Een Noorse liefde. Het weggestopte verlangen van Felix Rutten
(2012)–Adri Gorissen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 237]
| |
6 Opnieuw reisjournalistHet is veelzeggend dat de eerste trip die Felix Rutten maakt, nadat hij zijn oude metier van reisjournalist oppakt, hem meteen naar Noorwegen voert. Zijn nog altijd voortslepende, maar jarenlang weggestopte liefde voor Sophie zal daar niet vreemd aan zijn. Het is bijzonder dat hij De Maasbode zover krijgt om hem na veertien jaar opnieuw in dienst te nemen als reizend correspondent en hij de krant bovendien kan bewegen hem als eerste naar Scandinavië te sturen. Hoe hij dat voor elkaar krijgt, is niet bekend. Mogelijk heeft hij bij het dagblad nog oude bekenden die zich de kwaliteit van zijn eerdere artikelen herinneren. In elk geval vertrekt hij begin mei 1928 naar het hoge noorden, nadat hij op 22 april voor de laatste keer de deur van de woning in Geulle achter zich dicht heeft getrokken. In april ook laat hij de commissaris van de koningin in Limburg per brief weten dat hij de provincie definitief gaat verlaten. Over de reden van zijn vertrek blijft hij vaag, zowel tegen de commissaris als in de geschriften met een memoiresachtig karakter die hij later publiceert. In geen ervan rept hij met een woord over het mislukken van zijn huwelijk. Meestal verzwijgt hij de verbintenis zelfs compleet. Zo noteert hij in het laatste hoofdstukje van Terugblik, zijn herinneringen aan de periode tussen 1880 en 1930: ‘Het wilde mij voorkomen dat er verder geen plaats meer was voor mij in het herwordende Limburgse land. Ik wist mij vereenzaamd en als ontheemd. En de oude onrust ontwaakte, bij het gevoel dat ik het niet meer aankon. De ongeneselijke zwerflust kreeg de bovenhand. Andere horizont en zoeler luchten: “die Schranken so eng und die Welt so weit...”. Waarom dan niet nog maar weer vertrekken? Met veertig jaren is 'n mens toch nog niet oud. Ik wist mijn hart nog jeugdig. Is luchtverversing niet iets waar menig man niet buiten kan? Ademruimte voor de geest. Nieuwe talen, nieuwe mensen, speuren en ervaren, opvangen en optasten om zich steeds weer aan andere schoonheden dronken te drinken. Tenslotte zelfbevestiging in bestendige aanbouw van de torenromp die naar de sterren streeft. Zou wagen dan niet meer dan winnen zijn?’Ga naar eind1 In twee andere autobiografische documenten maakt hij slechts korte toespelingen. In het niet gepubliceerde Narcis schrijft hij na eerst te hebben uitgeweid over het naamloze heimwee waaraan hij lijdt en waarvan hij niet kan genezen: ‘Tenslotte was er storm en ontij nodig om de ankers los te slaan.’ In het eveneens nooit openbaar gemaakte Felix Rutten Limburgist gaat hij iets verder en heet het: ‘Door huiselijke omstandigheden gedwongen, verliet ik Geulle (...) en dit met bloedend hart, om voor de derde keer naar Noorwegen uit te wijken. Hiermede was mijn Limburgse tijd voorgoed voorbij.’Ga naar eind2 De reis naar het noorden begint dit keer in Aken, waar hij op een avond in mei de trein naar Kopenhagen neemt. Als hij de morgen erna wakker wordt, is hij al bij Hamburg. Echt lekker geslapen heeft hij niet en dus mengt hij zich niet in het gesprek van zijn medepassagiers in de treincoupé. Liever droomt hij van ‘zijn bloeiend en heerlijk | |
[pagina 238]
| |
Limburg, waar de appelboomen open gaan en de nachtegaal zingt in de groene boschjes...’ Hij luistert naar wat de anderen vertellen en stelt dan vast dat als ‘je de drama's van anderen hoort, je eigen geschiedenissen al gauw minder van beteekenis worden’. Ongetwijfeld verwijst hij hier naar het stuklopen van zijn huwelijk.Ga naar eind3 Felix Rutten blijft enkele dagen in de Deense hoofdstad en stapt dan op zondag 12 mei op het schip Melchior dat hem naar Oslo brengt. Het vertrek stemt hem weemoedig, hij moet weer wennen aan de eenzaamheid van de reiziger, zo meldt hij in De Maasbode. ‘Het is altijd een vreemd gevoel, als vreemdeling te staan onder een aantal menschen, die ten afscheid omarmd worden en nagewuifd met handen en hoeden, en nagestaard met tranen in de oogen. Maar eerst als je van een boot af het wenken en wuiven ziet van menschen die je niks aangaan, die je zelf ook niet eens bemerken, en je ziet het levendige groepje verminderen en kleiner worden aan den wal, die wijkt, terwijl de wijdte van 't water groeit om je heen, en de passagiers verdwijnen in 't ruim, elk met zijn rommel en berging bezig, - dan kun je je zoo eindeloos verlaten voelen. Alles wordt kleiner en vager: de stad met haar torens en masten, het strand, de wereld, met al wat er leeft en tiert; alleen de zee wordt wijder, breeder, en de hemel daarboven dieper, en grenzeloos rondom je de eenzaamheid.’Ga naar eind4 Op dinsdag 14 mei arriveert hij in de Noorse hoofdstad en is blij weer terug te zijn. Net als
Het koninklijk paleis in Oslo.
| |
[pagina 239]
| |
bij zijn eerste bezoek, achttien jaar eerder, is het mooi weer. De stad, met haar torens, landhuizen, eilanden, bergen, bossen en de toverspiegel van de fjord, komt hem prachtig tegemoet, schrijft hij. Aan de kapitein vertelt hij hoe de stad in 1910 in rouw was vanwege de begrafenis van Bjørnsterne Bjørnson.Ga naar eind5 Herinneringen aan die uitvaart komen ook terug in het eerste artikel dat hij over Oslo schrijft, getiteld Twee graftomben en twee standbeelden. Hij beschrijft daarin Var Frelsers Gravlund, het belangrijkste kerkhof van de Noorse hoofdstad, en bespreekt de beroemdheden die er begraven liggen. De belangrijkste zijn Henrik Ibsen en Bjørnsterne Bjørnson, van wie hij na elkaar de laatste rustplaatsen beschrijft. Bij Bjørnson luidt het: ‘Het graf van dezen is van nog grooter eenvoud. Het is een groote vlakke plaat van bruinachtig rots, maar daarop, uit denzelfden steen gebeiteld, een ontplooid-neergelegden banier. Artistiek is het geheel wel verre van sprekend, daar het reliëf mist; maar als gedachte is het symbool der gevallen vlag zoo juist op de groeve van dezen, die de groote wekker der Noorsche natie was; hij was een ethisch verkondiger zowel als een politiek leider. Daarom dan ook, dat hij de ongekroonde koning van zijn land genoemd werd. Met hem viel vreugde en kracht, - viel de schoone wimpel. Maar als in de banen van het vaderlandsche dundoek, rust hij in de liefde en de vereering van zijn volk.’Ga naar eind6 Na dit eerste stuk volgen er nog flink wat, onder meer over de geschiedenis van Oslo, het schiereiland Bygdo met zijn vele musea, de vesting Akershus en de omgeving van de stad. Ook schrijft hij algemene artikelen over Noorwegen, waarin onder meer de taalstrijd, opvoeding en onderwijs en het godsdienstprobleem van het land aan de orde komen. De meeste daarvan zijn vrij journalistiek opgezet en geven veel feiten. Slechts af en toe wordt hij persoonlijk en geeft hij zichzelf een rol. In het stuk In de omgeving van Oslo spreekt hij zijn verbazing uit over de hekken rond de Noorse huizen: ‘Maar één ding kan ik niet onder mijn petje krijgen, en dat is: dat ieder huis zich heeft omheind met een hek, een stevig latwerk van hout of van ijzer. En dit is verschrikkelijk leelijk, vooral bij die huizen waarvan je zoo zeggen zou, dat ze nog in het wilde bosch liggen. Ik ben bepaald gebeten op die kilometerslange saaie, wit en groen geverfde rekken, latten, latten en nog eens latten. Midden in 't bosch doen ze dwaas. Maar over de rots heen is 't gewoon potsierlijk. Waarom geen mos-begroeide steenen muurtjes?’Ga naar eind7 Na er anderhalve maand te zijn geweest verlaat hij Oslo eind juni om met de Bergensbaan naar het westen te treinen. Naar het volgens hem eigenlijke Noorwegen, met zijn wonderbare fjordenlandschappen en de zo karakteristieke stad Bergen, waaraan hij zijn hart heeft verpand.Ga naar eind8 Het is opnieuw een fantastisch mooie treinreis door het hart van het land, langs meren, over hoogvlaktes en door de sneeuw. Dit keer maakt hij een tussenstop in Voss, zo'n honderd kilometer voor Bergen. Van Voss uit maakt hij een uitstapje naar het in de buurt gelegen Stalheim, een plaatsje dat je alleen via een kronkelweg kunt bereiken. Een weg door een spectaculair landschap met bergen die eruit zien als strenge, ongenaakbare torens en watervallen die aan zuilen van water doen denken. Het is in die jaren een van de toeristische hoogtepunten van | |
[pagina 240]
| |
De Fjaerslandsfjord.
Noorwegen. Auto's kunnen in 1928 nog niet omhoog naar het grote hotel dat daar ligt. Wie daar heen moet - en dat zijn heel wat toeristen want het hotel heeft 106 kamers en biedt plaats aan 400 gasten - moet een flink stuk van de route te voet.Ga naar eind9 Een andere excursie voert hem naar het zuiden, naar het plaatsje Ulvik aan de Hardangerfjord. Daar is het nog mooier dan in Stalheim, zo mooi zelfs dat het hem de volgende verzuchting ontlokt: ‘Daar is iets verschrikkelijk teleurstellends in, over Noorwegen te moeten schrijven, en ik begrijp nu zelf zoo goed waarom een boek over de schoonheid van dit land toch altijd onbevredigd laat. Tegenover de ontzaglijke afwisseling van de wemelende beelden dezer grootsche, geweldige natuur staan wij met de karigheid onzer schamele uitdrukking, met de armoede van ons nuchter woord. Terwijl de beelden glijden en elkander opvolgen, en telkens weer anders zijn, iederen dag en ieder uur, terwijl ieder fjord zijn eigen karakter heeft, ieder landschap een eigene fisionomie, iedere strook en streek een ander aanzien en voorkomen, sta je daarbij met altijd maar weer dezelfde algemeene woorden en wendingen: het is altijd maar bergen met sneeuw, bergen met bosschen, stroomende of spiegelgladde waters... Voor de altijd weer andere beelden, weer altijd dezelfde zeggingen. En als 'k daarbij dan heel den overvloed onzer bijvoeglijke naamwoorden heb afgelierd en een paar keer gevarieerd, - kan 'k er weer opnieuw mee beginnen, zeker wetend dat 'k daarmede tóch niet verder kom en 't niemands verbeelding kan doen zien wat ik zie in de eindelooze film van de natuurpracht | |
[pagina 241]
| |
van dit land, dat alle wonderen rijk is, alle tonen en alle tinten, alle liefelijkheden en alle grandiose verrukkingen.’Ga naar eind10 Begin juli arriveert hij dan eindelijk in Bergen. Het is de reden voor een liefdesverklaring op papier. In het artikel Bergen en de Bergensers somt hij alles op wat de stad met haar dan 96.000 inwoners zo aantrekkelijk voor hem maakt, afgezien natuurlijk van het feit dat Sophie er woont. Allereerst zijn het mensen die veel zelfbewuster zijn dan die in Oslo. Ze praten volgens hem anders, zijn lyrischer en uitbundiger. Bovendien zijn ze vrolijker, opgewekter en pittiger. Ook zijn ze veel meer dan de Noren van de oostkant op het geestelijke gericht en dat is naar zijn mening te danken aan de vele vis die ze eten, want daar zit fosfor in. Het is, zo stelt hij, niet voor niks dat alle grote Noren of uit Bergen komen, zoals de componist Edvard Grieg en de schrijver Ludvig Holberg, of in die stad hun grootste roem hebben behaald, zoals de (toneel-)schrijver Henrik Ibsen en de schrijver, dichter en journalist Bjørnsterne Bjørnson. De stad zelf is voor hem eveneens zeer bijzonder, met haar gezellige pleintjes, straten en parkjes, met haar bijzondere houten huizen in het oude gedeelte, met haar monumenten als de Haakonshal, de Valkendorftoren en de vesting Bergenshus. En dan is er nog de omgeving van de stad, met de gebeeldhouwde rotsen die haar beschermen, en de betoverend mooie fjord. Bergen kan volgens hem met de mooist gelegen steden van Europa wedijveren. Het enige wat hem minder bevalt is de beroemde vismarkt van de stad. Hij krijgt er ruzie over met de eigenaresse van het pension waarin hij logeert. Als hij haar vertelt over zijn walging van de afgesneden koppen, kuit, vinnen en staarten en het vissenbloed en de schubben, vraagt ze hem wanneer hij dan wel de markt heeft bezocht. Wanneer hij ‘gistermiddag om twee uur’ antwoordt, brandt ze los. ‘“Wie gaat er dan ook om twee uur 's middags heen”, riep ze boos. “Staat u dan 's vroeg op en gaat u er dan 's zien, als de schuiten vroolijk en frisch uit den fjord komen en de prachtige visch aan land gebracht wordt, glanzende vischjes met pauwveeren-kleuren en geweldige dikkerts, meters lang. Nee, nee, dan stinkt het er niet! En dan ziet u er de mannen uit het volk naar de markt komen, fijnproevers en kenners, hoor!, die er hun portie uitzoeken en gezellig met hun baarsjes in 'n bosje aan de hand, over straat kuieren. En dan moet u naar die groote bakken gaan kijken waar de zeelui, in hun oliejassen en zuidwesters, het spartelend goedje omroeren met een groote houten spaan...”’ Daarna worden ze het snel eens, want ze houden allebei van Bergen, zoveel is zeker.Ga naar eind11 Na dat eerbetoon aan de stad schrijft Felix Rutten enkele artikelen naar aanleiding van de nationale expositie die er juist in juli wordt gehouden. Het leidt tot stukken over onder meer het boerenleven in Noorwegen en de weefkunst van de Noren. Een ander onderwerp dat hij belicht is de handel en wandel van het Bergens Dampskipsselskap (de Bergense stoomvaartmaatschappij). Ook brengt hij verslag uit van de opvoering van het stuk Peer Gynt van Ibsen en bericht hij over een militaire show die hij bezoekt. Het meest persoonlijk is zijn artikel over de fascinerende bergwereld die de stad omgeeft en die hem tot lyrische beschrijvingen verleidt. | |
[pagina 242]
| |
Uiteraard bezoekt hij ook Sophie in die julimaand. Hoewel er weinig over vast staat, is wel duidelijk dat hij haar heeft ontmoet. In het artikel over de bergwereld schrijft hij dat hij met een Noorse moeder en haar 14-jarig zoontje door de omgeving van de stad trekt. Dat moeten Sophie en haar op 17 juni 1914 geboren zoon Gustav zijn. Ook wordt hij bij zijn bezoek aan de nationale expositie door een juffrouw vergezeld. En ten slotte is er een brief van Sophie uit september van dat jaar waarin ze hem vraagt haar te laten weten hoe het met hem is gegaan ‘sinds je van hier vertrok’.Ga naar eind12 Het bezoek van Felix brengt evenwel problemen met zich mee, want echtgenoot Vilhelm toont zich er niet zo mee ingenomen. Daarom schrijft Sophie hem als hij tijdens zijn rondreis door Scandinavië voor de tweede keer langs wil komen: ‘Kom niet. Het is allemaal zo zinledig, zo absurd, dit uit het lucht gegrepen niets; maar ik wil vóór alles vrede, en tevreden mensen om mij heen zien. Daarom moet je een andere weg nemen dan via Bergen.’Ga naar eind13 In haar kerstbrief van 1929 doet ze hem uit de doeken hoe het precies is gegaan. Vilhelm blijkt jaloers. Begin 1928 zijn de echtelieden in België geweest en daar blijft hij er steeds op verdacht dat Felix zal opduiken. Hij raakt er zelfs van overtuigd dat die ergens in de buurt vertoeft. Die verdenking blijft in hem rondwoelen en groeit uit tot jaloezie. Een jaloezie die tijdens Felix' bezoek aan Bergen verder wordt gevoed. In de daarop volgende herfst en winter maakt hij Sophie daarom het leven zuur. Zozeer, dat ze hem voorstelt te scheiden. Hij gaat daar op in, maar na verloop van tijd komt alles toch weer goed tussen hen. Ze schrijft Felix dan ook: ‘Vilhelm en ik hebben het nu rustig en goed samen.’ Evengoed laat ze tussen de regels door weer weten dat haar gevoelens voor hem onveranderd zijn gebleven. Eerst is ze nog voorzichtig: ‘Er zijn duizend dingen die ik je wil vragen, Felix! Ik wil graag alles van je weten - maar de twee belangrijkste vragen zijn: heb je je werklust terug, en voel je je weer opgewekt? Je moet je er eens toe zetten om me te schrijven - daar zou ik heel blij mee zijn, weet je dat?’ Op het eind van de brief wordt ze openhartiger: ‘Zeg, de oorbellen van je moeder, herinner je je die nog? Ik gebruik ze heel vaak, het zijn de mooiste die ik heb. En ik ben zo blij met alles wat ik van haar gekregen heb. Ik denk aan haar als aan een van de beste en meest begripvolle vrouwen die ooit hebben bestaan - en ik ben ook blij om die sieraden te gebruiken omdat ze me herinneren aan jou en aan je trouwe vriendschap.’Ga naar eind14 Felix Rutten komt dus niet meer terug in Bergen, de stad die hij eind juli 1928 verlaat om een flinke toeristische trip te gaan maken. De verslagen die hij ervan maakt, worden door De Maasbode niet chronologisch geplaatst, waardoor verwarring ontstaat bij de lezer. Het komt er in elk geval op neer dat hij niet op een normale toeristenboot stapt die een tocht maakt door de fjorden, nee, hij vaart met een eenvoudiger schip van het Möre Fylkes Ruteselskap uit Molde. Voordeel daarvan is dat hij waar hij maar wil van boord kan gaan en zelf al wandelend of per auto het binnenland in kan trekken. Na zo'n uitstapje kan hij dan gewoon weer op hetzelfde of een ander schip van de onderneming stappen. Feitelijk beslist hij nu zelf waar hij heen gaat. ‘Het groote plezier is dat je daarbij zelf reist’, meldt hij zijn lezers, ‘en niet gereisd | |
[pagina 243]
| |
wordt; je bent zelf actief bezig en beleeft de reis niet passief. Je gaat je eigen gangetje, naar eigen lust en willekeur. En je ziet het land beter, intiemer, meer in zijn verborgen hoekjes, en haast uitsluitend in gezelschap van menschen van 't land zelf, met 'n bootje dat méér vrachtboot is, en alleen maar zoowat toevallig ook toeristen meeneemt, alleen eigenlijk maar reizigers van 't binnenland, van 't eene haventje naar het andere.’ De boot van het Möre Fylkes Ruteselskap heeft de havenstad Alesund als eindbestemming. De eerste dag vaart het schip door het scherengebied van de Noorse westkust, met zijn vele eilanden, klippen en fjordingangen, tot het plaatsje Malöy aan de ingang van de Nordfjord. Een wonderbare tocht, want als hij de volgende dag wakker wordt is de lucht zuiver blauw, schijnt de zon op de zee en ziet die eruit als een spiegel. ‘Alles straalt, alles gloriet in de groote zonnepracht’, jubelt hij.Ga naar eind15 Van Malöy uit gaat het verder noordwaarts, om dan achtereenvolgens de Vanelvsfjord, de Rövdefjord, de Voldenfjord, de Dalsfjord en de Østefjord binnen te varen. Doel van Felix Rutten is de Geirangerfjord, een toeristische attractie van de eerste orde. De kapitein van de boot raadt hem het uitstapje echter af. Hij kan veel beter in Ørsta van boord gaan en zich dan door de plaatselijke hotelhouder op pad laten sturen. De Sittardenaar ziet er niet veel in, maar verzet zich niet. Gelukkig maar, want Ørsta blijkt bijzonder lieflijk. Grandioos zelfs, het is een plaatsje waar hij maandenlang zou kunnen blijven, noteert hij in zijn verslag. Met de hotelhouder en een plaatselijke historicus maakt hij een tocht per auto de bergen in. Een prachtige
Een plaatsje aan de Noorse westkust.
| |
[pagina 244]
| |
excursie, die de toch al snel lyrische journalist, verrukt. ‘Het was er buitengewoon. Het was er zooals je de wereld wel eens droomt in je gelukkigste momenten. Het was er van een liefelijkheid waarbij je alle miserie vergeet, en je al je tijd en gedachten noodig hebt, om alleen maar gelukkig te zijn, volkomen, geheel en al.’ Het wordt nog beter voor hem als blijkt dat zijn verblijf en het uitstapje gratis zijn. Hij is de eerste gast in het hotel dat jaar en hoeft daarom niet te betalen. Bovendien brengt de hotelhouder hem ook nog eens met de auto halfweg naar Saebö, de volgende aanlegplek van het schip aan een fjord wat verder het binnenland in. Halverwege wordt hij opgepikt door een hotelier uit dat plaatsje.Ga naar eind16 Ook deze trip is fantastisch en voert hem langs bloeiende grasvelden, grazige weiden met schapen, geiten, koeien en paarden, met zoden bedekte hutten en huizen en besneeuwde toppen. Het is allemaal zo mooi, dat hij zijn ogen niet gelooft. Op een gegeven moment kan hij niet meer op zijn plaats in de auto blijven zitten. Hij klimt omhoog, gaat op de rugleuning van de bank zitten, met zijn voeten op de zitplaats en kijkt zo over alles heen naar al het fraais dat voorbijschiet.Ga naar eind17 Uiteindelijk arriveert hij in Saebö en stapt er weer aan boord van het schip. Dan gaat het over de Hörundfjord naar de vlakbijgelegen kleine Nörangsfjord aan het eind waarvan het plaatsje Oye ligt. Er is maar één groot hotel, waarin hij een van de weinige gasten is. Op aanraden van de kapitein trekt hij een dag later per auto door het zeer nauwe Nörangsdal, waar de rotsen zich soms boven hem lijken te sluiten. Een bijzondere ervaring die hij omschrijft als een hellevaart: ‘het doodsche landschap, de onverbiddelijkheid der rotsenmuren, de nijpende nauwte, de koud grijnzende sneeuw, de lichtloosheid van den grijzen dag, de steenen doorgang zonder perspectief, en de dreigende rotsenkoppen en rotsblokken boven je hoofd, met het sombere dreigement der lawines...’Ga naar eind18 Eindpunt van de tocht is het plaatsje Hellesylt aan de Sunelvfjord, waar Felix Rutten wachtend op de boot een dag doorbrengt in het plaatselijke hotel. Hij raakt er in een discussie verzeild met een Noors echtpaar over het toneelstuk Brand van Henrik Ibsen. Het hotel maakt namelijk reclame met het gegeven dat de schrijver ter plaatse zijn inspiratie heeft opgedaan voor het stuk. Als de Maasbode-correspondent laat blijken er niet zoveel aan te vinden, proberen ze hem allebei van het tegendeel te overtuigen. Brand is volgens hen het eerste toneelstuk waarin Noorwegen niet als een idylle wordt weergegeven, maar waarin de kou, de triestheid en de armoede van het bergland worden belicht. Alleen daarom al is het van betekenis.Ga naar eind19 Vanuit Hellesylt komt de reisjournalist toch nog in de beroemde Geirangerfjord, die in de reisgids van Baedeker twee sterren heeft gekregen, de hoogste kwalificatie. Het is zo'n beetje de klassieke Noorse fjord en een bezoek eraan staat op het programma van bijna iedereen die het land bezoekt. Maar is ze echt zo mooi, vraagt hij zich af. Dat valt volgens hem wel mee. Natuurlijk, het is heel speciaal dat de wanden van de fjord steeds meer naar elkaar toe neigen. En de zeven zusters, de populaire watervallen, zijn ook niet te versmaden. Maar mooi, nee, hij is meer verbaasd over wat hij ziet, zo van: hoe is het mogelijk.Ga naar eind20 Per schip gaat het vervolgens verder naar Stranda en Sjøholt, waar de kapitein hem afzet | |
[pagina 245]
| |
Het Grand Hotel in Hellesylt.
omdat hij van daaruit verder wil naar Molde. Het is een lieflijk plaatsje dat hij tijdens zijn eerste bezoek aan Noorwegen ook al eens heeft aangedaan. Eenmaal daar pakt hij weer de boot om zich naar Andalsnes te laten brengen aan het begin van het toeristisch aantrekkelijke Romsdal. Daar komt een eind aan zijn reportagereis door het fjordengebied en stapt hij op de trein naar Oslo. De Maasbode wil dat hij vanaf half augustus verslag uitbrengt van het Internationaal Historisch Congres dat in de Noorse hoofdstad wordt gehouden.Ga naar eind21 Felix Rutten schrijft vijf grote artikelen over het congres, waarin hij enkele van de onderwerpen die aan bod komen belicht. Ze zijn niet echt interessant, opmerkelijker is zijn ontmoeting met de schrijfster Sigrid Undset (1882-1949), waarover hij in een van de stukken achteloos verslag uitbrengt. De Noorse - die later dat jaar de Nobelprijs voor literatuur krijgt toegekend - verrast hem met de mededeling dat ze in het voorjaar van 1928 een maand in Limburg is geweest. Ze heeft onder meer Maastricht, Heerlen en Roermond bezocht en heeft met tal van prominenten (onder wie de bisschop) gesproken. ‘Een prachtig land, een heerlijk landschap’ noemt ze Limburg. Nadrukkelijk stelt de schrijfster dat ze ernaar terug wil en daarmee raakt ze de Sittardenaar. ‘En ik zal het nu maar zeggen, dat het me door de ziel ging, zooals die vreemde vrouw daar uiting gaf aan het gevoel van mijn eigen heimwee: “terug naar Limburg”. En het heele beeld lag voor me, het kleurig mozaïek van het bloeiend Limburgsch veld-landschap, binnen den heuvelenden ring zijner blauwe einders. En 'k zei haar: “Wij | |
[pagina 246]
| |
Limburgers, met onzen grooten aanleg voor 'n internationaal voelen, houden van niets ter wereld zóóveel als van Limburg”.’Ga naar eind22 Ook een van de andere algemene artikelen die hij eind augustus schrijft, gaat over literatuur. Hij heeft de tip gekregen dat de befaamde schrijver Knut Hamsun (1859-1952) in Oslo woont en gaat op zoek naar zijn adres. Na wat speurwerk vindt hij uit dat deze een huis moet hebben op het museumeiland Bygdo en steekt met het pontje vanuit de haven over. De politieman die hij er naar Hamsun vraagt, weet dat deze al weer is vertrokken. Na jarenlang op het adres Museumweg 5 te hebben gewoond. Een stuk voor de krant lijkt er dus niet in te zitten. De Maasbode-verslaggever geeft echter nog niet op en loopt naar Museumweg 5, waar hij vervolgens gewoon aanbelt. Hij heeft geluk, want de nieuwe bewoner staat hem uitgebreid te woord en blijkt een echte Hamsun-kenner. De man verschaft hem heel veel informatie die hij zo in zijn artikel kan gebruiken, samen met materiaal dat hij zelf al heeft opgeduikeld. Ondanks dat hij Hamsun niet heeft gesproken, komt er dus toch een verslag. Daarom zegt hij bij het afscheid: ‘Al vond ik hem zelf dan niet hier, toch vond ik hier véél van hem en dank u daarvoor.’Ga naar eind23 Begin september reist Felix Rutten voor enkele reportages naar Zweden. Allereerst doet hij de hoofdstad Stockholm aan, waarvan hij erg onder de indruk is, want hij begint zijn verhaal in De Maasbode als volgt: ‘Mijn hemel, wat is dat Stockholm een mooie stad.’ Hij verbaast er zich over dat zo noordelijk nog een plaats ligt die doordrenkt is van cultuur en
Sigrid Undset.
vol met monumenten, een plaats bovendien die helemaal Europees is en in alles een echte hoofdstad. Nadat hij nog een artikel heeft geschreven over de verschillen tussen Noren en Zweden toert hij door het land en bezoekt Zwedens oudste stad Upsala en het plaatsje Vadstena aan het Vatternmeer. Ook gaat hij naar het in dat Vatternmeer gelegen eilandje Visingsö, waar hij twee oude kerken wil bezichtigen. Op het eilandje gebeurt iets vreemds, op de een of andere manier betovert het hem, hij voelt, proeft en ruikt er wat bekends, wat vertrouwds. Eerst kan hij niet de vinger leggen op wat het is, maar dan opeens: ‘Ik weet waaraan me alles hier denken doet (...) Ik ga langs doorgroefde landwegen, langs klaverveld en korenbloemen. Ik aai tarwe en gerst met de hand, en streel een garve rogge, die antwoordt met het vertrouwde knerpende geluid. En al de wilde | |
[pagina 247]
| |
bloemen herken ik; in het bosch de paddestoelen; in de boerentuintjes de monnikskap en de springbalsemine. (...) Maar wat mij ontroert, wat mij hier vasthoudt, wat mij niet loslaat, wat mij verrukt, dat is: dat ik hier den zomergeur van Limburg inadem. (...) Ja, dat is het: de droom van Limburg.’Ga naar eind24 Op vele honderden kilometers van huis droomt hij van Limburg. Niet zo vreemd na viereneenhalve maand trekken door het hoge noorden en na voor het eerst sinds veertien jaar weer een lange tocht te hebben gemaakt als reisjournalist. Hoewel hij geen thuis meer heeft, wordt het tijd om terug te gaan. Eerst wil hij echter nog een keer bij Sophie langs en vraagt haar daarom per brief of hij mag komen. Het antwoord is bekend: Kom niet! |
|