 november 1916), zou hij zich in ditzelfde jaar verloven. Een ringetje, dat in de familie bewaard wordt, draagt de inscriptie: H.G. 20 Aug. 1886. - (T: Nieuwenhuys lees Nieuwenhuis).
| |
1886:7
[Q]
Op 5 september 1886 wordt Nina Gorter in het Bevolkingsregister van Amsterdam als uitgeschreven genoteerd, wegens vertrek naar Berlijn.
Zij zou daar haar pianostudie voortzetten er zich ten slotte voor lange tijd vestigen.
| |
1886:8
[NN, nr 217]
Op zondag 19 september was Gorter aanwezig op de jaarvergadering van de Nederlandsche Cricket Bond te Utrecht, waar hij zijn voorstel, vervat in het artikel in Nederlandsche Sport (zie 1886:1) verdedigde. Het werd na stemming verworpen.
| |
1886:9
Herman Gorter aan Wies Cnoop Koopmans. [J]
Zonder plaatsvermelding, ongedateerd. - Fragment
Ik wilde dat je mijn Moeder leerde kennen, ik houd zooveel van haar, telkens meer eigenlijk, het is zoo'n aardig gezicht om naar haar te kijken, ze heeft zoo weinig bedwang erover, en ik weet altijd wat ze zeggen zal. Tegenwoordig, nu het hier zoo stil is thuis, zit ze 's middags altijd bij mij, ik in den eenen, zij in den anderen hoek van de canape, terwijl ik Grieksche verzen loei, om de maat goed te hooren. Dan ergert ze zich dat ze het niet verstaan kan, want het is een weetgierig wezen, en een bolletje in wat ze heeft geleerd. Vroeger, toen ik in de eerste klas van het gym zat, heeft ze het Grieksche alfabet geleerd om mij altijd te kunnen overhooren, en ze deed dit trouw, en kende sommige woorden, toen ik haar te knap begon te worden. Nu ergert ze zich dat ze er niets van begrijpt. Het is een aardig moedertje met haar groote heldere oogen, waarmee ze doet of ze alles zien kan, hoewel ze erg bijziende is. Ze wordt wanhopig, altijd, als ik iets dwaas of overdrevens of vreeselijks zeg, en altijd weer denkt ze dat ik het ernstig meen.
| |
| |
Wies Cnoop Koopmans als jong meisje. - Datering onzeker.
| |
| |
Zie voor Wies Cnoop Koopmans het commentaar bij 1886:6 (T: De tekst is ons alleen bekend van een afschrift dat Jenne Clinge Doorenbos in de jaren dertig gemaakt heeft van een later verloren of vernietigd origineel. - ... gezicht om naar haar te kijken wellicht...gezicht om naar te kijken; canape).
| |
1886:10 Herman Gorter aan Wies Cnoop Koopmans. [J]
Zonder plaatsvermelding, ongedateerd. - Fragment
Ik heb grooten lust je over Pim te schrijven, maar ik weet niet of ik het goed zal doen, en niet of ik je genoeg zal doen gevoelen hoe ik van hem houd. Ik houd van dien jongen zooveel, dat, al moest ik hooren dat hij iets zeer slechts had gedaan, het mijn vriendschap voor hem toch niet meer of minder zou maken. Want ik houd van hem niet omdat hij goed is of slecht, en al deed hij zoo iets, hij zou toch voor mij blijven de man om wien zooveel herinneringen liggen als wolken in de lucht, van vriendengesprekken, van gedeelde vreugde en droefheid, van trouwe blikken en handdrukken, dat al het andere mij niets zou kunnen schelen. Pim is een deel van mijzelf, daarom houd ik van hem. Het is zoo vreemd te zien hoe verschillend wij vrienden zijn geweest.
Wij werden het, toen ik in de vierde klas van het Gymn. zat, of in de derde; ik logeerde bij hem in Dokkum, en wij roeiden en zwommen een paar weken samen in dat wei en waterland. We waren een paar, die alleen voor hun plezier, hun jongensplezier leefden, en hij vond het prettig meer en beter te kunnen loopen en zwemmen, en ik was er trotsch op te kunnen vertellen van Amsterdam, en het Gymnasium en de Amsterdamsche meisjes vooral, en van mijn verliefdheden, waarop ik erg trotsch was en hij zeer jaloersch. Hij was toen een natuurlijker jongen dan ik, geloof ik, hij was niet vreesachtig en beschroomd als ik, hoewel ik dat met lichaamsoefeningen toen ook niet was. In hetzelfde jaar kwam hij met vacantie naar Delft, omdat zijn ouders naar Amersfoort kwamen, en toen zijn we begonnen elkaar geregeld te schrijven, en kwam ik in de Kerstvacantie bij hem. Ik vond het prettig een vriend te hebben, want ik had er nog nooit een gehad, en ik hechtte me toen met veel meer opoffering van mezelf en veel meer onbaatzuchtigheid aan hem, dan hij aan mij. Hij had veel meer vermaak buiten mij, was veel meer getapt bij zijn Delftse kennissen, en had mij dus minder noodig dan ik hem.
In de vacanties van dien tijd liepen wij veel, en maakten samen holen en ontdekten nieuwe wandelingen en voerden kattekwaad uit, en waren een paar echte jongens. Hij werd op Mariane Nieuwenhuis verliefd, en hij kwam veel bij ons aan huis, omdat zij Nina's vriendin was, en ik hem als postillon zeer behulpzaam. En 's zomers als wij samen liepen of lagen in het bosch, begonnen wij soms wat ernstiger te worden en over de menschen te praten die wij kenden en over liefde, want dit is tusschen ons altijd een groote kwestie geweest. En ik had meer gelezen en wist er dus wat beter over te spreken, dat waren mooie woorden, niet veel meer, maar wij dachten dat het goed was en voelden bevend dat het goed was
| |
| |
over die dingen te spreken en verbeeldden ons dat wij beter waren dan andere jongens. Wat ook wel waar was. Ik voel nog hoe zenuwachtig en opgewonden wij waren, als kleine jongens, een jaar of zestien denk ik, ik was toen net begonnen Multatuli te lezen, en ik begon te cricketen en in plaats van den lieven, braven, christelijken maar bangen jongen (ik spot niet met die adjectieven) kwam er een die wat trotscher was op zichzelf en over meer en vrijer nadacht, en die beter bowlde en batte dan anderen, en die primus was op school. En toen werd ik wel een beetje een coxcomb, een beetje verwaand en poenig en ik vrees dat Pims liefde voor mij toen wel beter was dan de mijne.
Want in dien tijd is hij begonnnen van mij te houden, zooals nu, neen minder, maar toen is het begonnen. Toen zagen we hoeveel we op elkaar leken, hoe wij evenzeer de boomen liefhadden, en onthielden hoe het er daar uitzag, en hoe op dien weg liep die man, een jaar bijvoorbeeld geleden, en hoe wij menschen op dezelfde wijs en om dezelfde redenen liefhadden of onaangenaam vonden, en wij praatten over Pims huisgenooten en over de mijne en zagen hoe wij overeenstemden in onze laatdunkendheid en wrevel en in ons gevoel voor belachelijkheid; hoe wij beiden op dezelfde manier gevoelig waren en niet gemakkelijk van iemand die wij liefhadden het kwade verdroegen, en hoe wij even teerhartig waren en beiden evenmin ons gevoel lieten zien. Wij waren ook beiden scherp en vlug met de tong, hoewel hij geestiger is dan ik en veel meer koelbloedigheid heeft doordat hij minder zenuwachtig is. Dat was een goed leven dat wij samen hadden, wij liepen eindeloos in de heidebosschen en als ik met hem was verlangde ik niets meer.
J.M.W. (Pim) Scheltema was een verre verwant van Herman Gorter; diens grootmoeder van moederszijde heette van zichzelf Scheltema. Hij bleef op kritieke ogenblikken in Gorters leven de meest vertrouwde vriend; zo nam hij in 1916, als arts, de verpleging in zijn gezin op zich van Gorters vrouw, gedurende haar laatste levensmaanden; na Gorters dood, in 1927, regelde hij op Gorters laatste aanwijzigingen een precaire kwestie van persoonlijke aard. Schriftelijke blijken van hun vriendschap zijn er, behalve het bovenstaande, echter nauwelijks. - (T: Copie naar een inmiddels verloren gegaan origineel, zie het commentaar bij 1886:9; vandaar waarschijnlijk Delftse in plaats van Delftsche).
| |
1886:11
Mevrouw J. Gorter-Lugt aan Wies Cnoop Koopmans. [J]
[Amsterdam], 5 november 1886.
Beste kind, Ik was toch zoo heel blij met je brief, en zou je zou [zoo]? zoo graag spoedig geantwoord hebben, maar mijn hoofdpijn is tegenwoordig weer aan het spooken, en dan durf ik niet veel doen; je schrijft me zoo lief en zoo hartelijk en dat doet me goed. Ik zit hier op Nina's verjaardag heel stil in de huiskamer met Herman Jur. Stud. tegenover me; Herman litt. cand. is naar de inauguratie van Unica en dacht van nacht bij Koenen te blijven slapen. Douwe geeft les in de studeerkamer, en gaat straks een vriend afhalen die bij Prof. Valeton tentamen doet even als Herman verleden jaar om dezen tijd; het heeft dus niet veel van een
| |
| |
verjaardag; ik zal je de volgende week eens het heele stapeltje van Nina's brieven zenden; eigenlijk vind ik dat ((ik)) je ze iedere keer dat ze komen, hebben moet, maar ik ben bang dat Herman ze je niet laat lezen, omdat hij wel wat anders met je te bepraten heeft; en ik heb er al eens over gedacht om ze Bram mee te geven, maar ik kan natuurlijk niet beoordelen of dat wel heel veilig is, want je begrijpt ik zou ze niet graag verliezen. - Gisteren hadden we een recht aardigen dag, ik kan me maar niet begrijpen dat mijn kinderen al zoo oud worden, Douwe is nu meerderjarig; het is wel goed dat gij maar niet gekomen zijt, op zoo'n feestdag zoudt gij al heel licht een familielid of een vriend ontmoeten die er het zijne van zou denken als hij je zag; we moeten nu maar geduld hebben tot de kerstvacantie; Herman Lugt en Suze Fokker gaan dan natuurlijk naar huis, en Ida Winkler gaat altijd een paar dagen bij ((de)) Freule de Bosch Kemper logeeren; die dagen moet gij dan bij ons komen. Eergisteren avond heeft Herman getracht een bezoek af te leggen bij Kloos, gij weet misschien wel dat hij een van de Nieuwe Gidsmannen is; deze was niet thuis; hebt gij met dien Nieuwen Gids op? Ik heb van Verwey wel enkele dingen mooi gevonden; maar het spijt mij altijd zoo dat zij zoo schelden, en dat zij zoo zeggen dat het door hen nu zoo veel beter zal worden in de letterkundige wereld; ik zou wenschen dat zij niet zoo veroordeelden en verwierpen en dat zij in bescheidenheid en eenvoud optraden, dan zou het goede in hen zeker meer gezien en gewaardeerd worden. Hartelijk hoop ik dat Herman nooit iets in dien Nieuwen Gids schrijven zal; ik kan eigenlijk niet beoordeelen of wat hij zoo schrijft waard is gelezen, en gecritiseerd te worden; maar als hij ooit iets de wereld instuurt, dan hoop ik dat hij het langs een anderen weg doen zal, en niet voor dat hij zeker weet van bevoegde zijde dat wat hij te zeggen heeft de moeite waard is. Ik ben er wel dankbaar voor dat gij
hem zo innig liefhebt; juist daardoor zult gij ook zijne gebreken zien, en ze nooit vergoelijken, al zult gij ze ook nooit veroordeelen; niet waaar? gij zult wel maken dat uwe liefde altijd innig en dus ook altijd ernstig wezen zal? - Gij zegt dat gij niet gedacht hadt zoo gelukkig te zijn als gij u nu voelt; ik herinner mij zoo goed dat zelfde gevoel, en toch, Wies, als men elkaar waarachtig liefheeft, groeit dat geluk steeds, het wordt steeds grooter en beter; het duurt het heele leven door, ja de liefde duurt tot over het graf; het is het grootste en beste dat God in onze harten gelegd heeft. - Ja zeker heb ik den ring gezien, ik vind het eene zeer goede keus, keurig net en eenvoudig, en dat is in alle dingen het beste. - En nu beste kindje, is het bedtijd; alles rondom mij is al rustig en stil. Groet uwe Ouders hartelijk van mij; toen ik hoorde dat uw Oom Nicolaas het geheim wist heb ik het ook aan Mama verteld; die kan kostelijk zwijgen! Heel veel liefs van je zoo liefh. Mevrouw Gorter
| |
| |
‘Herman litt. cand.’ ter onderscheiding van Herman Lugt, een neef van Gorter, die bij Mevrouw Gorter inwoonde en rechten studeerde (‘Jur. Stud.’). - Waarom er met de bekendmaking van de verloving gewacht moest worden, en tot hoe lang, is niet duidelijk. - Suze F. en Ida W. waren pensionaires. Met ‘Mama’ kan Mevrouw Lugt-Scheltema bedoeld zijn, Gorters grootmoeder van moederszijde, die ook op hetzelfde adres woonde.
| |
1886:12
Herman Gorter aan Mevrouw J. Gorter-Lugt. [J]
Zonder plaatsvermelding, ongedateerd. - Fragment
Ik moet een vervelende Latijnsche verhandeling maken, voor de literatorenclub, die nu erg vervelend moet worden opdat de proffen nog wat meer over mij tevreden mogen worden. Verleden jaar maakte ik er een vol zinspelingen op de Nieuwe Gids en vele Theorieën van Kloos, maar van de drie hooggeleerde heeren merkte alleen Karsten dat er iets niet pluis was. Het zal me benieuwen of ik zulke dingen er nu uit kan houden.
Wat de literatorenclub was, blijkt uit de hieropvolgende tekst, 1886-1938. - (T: Copie naar een inmiddels verloren gegaan origineel, zie de tekstkritische aantekening in het commentaar bij 1886:9; - Theorieën [hoofdletter]).
| |
1886:12A, 1938
Uit ‘Tim's herinneringen’, door Aeg. W. Timmerman. [BB, p. 236 en 237]
Ik herinner mij één avond uit mijn studententijd met groot genoegen, toen wij elkaar vonden op de zoogenaamde literatoren-club, waar de klassieke candidaten, ten overstaan van twee of meer professoren, blijken moesten geven van hun bekwaamheid in het maken van latijnsche opstellen. Je diende daar weleens uit te komen met het oog op je doctoraal examen, maar Diepenbrock, Gorter en ik vonden het een weerzinwekkende klucht, waaraan zoo spoedig mogelijk een eind moest gemaakt worden. Wij maakten dus een plannetje om de heeren er tusschen te nemen.
[...]
Wij luchtten dus onze ergernis door de meest uit de lucht gegrepen theorieën te verkondigen, waar wij zelf natuurlijk niet in geloofden, maar die er alleen op berekend waren om de jury te plagen. Gorter had een opstel over Cicero in voortreffelijk - want hij was ongeloofelijk knap in alle talen - Latijn geschreven.
[...]
In dat opstel dan hemelde Gorter met de grootste ernst, schijnbare bewondering en verzonnen eerbied, in de meest uitgezochte en natuurlijk in een lexikon opgezochte superlatieven, waar wij nooit van gehoord hadden, Cicero op zulk een belachelijk overdreven manier op, dat niet alleen de professoren maar ook wij, bijna, geloofden dat het meenens was en zelfs de Grutter schuchter in zijn kritiek te kennen gaf, dat Cicero weliswaar elegantissimus en praestantissimus en clarissimus enz. omnium genoemd kon worden, maar dat er ook toch nog andere auctores waren, bijv. Livius en Seneca, die óók schoon Latijn schreven en óók zeer edele menschen waren.
Gorter maakte een buiging voor de welwillende kritiek, had werk om zich goed te houden en ging zitten...
| |
| |
Zie voor de schrijver het commentaar bij 1884:10a. ‘De Grutter’ zal de bijnaam geweest zijn van professor S.A. Naber, van wiens kurkdroge vakbeoefening Timmerman op smalende wijze voorbeelden geeft. - (T: latijnsche).
| |
1886:13
Uit het dagboek van Helena Waller. [I]
26 november 1886. - Fragment
Zondag dan [21 november] ging ik na Mevr. Cn. Koopmans [een tante van Wies, eveneens in Haarlem wonende]. Er at niemand anders als ik en natuurlijk fraülein Filunger en Elsa von Frantzius. 's Avonds na den eten zat ik eerst met Elsa wat te praten en toen kwamen mijnheer en mevrouw Emil Mohr en de Koopmansen van Oosterhout n.l. mijnheer, Wies, Wob, Bram en Gorter. Eerst zaten wij in de kamer waar de groote menschen zaten maar we wilden meer vrijheid hebben en gingen daarom één voor één naar de andere kamer waar we eerst dansten en toen Wob en Bram een alleruiigst matrozenliedje [zongen]; hierna zijn wij faute de mieux alle vogels vliegen gaan spelen om zooals het heette ‘de baby bezig te houden’. Dat was ik nota bene! Op dit spel volgde natuurlijkerwijze pandverbeuren en aangezien ik twee panden had moest ik er tweemaal aan.
Helena Albertina Waller (1866-1959) zou zich in 1889 verloven met Wies' jongere broer Bram, en zes jaar later met hem trouwen. Haar vader was in de jaren tachtig wethouder van Haarlem. Zij woonde, evenals Wies en haar familie, aan het Spaarne, maar in de stad. Oosterhout, van de Koopmansen, lag - en ligt - meer aan de buitenkant, ongeveer halverwege en aan de oostelijke kant van de Haarlemmerhout. - Van de ‘groote menschen’, hier genoemd als aanwezig voór de komst van de Koopmansen, ken ik geen nadere gegevens. - (T: na Mevr.; fraülein).
| |
1886:14
Wies Cnoop Koopmans aan Herman Gorter. [X] [Haarlem, ca 1 december 1886]
Lieve jongen, De Heer en Mevrouw Schiff komen niet Jeroon en Marie ook niet, en... jij mag komen. Papa heeft het mij zooeven gezegd. Ik vroeg of ((,)) je, nu wij alleen waren de een of andere ver[r]assing mocht uitvoeren en papa zeide toen dat je den geheelen avond mocht komen. Wat zeg je daar nu wel van. Je blijft dan natuurlijk 's nachts ten minste dat denk ik wel, maar dat zullen we dan wel weer zien.
Maar daar valt me plotseling in dat je familie het ook viert. Wat doe je nu? Als je ((vroeg genoeg)) komt, kom dan vroeg genoeg om nog samen in te pakken, en breng ook alles meê wat je familie jou geeft. - Denk er eens goed over na of je wel kan komen. Ik zou het heerlijk vinden. Schrijf gauw en hoe laat of je komt. Kunnen jelui het niet Maandagavond vieren? Wij vieren het zooals je weet Zaterdagavond. Eerst dadelijk na den eten zoowat om 6 uur wordt Sint Niklaas vertoond voor de kinderen van den baas en den boer. Bram zal dit doen. Een pak moeten wij maken. Hier in Haarlem is er waarschijnlijk geen te krijgen en om er een uit Amsterdam te laten komen is te duur.
Wat zou het heerlijk zijn als je kon komen. Zal je gauw antwoorden? Dan nog maar 3 dagen, mijn lieveling, wie had dat gedacht?
| |
| |
Het buitengoed Oosterhout in Haarlem, eind jaren tachtig.
| |
| |
ik niet, ik had net van avond uitgerekend hoe lang het nog moest duren voor dat ik je zag en een zoen kreeg van mijn jongen. - Een zoen van Wies
Wil je voor Mama (opdracht van mama) twee van die plaatjes koopen die wij aan Bram gegeven hebben. Zij zijn voor Wop. Dus het is vroeg genoeg als je ze meê brengt. -
Bram en Wopco waren broers van Wies. - (‘de kinderen van) den baas en den boer’: in correspondentie van anderen komen een tuinbaas en een naburige, groenten leverende boer voor. - Het buiten Oosterhout, oorspronkelijk in 1632 gebouwd, had in de jaren tachtig van de vorige eeuw een omvang van ruim drie hectare. Er waren lanen en wandeldreven, een tuinmanswoning, broeikassen en schuren, een ‘aanleg tot vermaak’ (aldus de koopacte), waterpartijen, in de koepel aan het Spaarne een biljart, aan de voorzijde van het huis een lange serre. Van de Kleine Houtweg af vormde een lange oprijlaan, met zware beuken omzoomd, de toegang. De vader van Wies, de Amsterdammer Wilhelm Cnoop Koopmans, lid van de firma Levert & Co., likeurstokers en wijnkopers, kocht het huis in februari. 1886 voor ƒ 25.000, - nadat eerder de met hem bevriende familie Bunge het aangrenzende Spaar en Hout had betrokken. Na de dood van Wilhelm werd het buiten in 1896 verkocht voor ƒ 35.000, - een groot deel van de bijbehorende grond zou spoedig nadien door de gemeente Haarlem bestemd worden voor de te bouwen Tuinwijkbuurt. Het huis en de grond maken deel uit van de lokatie die Arthur van Schendel voor ogen stond bij het schrijven van de roman Een Hollands drama (1935). De gebeurtenissen daarin beschreven spelen zich echter omstreeks 1875 af. (Gegevens ontleend aan A.J. Veenendaal. Oosterhout. Bloei en verval van een Haarlemse buitenplaats. Haarlem, Erven F. Bohn, 1946). Sinds wo ii biedt het huis onderdak aan sociale en onderwijsinstellingen. - Zie illustratie.
| |
1886:14A, 1950
Aantekeningen van Jenne Clinge Doorenbos. [J]
Hermans zuster Nina was bevriend met de twee dochters van den blinden professor Loman, de musicoloog. Beide meisjes waren zangeres. To Loman, die deel uitmaakte van de beroemde combinatie Aaltje Noordewier-Reddingius, Messchaert, Urlus, is op middelbare leeftijd ook blind geworden.
Zij is het die mij in 1926, toen zij in BergenZee in het huis van de Pannekoeks woonde, veel herinneringen vertelde van de jeugdjaren in Amsterdam.
Van de muziekavonden in het Lomanhuis, waar Verhulst en Diepenbrock kwamen. Anna Witsen zong daar, begeleid door den componist, liederen van Verhulst. Zij had een aangrijpende, wonderlijk stralende, diep melancholieke stem. Het Lomanhuis was op de gracht, en de musicus op wien zij verliefd was, woonde aan de overkant. Alleen met open ramen wilde zij zingen, hoopte hem door haar zingen te bereiken.
Ook uit de studententijd van de jongens vertelde zij veel. Herman en Jaap waren verwoede cricketers, zwemmers, voetballers. Met de Koenens maakten zij lange schaatsentochten. Volgens To waren er onder de toenmalige studenten drie die voor alle meisjes onweerstaanbaar waren. Vissering, Herman Koster en Herman Gorter.
Douwe verloofde zich met Jo Jonker, Herman met Wies Cnoop
| |
| |
Wies Cnoop Koopmans met haar beide broers en rechts, staande, Herman Gorter.
| |
| |
Koopmans. De Koopmansen waren een kunstzinnig milieu. Woonden op de buitenplaats Oosterhout, buiten Haarlem. (Oprichting van de Wagnervereeniging). Brahms logeerde veel op Oosterhout en musiceerde er. Hij was dol op Wies en nam haar mee wandelen, gearmd. De broers plaagden haar toen ze een tijdlang scheef begon te loopen, zeiden dat dat kwam door de syncopen van Brahms. Eens toen hij speelde, verscholen Wies en Herman zich achter de gordijnen om te luisteren.
Jenne Clinge Doorenbos (1886-1973), die deze korte pro-memorie-notities maakte, vergezelde Gorter in zijn latere levensjaren en werd zijn literaire erfgename. - Prof. A.D. Loman doceerde theologie, maar had wel grote belangstelling voor muziek en voor het muziekleven. - Zie voor Cateau Loman (1866-1951) ook 1890:1a. - Van het genoemde Amsterdamsch Vocaalkwartet, opgericht in 1896, maakte niet Urlus, maar J.I. Rogmans deel uit. - Voor Anna Witsen zie men 1889:35 en het commentaar aldaar. - Jaap: H.J. Koenen, zie 1879:3 en voorts het namenregister. - De vader van Wies, Wilhelm Cnoop Koopmans, behoorde ook tot de initiatiefnemers bij de bouw van het Concertgebouw (1888).
| |
1887:1
Herman Gorter aan Wies Cnoop Koopmans. [J]
Zonder plaatsvermelding, ongedateerd. - Fragment
Multatuli is dood. Er zijn veel jaren geweest, veel te veel, waarin ik, lang en lang, honger had. Toen werd mijn ziel dor, als grond in de zomer, ik liep rond dof en moe, als een hongerig wild dier, zoekend of er nergens wat was dat ik kon eten. Toen was mijn ziel bijna gestorven. Zoo verdorde ze en verhongerde ze. Het is niet van veel belang ik ben maar een uit duizend.
Maar toen is hij gekomen om mij voedsel te geven en heeft mijn ziel behouden. En lang heb ik toen achter zijn voeten geloopen, waar hij ging en ik heb hem liefgehad als een hond den man die hem zijn eten geeft.
Vooral de korte eerste zin, aldus in een brief geschreven, maakt het aannemelijk, dat het hier gaat om een eerste reactie op het bericht van Multatuli's dood (op 19 februari 1887). - (T: Het fragment werd in de jaren dertig door Jenne Clinge Doorenbos overgeschreven uit een brief, die daarna verloren is gegaan).
| |
1887:1A, 1925
J. de Kadt: Uit mijn communistentijd[XX, p. 388] - Fragment
[Na een politiek gesprek bij Gorter in Bergen aan Zee] Gorter bracht ons naar de tram of bus, intussen verhalend over zijn jeugd. Hij vertelde hoe hij in Amsterdam, toen hij student was, reeds een geweldige belangstelling had gehad voor de maatschappelijke ontwikkeling. De winkels in Amsterdam waren toen nog bijna allemaal gewone huizen met kleine ramen; maar telkens als zo'n gewoon raam vervangen werd door een grote ruit van spiegelglas, vertelden we dat elkaar en gingen we kijken om dat gebeuren te aanschouwen: we zagen als het ware de stad en de maatschappij veranderen. Amsterdam was een suffe stad geweest, maar het werd nu een levende stad; en wij waren overal bij, haalden alle nieuwe dingen binnen - fietsen, voetballen en cricket.
| |
| |
Hij vertelde ook nog hoe alles geestelijk duf was geweest en hoe hij uit die dufheid gewekt was door Multatuli. Ik maakte toen de opmerking dat ik het altijd zoo jammer had gevonden dat Multatuli niet door het lot naar Parijs was gebracht en dat hij niet de revoluties van 1848 daar had beleefd en de opkomst van het socialisme. Maar Gorter wees deze opmerking, driftig haast, van de hand, hij voelde haar als een relativering en kleinering van Multatuli. Nee, Multatuli was goed zoals hij geweest was, hij was een groot man en Gorters dankbaarheid en bewondering was onverzwakt gebleven. Met stralende ogen, met zijn hoofd in de nek, met opgeheven armen, getuigde hij van zijn bewondering en liefde voor Multatuli.
Hoe zijn generatie de economische opbloei sinds de jaren zeventig ervoer, heeft Gorter ook in een paar prachtige bladzijden van zijn Kritiek op Tachtig (1898) beschreven. ‘Al onze zinnen, ons hart, ons hoofd, onze handen, ons geslacht werden er door geraakt’, zegt hij daar. Deze passages zijn achterin dit boek, bij de laatste afrondende documenten, opgenomen.
| |
1887:2
Herman Gorter aan Wies Cnoop Koopmans. [J]
Zonder plaatsvermelding, ongedateerd. - Fragment
Ik geloof dat het binnenste hart van poëzie niets is dan muziek. Klank en maat. Want goede verzen, neen niet goeie, maar de beste, leert een goed man alleen met zijn ooren eerst en gevoelt dan bijna al door de maat en de klank wat de woorden zijn, en hun zin. Ik geloof, of liever ik weet dat ik daarin een goed man ben, en ik heb het met Grieksche koren, die ik niet begreep, alleen door het hooren lezen, gevoeld wat ongeveer de stemming was, niet de zin natuurlijk, maar het gevoel dat in de woorden lag.
Ik moet lachen om de menschen die die dingen in Grieksche en Engelsche en sommige Duitsche verzen zoo mooi vinden, en ook in Vondel en Hooft, en die, nu een paar mannen datzelfde willen doen met onze taal, op hun achterste pooten gaan staan, en stooten alsof er iets ongehoords en niet iets ouds en gewoons en natuurlijks verkondigd werd.
(T: Copie naar een later verloren of vernietigd origineel, zie de tekstkritische aantekening bij 1887:1).
| |
1887:3
[J]
De datum 18 april 1887 staat in het handschrift A (cahiers) van de Mei geschreven boven de aanvangsregel Een nieuwe lente en een nieuw geluid. In het handschrift B (briefpapier) staat boven die regel de datering: 23 april 1887.
| |
1887:3A,1907
Herman Gorter aan J.C. Koenen-de Graaf. [J] Genève, 19 mei 1907. - Fragment
Op Beeckzangh schreef ik het heele begin van ‘Mei’, terwijl Jaap en ik daar samen geheel alleen buiten waren. Hij zal het verblijf met ons tweeën zich daar herinneren, maar dit wist hij niet. Ik schreef het in zijn bijzijn, terwijl wij samen zaten te werken op de groote kamer aan den kant van de beek, boven.
| |
| |
Het huis Beeckzangh, te Beverwijk. In de balkonkamer schreef Gorter gedeelten van Mei. (Foto anno 1981).
| |
| |
Gorter schrijft dit aan de vrouw van Jaap Koenen, die op dat ogenblik - 1907 - ongeneeslijk ziek ligt. ‘Je begrijpt hoe dikwijls ik nu aan hem denk en aan onze jeugd’, schrijft Gorter, en aan het eind van de hier geciteerde regels: ‘Vertel hem dit eens, tenminste als hij goed genoeg is, hij zal het aardig vinden. Het is natuurlijk alleen voor hem bestemd’. Deze laatste opmerking kàn als achtergrond hebben, dat Gorter geen voedsel wilde geven aan de kwestie wie er voor het Mei-figuurtje model had gestaan. Destijds hadden de jongere zusjes van Jaap Koenen, Cootje (*1874) en Meta (*1878), elk voor zich namelijk graag aanspraak willen maken op die eer. Men kan er ook, meer algemeen, een blijk in zien van Gorters onwil, of vrees, om met zijn dichterschap te koop te lopen. - Men zie voor Beeckzangh en Koenen het commentaar bij 1879:3; voor Koenens relatie tot de Mei: 1889:3 en 1890:88. - Van H.P.L. Wiessing vernemen wij uit de tweede hand-hij heeft het van Pieter Wiedijk - dat Gorter kort vóór 1890 veel heeft zitten schrijven, onder meer het grootste deel van zijn ‘Mei’ in het café - Panopticum in de Amstelstraat, ‘een hoog rokerig lokaal met dozijnen gas-vlinders en met een groenende estrade voor een muziekje plus variété - zangeres’ etc. (Bewegend portret, A'dam 1960, p. 120). Aannemelijker lijkt het verhaal van Frans Erens in Vervlogen jaren (ed. Harry G.M. Prick, 1958, p. 481): Gorter zou een gedeelte van de Mei hebben geschreven op het atelier van M.W. van der Valk, op de Amsteldijk. De Telegraaf van 16 december 1927 weet daarover te melden (bij monde van...?): ‘Kort na zijn academietijd huurde van der Valk een atelier aan de Jac. van Campenstraat, dat hij na eenigen tijd verwisselde voor het groote houten atelier, dat op een erf stond tusschen de eerste huizen aan den Amsteldijk, - tusschen Stadhouderskade en Govert Flinckstraat-, waar
later Dijsselhof zijn groote aquarellen zou maken. Daar kwamen Diepenbrock, Gorter, Kloos, Van der Goes, Boeken, Breitner en Witsen bijeen, daar schreef Gorter een groot deel van zijn ‘Mei’, daar werden de artikelen voor de ‘Amsterdammer’ en de ‘Nieuwe Gids’ - welker redactie hier haar bibliotheek had-, in elkaar gezet’. De tijdgenoot en beeldhouwer Lambert Zijl zegt in de Nieuwe Rotterdammer Courant van 12 juni 1936: ‘De 17- tot 26-jarigen van die dagen kwamen bij elkaar in het atelier van Van der Valk aan den Amsteldijk; schilders en schrijvers. Dijsselhof, Gorter, Eduard Jacobs, Nieuwenhuis, Jan Veth, Kloos, De Bazel, Cachet, Berlage, Breitner. Ik heb er de Nieuwe Gids zien geboren worden’. Ook R.W.P. de Vries (zie onder) noemt dezelfde literatoren, plus nog Aletrino en Van Deventer en de schilder Is. Israëls, als de mensen die elkaar hier (en dat is in de onmiddellijke nabijheid van Gorters woonhuis, Amsteldijk 9!) ontmoetten. De laatstgenoemde, ongepubliceerde bron (de Vries) wordt hier, evenals de beide voorafgaande zegslieden, weergegeven, resp. geciteerd, naar de noten 34 en 35 op p. 72 en p. 73 van het Jaarboek van de Mij der Nedl. Letterkunde 1968-69 (Leiden 1971), waar ‘De jeugd van Theodoor Willem Nieuwenhuis, door hemzelf beschreven’ is uitgegeven, met kanttekeningen, door E. Braches (van p. 54 tot 96).
| |
1887:4
[Q]
Op 17 mei verhuist Mevrouw Gorter-Lugt met haar twee zoons en met twee pensionaires naar Westeinde 7 (bovenhuis).
Dit huis is gesloopt in 1962, bij de afbraak van de Galerij ten behoeve van de bouw van de Nederlandse Bank.
| |
| |
| |
1887:5
Herman Gorter aan Wies Cnoop Koopmans. [J]
Zonder plaatsvermelding, ongedateerd. - Fragment
Morgen gaan Moeder en ik naar Aalsmeer, het dorp waar Vader en zij het eerst na hun trouwen woonden. Zij is tegenwoordig heelemaal vervuld van gedachten aan hem, ze heeft alle oude brieven voor het eerst voor den dag gehaald, en leest ons soms een stuk daaruit voor. Ook uit oude brieven uit Arcachon, over Douwe en mij, die vader toen bij zich had, terwijl Moes nog in Holland was. Zij vinden, Moeder en Nina, dat het dikwijls op mijn manier van schrijven lijkt.
Het zal een heel ding voor haar zijn, de plaats en haar eerste woning weer te zien. Ze hielden zooveel van elkaar. Het lijkt mij soms of zulke menschen, met zoo'n eenvoudige, klare liefde voor elkaar, langzamerhand er niet meer zijn. Ik zie ze niet onder mijn tijdgenooten, en ook niet in mezelf vind ik de noblesse en oprechtheid en rust die ik zie in de liefde van mijn Vader voor mijn Moeder, en van hen voor elkaar. Ik vergis me misschien, omdat ik ze zoo goed ken, zooals ze geworden zijn, en hen niet in hun tijd van toen heb gezien, met misschien even groote kleine gebreken en beuzelachtige onrust en ontevredenheid en angst als die wij kinderen hebben.
(T: Copie naar een later verloren gegaan origineel, zie de tekstkritische aantekening bij 1887:1).
| |
1887:6
Alphons Diepenbrock aan Aeg. W. Timmerman. [DD I]
[Amsterdam], 11 juni 1887. - Fragment
Zoo lijken me dan de heerlijke dagen die ik bij jelui heb doorgebracht al een eeuwigheid geleden. Maar ik geloof dat er weinig door ons gesproken is, wat ik niet aan mijn familie of aan Hein, of aan Gorter verteld heb. Gorter heeft van tijd tot tijd haast een stuip van 't lachen gekregen als ik hem vertelde hoe jij met je hond en met je tuin omsprong. Hij vindt jou zoo'n merkwaardige kerel, dat het hem erg speet dat hij je niet beter gekend had.
| |
1887:7
[NN, nr 256]
Op zondag 19 juni speelde Gorter voor Run achter het Rijksmuseum een wedstrijd tegen het Haagse Concordia, dat met 157 tegen 45 runs van de thuisclub won.
| |
1887:7A, 1933
Uit een artikel van A. Heldring in het blad ‘Cricket’. [AE, jrg. 3, nr 17]
Cricket-herinneringen
Wat ik in die dagen nog niet besefte was de artistieke sfeer, waaruit het Amsterdamsche cricket putte. Eenige jaren ouder dan wij, juniores, waren spelers als Roland Holst, thans een waardig (bijna ex-) kunstacademieman, de dichter Gorter, de schilders Van Soest en Arntzenius [...].
In Amsterdam speelde men achter het Rijksmuseum, maar zóó dicht er naast, dat de bal nog al eens verdween in den tuin van het museum, waarna men dan zijn pantalon scheurde bij het terughalen. Er was achter het museum toen nog niets dan aan één zijde de dorre achterkant van de huizen van de P.C. Hooftstraat.
| |
| |
| |
1887:8
[NN, nr 261]
Op zondag 24 juli kwam Gorter uit voor Run tegen het Utrechtse Hercules. Run verloor met 18 tegen 147 runs.
| |
1887:9
Herman Gorter, waarschijnlijk aan Wies Cnoop Koopmans. [J]
[Amersfoort] Ongedateerd. - Fragment
Als ik mij niet bedrieg dan zal deze tijd voor mij een gelukkige worden. Ik ben nu een nacht in de stilte geweest, en het doet mij al goed. Wijd en zijd om mij, terwijl ik wakker lag, was er niets, maar midden in de eenzaamheid ik alleen, met de stilte. En mijn gedachten liepen uit mijn huis, naar alle kanten, Noord en Zuid en Oost en West, en ze stootten op geen mensch in den nacht. Hier heersch ik dus over mijn gedachten, zouden ze niet goed en mooi worden in deze eenzaamheid? Voor mijn huis ligt de straatweg en over den straatweg de spoor van Amersfoort naar Kesteren. De weg is beplant met eiken, en tusschen de eene rij in staat eikenhakhout, waartusschendoor ik de hooi- en boerekarren zie voorbijkomen. Het is nu wel jammer, dat ik mijn achterkamer niet gebruik, het uitzicht is daar heel mooi, over rogge en koren naar eiken en dennebosschen.
Ik vind het zoo heerlijk hier zes weken te kunnen blijven, geheel alleen. Wat een menigte dingen zal ik denken en zien en hooren, waaraan ik vroeger nooit gedacht heb. Het is of de bladen der boomen al nieuw en anders ruischen. Er loopen lange rillingen van wind door het hout.
Gorter verbleef te Amersfoort, in een daglonershuisje aan de rand van het buiten Zandbergen, waar de vader van zijn vriend Pim, dominee Scheltema, de leiding had van een opvoedingstehuis voor staatswezen. Bij het terugvinden en identificeren van het huisje, in 1964, zijn er enkele fotootjes van gemaakt, die zich nu in het Letterkundig Museum bevinden. Kort daarna is het huisje afgebroken. - Waarschijnlijk kan dit brieffragment gedateerd worden op 26 juli; zie daarvoor de tekstkritische aantekening bij het volgende document. - (T: Copie naar een inmiddels verloren gegaan origineel, zie T bij 1887:1).
| |
1887:10
Herman Gorter, waarschijnlijk aan Wies Cnoop Koopmans. [J] [Amersfoort] ongedateerd. - Fragment
Mijn vacantie is bijna uit. Wat was het heerlijk. Nu ik terugzie lijkt het één heerlijke berg geluk. Ik geloof dat zes weken zóó, meer genot geven dan op reis. Ik geloof niet dat ik dat goed zou verdragen, zoo telkens nieuwe mooie dingen te zien. Hoewel, ik zie hier ook iederen dag nieuwe mooie dingen. Vannacht zag ik de boomen staan als een rij grenadieren in gelid, ze fluisterden tegen elkaar, en eergisteren was ik heel vroeg op, toen de dauw er nog was. Toen was alles nieuw en lichtte in water en zonnestralen. Hè, toen heb ik achterover in het gras gelegen en in de zonneschijn en toen heb ik ook nog verzen gemaakt.
Het is zoo mooi weer nu dáárvoor; de zon brandt op den witten straatweg, en de kwikstaartjes vliegen er op, en weer op. De boerekarren met boerinnen en een boer in het zwart met een pet scheef,
| |
| |
Achterzijde van het huisje op het landgoed Zandbergen, waar Gorter gedeelten van Mei schreef. (Foto anno 1963).
| |
| |
komen onophoudelijk voorbij met zwaar geratel. Het is markt in de stad. De vogels maken weer geluid alsof het lente is geworden. O, het is lente geworden weer, het blijft lente voor mij tot mijn dood toe. Ik voel het nu wel telkens, dat mijn werk en mijn blik scherper wordt. Ik las dit van de week in Goethe: Die Einbildungskraft ist ein vages, unstetes Vermögen, während das ganze Verdienst des bildenden Künstlers darin besteht, dass er sie immer mehr bestimmen, festhalten, ja endlich bis zur Gegenwart erhöhen lerne. Dat is waar, het is niet genoeg de dingen ongeveer te zien, die men gaat zeggen, men moet ze als kunnen nemen tusschen vinger en duim.
Het citaat uit Goethe is nog niet in diens werk teruggevonden. - In het handschrift B (briefpapier) van Mei komt de naam Zandbergen voor met de data 7 augustus '87 onder het fragment Niets in de ruime wereld is zoo blij (Verz. Werk I, blz. 14), 17 augustus '87 onder het fragment Eén ding is droevig en maakt zacht geklaag (Verz. Werk I, blz. 14-15), 22 augustus '87 onder het fragment Zij dreef nu langs de banken, waar een wolk (Verz. Werk I, blz. 15-16) en 27 augustus '87 onder het fragment Zooals des nachts de eenden in het gras (Verz. Werk I, 16-17). In de pocketeditie staan deze fragmenten op de blzz. 21-23. - (T: Copie naar een inmiddels verloren gegaan origineel, zie T bij 1887:1. - Er zijn door Jenne Clinge Doorenbos bij herhaling copieën gemaakt van de fragmenten uit de brieven die Gorter in deze jaren aan zijn moeder en/of aan Wies schreef. Op een van deze copieën is bij het onderhavige fragment de datum 26 juli 1887 genoteerd. Gezien de data onder de Meifragmenten in hs B, en die gegevens gevoegd bij de eerste zin van dit brieffragment, lijkt het waarschijnlijk, dat die datum bij het herhaaldelijk copiëren hierheen verdwaald is van het voorgaande brieffragment 1887:9. Zie ook de eerste zin daarvan).
| |
1887:11
Alphons Diepenbrock aan E.T. Kuiper. [DD I]
Amsterdam, 2 september 1887. - Fragment
[Over Diepenbrocks proefschrift] Toch ben ik [in] een soort van feeststemming van ochtend mijn laatste caput begonnen, daar Henk mij op het idee gebracht heeft om er in plaats van 6, 5 [hoofdstukken] te maken, en Gorter zegt dat een preek ook uit 5 stukken bestaat.
| |
1887:12
[NN, nr 269]
Op 18 september werd Gorter op de Algemene Vergadering van de Nederlandsche Cricket Bond te Utrecht als commissaris gekozen in het nieuwe bestuur.
| |
1887:13
[J]
De datum 30 september '87 staat in de handschriften A en B van de Mei onder het fragment Wat is er in de verte schemering (Verz. Werk I, blz. 20-21; pocketeditie p. 28).
| |
1887:14
[J]
De datum 9 [?] oktober '87 staat in het B-handschrift van de Mei midden in het fragment De wolken werden van een licht karmijn (Verz. Werk I, blz. 22; pocketeditie blz. 30).
| |
| |
| |
1887:15
[NN, nr 278]
Op 20 november woonde Gorter een vergadering bij van de Nederlandsche Cricket Bond, te Utrecht. Als waarnemend secretaris schreef hij, in volstrekt zakelijke trant, de notulen.
| |
1888:1
Herman Gorter aan Wies Cnoop Koopmans. [J]
Zonder plaatsvermelding, ongedateerd. - Fragment
Gek dat de menschen mij zoo ernstig vinden. Ik ben het niet in mijn hart. Als ik in mijn eentje ben, op straat bijvoorbeeld, ben ik bijna altijd vroolijk, net als een jongen voel ik me dan. Maar ik weet er is in gezelschap iets dat mij anders maakt. Het vervelendste of moeilijkste is, dat juist die gevoeligheid en prikkelbaarheid, die andere menschen zoo onaangenaam en ergerlijk vinden, dat ik die zelf houd voor mijn beste eigenaardigheid, en voor mijn grootste schat wezenlijk, die ik in geen geval wil opofferen aan wie of wat dan ook, omdat ik er het grootste, gelukkigste stuk bestaan in zou verliezen.
O, het was maar goed dat ik gisterenavond wegging. Dat gepraat, dat onnoozel, dof gerommel van woorden, dat maakt me soms wanhopig. Is het niet verschrikkelijk, zoo maar te praten, en weinig of niets te denken? Er is zoo weinig menschelijks in. Het maakt me bang en benauwd er tusschen te zitten. Ik houd van heldere stemmen en schitterende oogen, en bloed en een kloppend hart. Ik houd van stilte en zacht helder denken. Het was maar goed dat ik wegging.
(T: Copie van een inmiddels verloren gegaan origineel; zie T bij 1887:1).
| |
1888:2
Herman Gorter aan mevrouw J. Gorter-Lugt. [J]
Zonder plaatsvermelding, ongedateerd. - Fragment
Alleen u met zijn drietjes weet precies wat een jongen ik nog ben, een kinderlijke, vroolijke, gelukkige jongen. Er zijn de laatste tijd wel zorgen op hok, leelijke zwarte vogels, maar ik ben toch nog een vroolijke, gelukkige jongen. Laten ze me nu niet op die partijtjes vragen, dat maakt me oud, ik houd niet van zooveel menschen. Ik houd van maar weinig. Het is gek, ik houd van alle menschen bijna, als ik over ze denk, dat komt dan zijn ze mijn eigendom, mijn denkbeeldige menschen, maar in werkelijkheid vervelen ze me vaak. Ach, alle liefde is liefde voor denkbeelden, dat kan niet anders. Het is zoo mooi op de wereld, in elk hoofd een wereld, een beeld van andere dingen. Hè, wat hoop ik dat ik het nog lang zoo helder en gelukkig en duidelijk zal zien als nu, nu ik zoo jong en gelukkig en vroolijk ben.
(T: Copie van een inmiddels verloren gegaan origineel; zie T bij 1887:1).
| |
1888:2A
[NN, nr 290]
Op zondag 12 februari speelde Gorter in de Amsterdamsche Footballclub rap een match tegen de Haarlemsche Footballclub in de Koekamp te Haarlem. ‘De Haarlemmers speelden goed, maar hadden het niet moeilijk’. ‘De heer Wiardi Beckmann, goalkeeper
| |
| |
van rap heeft verscheidene malen den bal gestuit. De match liep goed af en er werd zeer vriendschappelijk gespeeld’. rap verloor met 4-0. Onder de Haarlemse spelers vallen op de namen van Mulier (captain), Pleyte, Cnoop Koopmans, Bok; onder de Amsterdammers: Schreuder (= J.C. Schröder), Blijdenstein, Rouffaert.
rap was opgericht op 14 november 1887, toen de cricketclubs Run, Amstels cc en Progress hun initialen en de voetballiefhebbers onder hen samenvoegden.
| |
1888:2B
[NN, nr 296]
Op zondag 25 maart speelde Gorter voor de Amsterdamsche Footballclub rap op de terreinen der Sportclub te Amsterdam een wedstrijd tegen de Haarlemsche fc. 'Te 2 uur kon het spel beginnen, hoewel er een hevige wind woei, zoodat het voor de Amsterdammers niet onaangenaam was den ‘toss’ te winnen en met den wind te kunnen spelen.
(voor Haarlem)
|
|
|
|
Willekens |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
H. Westerveld |
|
|
Arriens |
|
|
Van den Broeke |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
A. Müller |
|
|
|
Tuijmelaar |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
R.v. Heemert |
|
A.v. Walcheren |
C. Pleyte |
|
W. Mulier |
Neep |
|
A. Cnoop Koopmans |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
(voor Amsterdam)
F. Suermond |
|
Schreuder |
Strengnaerts |
|
Gorter |
v. Gilse |
|
O. de Bordes |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Weyerman |
|
|
J. van der Waarden |
|
|
Van Hasselt |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Lanschot |
|
|
|
Oldeboom |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Beckmann |
|
|
|
|
Het viel dankzij Aeolus, den Haarlemmers gemakkelijk de tegenpartij tot de backs terug te houden; het was echter niet zoo gemakkelijk ze tot de halfbacks te houden, daar rap eleven veel beter geoefend en samengesteld was dan een maand geleden.
De Heeren Strengnaerts en de Bordes maakten verscheidene rushes, doch aangezien het niet doenlijk was schuins in den wind te passeeren, hadden deze pogingen geen ander resultaat dan dat de bal in touch kwam. De Heer Suermondt stond steeds op den uitkijk om den bal door te brengen, doch de forwards konden hem tegen
| |
| |
de wind in den bal moeielijk overgeven. De Haarlemmer forwards, als altijd goed aangesloten werkten zich met veel moeite tegen den wind in, en hadden ze ook eens een zeer goede kans om te scoren, doch vlak voor de goal werd hands gedeclareerd en het verdere expeditie werk door Oldeboom gedaan. Zoo werd afwisselend van beide zijden met veel animo gespeeld tot half time.
Na 10 minuten rust kreeg Haarlem de wind mee, en bleven zij, behalve een paar ‘desperate Charges’ van Strengnaerts Schreuder en Gorter, steeds aan den kant der tegenpartij. [...] De wedstrijd eindigde in een ‘drawn game’.
In de tekst is sprake van rap eleven. Volgens de opstelling staan er echter twaalftallen tegenover elkaar. Als specimen van de verslaggeving uit die dagen zijn van deze wedstrijd grote gedeelten geciteerd. Andere wedstrijden zullen in de regel slechts vermeld worden. De uitvoerige verslagen vindt men desgewenst in het weekblad Nederlandsche Sport. - (T: Schreuder lees Schröder).
| |
1888:3
Uit het doctoraal-examenregister van de Universiteit van Amsterdam. [S]
De Faculteit der Letteren en Wijsbegeerte heeft den 1 Mei 1888 het Doctoraal Examen in de Klassieke Letteren (Koninklijk Besluit 27 April 1877, Art. 2, § 5, Staatsblad No. 87) 1e gedeelte afgenomen aan H. Gorter met het gevolg, dat de Candidaat is toegelaten.
Tegenwoordig waren: [oningevuld]
w.g.S.A. Naber
Volgens gegevens uit het archief van de Faculteit der Letteren (codeletter r) begon het examen om 3 uur in de middag, in aanwezigheid van de professoren Naber, Spruyt, Pierson, Karsten, Valeton en, na vieren, van den Es. Bij het tweede gedeelte, zie 1884:4, wordt Spruyt niet als aanwezige genoemd. Gegevens over de geëxamineerde vakken of over het verloop van het tentamen waren niet te vinden. Evenmin een nadere specificatie van de uitslag.
| |
1888:4
Uit het Doctoraal-examenregister van de Universiteit van Amsterdam. [S]
De Faculteit der Letteren en Wijsbegeerte heeft den 3 Mei 1888 het Doctoraal Examen in de Klassieke Letteren (Koninklijk Besluit 27 April 1877, Art. 2, § 5, Staatsblad No 87) 2e gedeelte afgenomen aan H. Gorter met het gevolg, dat de Candidaat is toegelaten.
Tegenwoordig waren: [oningevuld]
w.g.S.A. Naber
| |
1888:5
[NN, nr 303]
Op 10 mei speelde Gorter voor Hilversum een wedstrijd tegen Amstel's cc te Amsterdam. Uit het verslag blijkt, dat Gorter overhands bowlde, wat toen nog lang niet algemeen was. Amstel's cc won.
Amstel's Cricket Club was op 1 mei 1885 opgericht, voerde de kleuren rood en wit, telde eind 1888 vijfentwintig werkende, vijf buitengewone en twee ereleden (H.C.J. Gritters en H. Gorter), had zijn oefenplaats achter het Rijksmuseum, berekende een contributie van ƒ 6, - 's jaars, en won in het seizoen 1888 zes van de acht gespeelde wedstrijden (bron: nn, nr 334). In 1914 ging de club door fusies met volharding en
rap op in het nog heden bloeiende vra, zijnde de a van Amstel's.
| |
| |
| |
1886:6
[B]
Op 17 mei was Gorter aanwezig op het promotiediner van Alphons Diepenbrock: zijn handtekening komt voor op de ‘promotieplaat’, bij die gelegenheid gemaakt.
| |
1888:7
Uit het weekblad Nederlandsche Sport van 26 mei 1888. [NN, nr 304]
Rubriek: Cricket
Het bestuur der Amsterd. Cricket-Club run is gebleven zooals het verleden jaar was:
H. Gorter, president.
E. Simon Thomas, secretaris, Pieter Pauwstraat
F. Arntzenius, captain
E.J. Bok, penningmeester
| |
1888:8
[NN, nr 306]
Op zondag 3 juni speelde Gorter voor Run in een wedstrijd mee in Den Haag, tegen hcc, dat won.
| |
1888:8A, 1927
Henri van Booven in het Algemeen Handelsblad, [AH, 17 september 1927]
Sportrubriek. Herman Gorter. - Fragment
Wij hadden het dikwijls over Mei [in de jaren negentig en later]. Stil vergenoegd hoorde hij onze waardering aan, soms vertellend uit dien tijd dat hij het gedicht schreef.
Het was een buitengewone zomer dat jaar, vertelde hij mij. ‘Nooit heb ik daarna die zelfde felle scheppingsdrift, die mij tot voortdurend doorwerken aan dat gedicht dwong, weer gekend’. En kenschetsend voor hem liet hij er op volgen: ‘Alles liep mij dien zomer mee, ook in het veld bij cricket’, en hij vertelde daarover veel.
Zie voor Henri van Booven het commentaar bij 1883:4b.
| |
1888:8B, 1933
J.C. Schröder in het gedenkboek van de Nederlandsche Cricket Bond. [AF, p. 281]
Aanvoerders die ik ontmoet heb. - Fragment
Men zou Gorter de ‘vader van het Amsterdamsche cricket’ kunnen noemen. run was een sterk georganiseerde club met tal van goede spelers - Willem Blijdenstein, de geweldige hakker, Dura, de bowler, Roland Holst die uit ‘Quick’ naar run trok, en een der sierlijkste bats was die ooit op onze velden een bal sloegen, en daarbij een voortreffelijk bowler. Thomas die midden in den winter oefende in de open lucht met Gorter, Slicher, Ledeboer en niet te vergeten Floor Arntzenius, de Haagsche schilder, die aan de Rijksacademie studeerde waarvan Roland Holst toen ook leerling was en thans er de directeur van is. Gorter had vooral oog voor de jongere spelers uit de vele kleine clubs die toen achter het Rijksmuseum speelden en hij was degene die ons behoorlijk vooruitspelen leerde en de geheime knepen van het bowlen. Hij was het ook die ergens in een uithoek van het Amsterdamsche veld een jong, klein ventje ontdekte dat voor zijn leeftijd en zijn kortheid, ongehoord hard sloeg niet alleen, maar een balletje bowlde dat door zijn vriendjes niet was weg te krijgen.
Dit wonderknaapje heette Hisgen en luisterde toen al naar den bijnaam ‘de Kleine’, een naam dien hij een kwarteeuw met eere door onze crickethistorie heeft gedragen.
| |
| |
| |
1888:9
Uit het weekblad Nederlandsche Sport van 4 augustus 1888. [NN, nr 314]
Rubriek: Cricket
Toen het mij bekend werd, dat op Donderdag a.s. ‘Hercules’ niet zou spelen met de ‘Newton Blues’, heb ik een elftal van Hollandsche spelers bijeen gebracht, dat nu op dien dag met hen zal spelen in Den Haag. Het zijn de volgende spelers (alphabetisch):
H. Gorter, v. Haeften, Hoeffelman, Kooiman, D. Koster, Nolet, C. Posthuma, Roland Holst, Schröder, H. Suermondt.
Ik had eerst gevraagd Feith, Pleyte en v.d. Wall Bake; deze zijn verhinderd mee te doen.
Ik heb Koster gevraagd captain te zijn.
Herman Gorter.
Roland Holst: R.N. Roland Holst, beeldend kunstenaar, die in 1896 met Henriëtte van der Schalk huwde. Gorter had in de jaren 80 nog niet het intensief contact van later, toen ‘Rik’ een van zijn vrienden voor het leven werd.
| |
1888:10
Uit het weekblad Nederlandsche Sport van 11 augustus 1888. [NN, nr 315]
Rubriek: Cricket en lawntennis. - P. [lees: H.] Gorter's eleven tegen de Newton Blues
Door de ijverige bemoeiingen van den heer Gorter uit Amsterdam, kon men Donderdag ll. [9 aug.] een Nederlandsch elftal zien spelen tegen onze Engelsche bezoekers. Het bestond uit de Heeren Kooyman, Schröder, Gorter, F. Suermondt, Holst (Amsterdam), v.d. Ven, H. Suermondt, D. Koster, v. Haeften, C. Nolet (Den Haag) en Posthuma (Haarlem). De Heer D. Koster was captain.
De Heer Gorter zal ons zeker wel een vraag veroorloven?
Waarom werd dit elftal niet door het bestuur der Ned. Cricket-Bond gekozen? Dit is toch zeker daartoe de aangewezen persoon. Verder begrijpen wij niet, waarom F.v. Lelyveld niet meespeelde [volgt een uiteenzetting over de kwaliteiten van deze speler]; ware het een ander die het elftal gekozen had, men zou haast aan een persoonlijke veete gelooven; de Heer Gorter is echter daartoe een te loijaal sportsman. Veeleer gelooven we, dat hem verkeerd geraden is.
De Newton Blues wonnen den toss, en gingen op een niet al te goed wicket het eerst aan bat [volgt een verslag van de prestaties van de spelers]. Het totaal der Engelschen bedroeg 104 runs. In de inning der Nederlanders, die nu volgde, gaven slechts 4 spelers eenig goed batten te zien, en wel Gorter, Holst, Posthuma en v. Haeften. Gorter was topscorer met 12 runs, waarvoor hij uitstekend gespeeld had. [Volgen de volledige scores, het totaal der Nederlanders bedroeg 55].
The Free Critic
(T: loijaal).
| |
1888:11
[NN, nr 316]
Uit het weekblad Nederlandsche Sport van 18 augustus 1888 blijkt, dat Gorter eveneens op 8 en 10 augustus tegen de Engelse Newton Blues speelde in een Amsterdams combinatie-elftal. De wedstrijden bleven onbeslist, bij de laatste was er enig ongenoegen met
| |
| |
de scheidsrechter: ‘het kan zijn dat hij niet loog, maar onwaar was het zeker’ wat hij besliste. ‘Gedurende de geheele match gedroegen de Engelschen zich niet als gentlemen’.
| |
1888:12
Uit het weekblad Nederlandsche Sport van 25 augustus 1888. [NN, nr 317]
Rubriek: Cricket
In de twee laatste afleveringen van Ned. Sport verwijten twee cricketers den Bond te weinig te doen ter bevordering van het spel in Nederland. Het kan zijn dat dit zoo is, maar wat zij beweren is zeer onlogisch. Zij zeggen: de Bond doet zoo weinig, daarom zijn er zoo weinig leden. Mag ik vragen, waarmee moet de Bond veel doen? Met geld, is het niet, met veel geld. Van wie komt dat geld? Van veel leden. Ergo, moeten er eerst vele leden zijn, dan eerst kan de Bond veel doen, niet omgekeerd. Met de geldmiddelen die wij nu hebben professionals laten overkomen en gronden aanleggen of verbeteren, is onmogelijk; voor één professional gedurende drie weken betaalt men 100 gulden; om mee te betalen zijn de clubs niet genegen, hetgeen bleek in dit voorjaar, en waar zijn in onze kas de honderden guldens voor genoeg professionals of ook maar voor één terrein?
Ik zeg niet dat het Bondsbestuur op dit oogenblik langs den besten weg naar zijn doel gaat, maar de twee inzenders wijzen op iets onmogelijks.
Herman Gorter, waarn. Voorzitter ‘n.c.b.’
| |
1888:12A, 1938
Uit ‘Vervlogen jaren’, door Frans Erens.
[EE, p. 228]
Eenigen tijd later zei Kloos tegen mij, dat Gorter bezig was aan een groot gedicht, dat hij bijna klaar had. Gewoonlijk lag bij zulk een mededeeling in den toon en de woorden reeds, wat men daarvan verwachtte. Die mededeeling werd mij echter gedaan door Kloos als een bloot nieuwtje. Verder wist hij ook niets over de qualiteit van het groote gedicht.
| |
1888:13
Alphons Diepenbrock aan zijn zuster Maria. [DD I]
's-Hertogenbosch, 10 september 1888. - Fragment
Ik ben hier vandaag een week geleden aan gekomen, na eerst nog een princessedag of liever -nacht met Gorter en Boeken mee gevierd te hebben.
Diepenbrock had een betrekking als leraar in de oude talen aan het gymnasium te 's-Hertogenbosch aanvaard. - Prinses, later koningin, Wilhelmina was op 31 augustus jarig.
| |
1888:14
Alphons Diepenbrock aan E.T. Kuiper. [DD I]
's-Hertogenbosch, 14 september 1888. - Fragment
Nu zit ik hier na in allerijl den 3. Sept. met hulp van Gorter mijn have ingepakt te hebben [...].
| |
| |
| |
1888:15
[NN, nr 323]
Op 30 september werd Gorter, die niet aanwezig was, tot commissaris gekozen in het bestuur van de Nederlandsche Cricket Bond.
| |
1888:16
Herman Gorter aan Wies Cnoop Koopmans. [J]
Zonder plaatsvermelding, ongedateerd. - Fragment
Zeg toch niet kind, dat mijn schrijven opgewondenheid is. Zal ik je wat anders zeggen? Ik geloof dat ik mijn eigenlijk ik eerst dan ben, als ik ben in zoo'n dichterlijke toestand. Ik voel dan alles zoo duidelijk, het kan toch niet waar zijn dat dit dwaling en vergissing en hersenschim zou zijn, en de rest van mijn leven, veel, veel onduidelijker en onbewuster, en onzekerder en drijvender, die rest werkelijkheid? Is het wel, dat kan toch niet waar zijn? Ik wil het niet gelooven. Toch leef ik altijd in twijfeling, kan ik of kan ik niet. Ik meen, mijn diepste gedachte is, ik kan. Ik heb aandrang om wat te zeggen, om buiten mezelf te gaan naar niet bestaande, verbeelde dingen. Daarom geloof ik, ik kan. En toch komt telkens weer de twijfel. Werkelijk, het wordt tijd dat een mensch die het weet, wat van mijn werk ziet, en mij gerust maakt. En als zoo'n mensch zegt: het deugt niet, het is onzin, slecht werk, onbegrijpelijk, niet duidelijk, wat ik vrees dat hij zeggen zal, dan zal ik het een tijd moeilijk kunnen verdragen, maar eindelijk toch gelooven dat hij zich vergist, en hem niet gelooven.
(T: Copie van een inmiddels verloren gegaan origineel; zie T bij 1887:1).
| |
1888:17
Herman Gorter, waarschijnlijk aan Wies Cnoop Koopmans. [J] Zonder plaatsvermelding, ongedateerd. - Fragment
Morgen heeft van Looy mij geïnviteerd zijn schilderijen te komen zien. Hij is zeer geschikt, een klein rond ventje, een beertje dat in de verf gevallen is: hij zit altijd vol verf. Een openhartige naieve vent, gunstig afstekend bij vele Nieuwe Gids-mannen. Hij kan zoo gewoon wat aardigs zeggen en heeft een gulle manier van praten die erg gemakkelijk is. Ik geloof hij houdt mij voor een bevrienden geest. Hij is zelf wat achter Breitner geraakt, en meent dat ik ook wel wat mismoedig ben omdat Verwey bijvoorbeeld al zoo beroemd is. Nu ik denk er het mijne van, maar zeg niets. Praten helpt niets, aan niets.
De schilder-schrijver Jacobus van Looy (1855-1930) behoorde evenals de schilder G. Breitner tot de jonge Amsterdamse Impressionisten. Hij had in De Nieuwe Gids reeds enkele sonnetten en prozastukken gepubliceerd. - Albert Verwey (1865-1937) was een der oprichters en redacteuren van De Nieuwe Gids, waarin hij van 1885 tot 1889 gedichten, essays en kritieken schreef. Onenigheid met Kloos maakte dat in de nu volgende maanden vele vrienden zich (tijdelijk) van hem verwijderden. - (T: Copie van een inmiddels verloren gegaan origineel, zie daarvoor T bij 1887:1; naieve).
| |
| |
| |
1888:17A, 1925
Mr A. de Graaf (‘Droessem’): Unicaherinneringen, voorgedragen in de werkvergadering ter gelegenheid van het vijftiende lustrum van Unica
[1925]. [AG, in K]
-Fragment
Ik zal U nu vertellen (het zijn vertrouwelijke verhalen, die ik U vertel, ik heb het U gezegd, diep verscholen in de kameren van mijn hart, tevoorschijn gehaald voor het feest van Unica van heden) - ik zal U nu vertellen van Jaap Koenen, die mijn vriend was en mijn broeder. Hij had hoog blond krullend haar en lichte blauwe oogen, die licht grijs werden als hij lachte en pikzwart als hij driftig werd en hij had een krullende bovenlip. Hij was van koninklijk feesthout gesneden, maar hij bedierf ieder feest, hij had hoogloopende ruzie met Mop den Koning en zij verfoeiden elkaar, tot zij denzelfden nacht gearmd als broeders waadden door de Kalverstraat. En toen er een vreeselijke strijd was ontbrand op een inauguratiefeest over het aannemen van nieuwe Unicisten en Jaap door Kacs, die Cohen Stuart heette, van zijn kamer afgesmeten was, toen overlegde hij den ganschen nacht op het Rokin en op het Leidsche Plein wandelend met Jan van Marle en met Luc en Droessem, of hij met Kacs moest duelleeren of zelfmoord plegen of door een eereraad laten uitmaken of hij rector van het asc kon blijven, nu Kacs hem van de trappen had gegooid. Toen kwamen zij Pans tegen in de Kalverstraat en Pans zeide dat hij het geheele geval kinderachtig vond en zonder belang. Daarna zonk Jaap machteloos ineen en werd den volgenden morgen om 11 uur teruggevonden op een versierde omnibus [...].
Andrew de Graaf (1868-1945) was in 1887 lid van Unica geworden. - Jaap Koenen, mijn [...] broeder: de geestelijke verwantschap werd later ook door een familierelatie bevestigd, want Koenen en de Graaf trouwden in de jaren '90 met (respectievelijk) een zuster van de Graaf en een zuster van Koenen. - Voor Koenen zie o.a. 1879:3. - Mop: F.E. Posthumus Meyjes, te dien tijde praeses (‘Koning’) van Unica. - asc: Amsterdams Studenten Corps.
|
|