Een Noorse liefde. Het weggestopte verlangen van Felix Rutten
(2012)–Adri Gorissen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 229]
| |
5 Einde ‘romantisch avontuur’Door allerlei perikelen kunnen Felix Rutten en Marie Koenen pas eind 1924 weer volop aan de slag. Van haar verschijnt dat jaar nog wel het derde deel van Het Koninkje, maar dat heeft ze al eerder afgemaakt. Hij publiceert dat jaar zijn reisboek Spanje, maar dat is grotendeels gebaseerd op de reisbrieven die hij in 1912 voor De Maasbode heeft geschreven. Iets soortgelijks doet hij het jaar erna met het reisboek Brugge. Beide zijn in de van die reportages bekende dichterlijke stijl geschreven, met veel aandacht voor geschiedenis en bezienswaardigheden. Het hergebruiken van zijn oude materiaal, wijst erop dat hij zich in zijn huwelijksjaren niet verder ontwikkelt als reisschrijver. Of de boeken goed verkopen, is niet bekend. In elk geval moet er vanaf begin 1925 flink worden geproduceerd, anders komt er geen geld binnen in Huize Schieversbosch. Het is vooral Marie Koenen die voor de inkomsten zorgt, onder meer door de nieuwe druk van haar vaders woordenboek - inmiddels alweer de vijftiende - te corrigeren. Het is een karwei dat ze niet voor niets doet, want de woordenboeken van vader zorgen voor een constante geldstroom. Waarschijnlijk brengen ze haar jaarlijks rond de tienduizend gulden op. Een inkomen is dus gegarandeerd.Ga naar eind1 Zij heeft daarnaast een contract met de Zondagscourant van De Maasbode voor de wekelijkse levering van een verhaal. Wanneer die overeenkomst precies ingaat is niet bekend, wel dat de schrijfster in elk geval in 1924 en 1925 bijdragen levert en dat die afloopt op 1 januari 1927. Verder werkt ze aan haar roman Stormenland, die in 1926 verschijnt.Ga naar eind2 Desondanks loopt het niet echt geweldig met haar schrijfwerk. Maar bij hem gaat het nog slechter. Hij kan niet meer op gang komen sinds het nieuwe katholieke culturele tijdschrift Roeping in het voorjaar en de zomer van 1924 frontaal de aanval heeft ingezet op zijn dichterschap. In het in 1922 gestarte Roeping en ook in het in 1925 voor het eerst verschenen blad De Gemeenschap schrijven de katholieke jongeren van die tijd. Zij zetten zich fel af tegen de generatie vóór de hunne, zeg maar de auteurs die publiceren in Van onzen Tijd en De Beiaard. Terwijl de katholieke emancipatie rond 1920 goed op dreef is en iedereen tevreden kan zijn, gaan de katholieke jongeren zich daar juist weer tegen verzetten. Ze spreken over rooms establishment en burgerlijkheid. Op literatuurgebied moeten ze niks hebben van wat zij de devote poëzie van priester-dichters noemen en vinden ze dat de katholieke letteren geen defensieve opstelling moeten kiezen maar juist een aanvallende. Hoewel ook zij van mening zijn dat de katholieke idealen leidend moeten zijn bij het schrijven, krijgt bij hen de schoonheid van het werk veel meer de aandacht dan bij de voorgangers van De Beiaard en Van onzen Tijd. Ook zijn ze bijvoorbeeld losser bij het kiezen van een vorm voor hun werk, dichters hoeven niet per se sonnetten te schrijven, het vrije vers kan ook.Ga naar eind3 | |
[pagina 230]
| |
De aanval op Felix Rutten wordt uitgevoerd door Roeping-medewerker Gijsbert Bertels. Die heeft zich voorgenomen de katholieke critici eens onder de loep te nemen, en om duidelijk te maken hoe slecht een aantal van hen is, bekijkt hij de reacties door de jaren heen op het dichtwerk van Felix Rutten. Hij kiest speciaal Rutten uit omdat deze al vanaf zijn eerste bundel als een van de meestbelovende dichters van katholiek Nederland wordt beschouwd en van wie daarna elk nieuw werk jubelend is ontvangen. Op nietsontziende wijze worden door hem de katholieke critici van het eerste kwart van de twintigste eeuw aangepakt en met hen Felix Rutten. Bertels maakt meteen al bij de eerste bespreking van een van zijn gedichten duidelijk dat met de botte bijl wordt gehakt. Nadat hij eerst heeft gemeld dat de criticus P. Kerstens het gedicht Voor St. Cecilia uit de bundel Eerste Verzen bestempelt als ‘een vurig gedicht, dat een gebed is’ trekt hij van leer: ‘'t Heeft al dadelijk de fouten die typisch zijn voor 't werk van poezig-sentimenteel aangevleugelde naturen, wier aandoening afhangt van de aanwezigheid van schemeravonden voor de profane en semi-profane stemmingen en lelien, rozen, englen wolkjes, blonde haren en goud voor de religieuze. Het is onmiddellijk geïnspireerd op het vulgairste heiligenprentje dat Duitsche smakeloosheid dorst concipieeren.’ De toon is gezet. Hij noemt de debuutbundel van Felix Rutten verder een ‘complex onbeduidendheden op rijm’ en de sfeer ervan ‘bijna macaber van voosheid en onoorspronkelijkheid’. In Sonnetten vindt de lezer volgens Bertels bladzijde na bladzijde de ‘erbarmelijkste rethoriek’ en de gedichten ontbreekt het aan ‘groote innerlijke levenskracht, forschheid en ruigheid van emotionaliteit’.
Felix Rutten begin jaren twintig.
Dat de dichter desondanks sonnetten schrijft, getuigt naar zijn mening ‘van een gebrek aan zelfkennis en een zelfoverschatting even groot als de overschatting der kritiek’. Zijn eindconclusie is dat Sonnetten een ‘onsmakelijk en wanstaltig boekje’ is, waartegen de kritiek met klem zou hebben moeten protesteren. Enkele afleveringen van Roeping later vervolgt Bertels zijn poging de katholieke literaire kritiek en daarmee Felix Rutten onderuit te halen. Dit keer schenkt hij vooral aandacht aan de bundels Avondrood uit 1913 en Goede Vrijdag uit 1914. Over de gedichten uit de eerste stelt hij dat ze ‘doorlopend slap van vorm zijn, aan bleekzucht en gemis aan waarachtigheid lijden’. Verder wordt volgens hem de inhoud van de bundel bepaald door het | |
[pagina 231]
| |
‘zwakzinnig rondsukkelen in droefgeestigheidjes en het vermummelen van versleten gedachten’. In de tweede komt de dichter naar zijn inzicht niet verder dan het ‘waarnemen van mooie kleurtjes, weergegeven in donzige woordjes’. Vervolgens krijgt de katholieke literaire kritiek er enorm van langs. De critici hebben elkaar nagepraat en het eenmaal ten opzichte van Felix Rutten ingenomen standpunt niet meer bijgesteld. Dat hebben ze niet alleen bij zijn gedichten gedaan, maar ook bij het ‘verfoeilijke dramatische en epische werk van denzelfden persoon’. Hij kan maar tot één conclusie komen: ‘Een bekwame, serieuze kritiek had reeds in 1906 op de minst pijnlijke, dus op een tactvolle, maar radicale manier een dichter-illusie gebroken, wat de katholieke samenleving behoed had voor een massa domme publicaties.’Ga naar eind4 Probeer dan nog maar eens op gang te komen als schrijver. Het lukt Felix Rutten niet en na de kritiek van Bertels is het in wezen met diens schrijverschap gedaan. Als tegenwicht heeft hij gelukkig nog zijn succes als redenaar. In die hoedanigheid beleeft hij op vrijdag 15 augustus 1924 in Maastricht een hoogtepunt. Minister-president Charles Ruys de Beerenbrouck laat hem weten dat het spook van het annexionisme, oftewel de wens om delen van Limburg en Zeeland bij België te voegen, weer rondwaart in Brussel. Omdat zijn vorige optreden tegen de plannen bij de premier nog vers in het geheugen ligt, vraagt deze hem om een nieuwe actie. Ruys de Beerenbrouck heeft zelf daartoe al een plan uitgedacht. ‘Op aanstaande 15de augustus, Maria Hemelvaartsdag, vieren wij te Maastricht het vijfentwintigjarig bestaan van onze Limburgse katholiekendag. Een grote meeting in de Sint-Servaas, Limburgs hoofdkerk. Daarbij heb ik jou de belangrijke feestrede toegedacht. (...) Vanzelf spreekt dat dit je voordracht een politieke inslag gaat geven. Er moet overtuigd hier kleur bekend worden. Maar nu zal de bisschop van Roermond er tegenwoordig zijn. (...) Maar hij heeft de voorwaarde gesteld dat er geen politiek ter sprake zal gebracht worden. Daaraan wil ik me echter niet storen. Er wordt ons hier een gelegenheid geboden als geen tweede, om de gezindheid van Nederland klaar en duidelijk uit te spreken, om de stem van Limburg te laten horen’, herinnert Felix Rutten zich later de woorden van de premier.Ga naar eind5 Voor een bomvolle Sint-Servaas houdt hij die 15de augustus inderdaad een politieke rede. Hij sleept de hele Limburgse geschiedenis erbij, alle sagen en legenden, alle bekende Limburgse heiligen, ja zelfs het volkskarakter en de romantische inslag van zijn inwoners om duidelijk te maken hoe trouw Limburg door de eeuwen is. Uiteraard eerst aan Christus, maar zeker ook sinds de negentiende eeuw aan Den Haag en de Oranjes. Hij wijst vervolgens fijntjes op de grootse ontvangsten die de nog jonge koningin Wilhelmina rond de eeuwwisseling overal in Limburg heeft gekregen en bovendien op het feit dat het Limburgers zijn die haar verdedigen als in 1918 de socialistische opstand dreigt. Ook herinnert hij aan de protesten tegen de vorige poging van de Belgen om delen van Limburg en Zeeland te annexeren. Tot slot concludeert hij dat Limburg zich steeds ‘onbaatzuchtig groot-in-trouw’ heeft getoond. ‘Welnu, deze onbaatzuchtige trouw tegenover troon en vaderland zal Limburg houden ook in de toekomst.’ Ter geruststelling van bisschop Schrijnen voegt hij er nog | |
[pagina 232]
| |
aan toe dat ‘trouw zijn aan Vorstin en vaderland gelijk staat met trouw blijven aan onze evangelische Christus’.Ga naar eind6 Ondanks zijn successen als spreker, moet het publiekelijk neersabelen van al zijn literaire werk tot dan toe, de ijdele Felix Rutten diep hebben gekwetst. Zeker heeft het invloed op het samenleven met Marie Koenen, die juist telkens opnieuw de hemel in wordt geprezen voor haar boeken. Bovendien zijn er al enige tijd spanningen tussen de echtelieden. Wanneer die beginnen is moeilijk te zeggen, de eerste tekenen dienen zich aan in de brieven van Marie Koenen aan vriendin Wim Brom-Struicken. Van Felix hebben we helaas geen mededelingen over de gebeurtenissen. Op 16 juli 1924 vraagt Marie Koenen haar vriendin of ze niet weer eens samen op reis kunnen gaan, iets wat ze in 1921 al eens hebben gedaan, toen naar Bretagne. Ze heeft de reis nodig om bij te komen van ‘de vier eerste maanden in dit huis van mijn laatste illusie’, zo schrijft ze. De zinsnede ‘dit huis van mijn laatste illusie’ is veelbetekenend. Daar komt nog eens bij dat ze in dezelfde brief vertelt dat ze het voorgevoel heeft dat ze niet lang in het nieuwe huis zal wonen, ‘al is 't mijn vast voornemen niets zelf te forceeren, maar alles aan Gods beschikking over te laten. Op m'n werkcel heb ik goeden aard en voel ik me veilig’.Ga naar eind7 Dat laatste herhaalt ze nadrukkelijk in een brief van vier maanden later, waarin ze ook meldt vaak alleen te zijn. Opmerkelijker is echter de mededeling die ze koppelt aan een bericht over Het Koninkje. ‘Ik zal deze week wel de laatste streep zetten onder het Koninkje, dat alleen nog op 'n paar rustige dagen wacht. De roman die zich afspeelde tusschen de regels van deze drie deelen is drukker, bonter en misschien... och neen, dat derde woord zal ik maar niet neerschrijven. Er zijn dagen dat ik over alle verdrietigheid heen ben en sterk tegen alles.’Ga naar eind8 Wat er ook aan de hand is, in de tijd erna komt alles een beetje tot rust. Pas in oktober 1926 ontstaan er grote moeilijkheden. Dat gebeurt na afloop van een reis die ze samen met het echtpaar Brom naar Italië maakt. Bij terugkeer van de reis wordt ze door Felix Rutten aan de halte in Geulle opgewacht met ‘een bleek en bokkig gezicht’. In huis is ‘weer van alles verplaatst en veranderd’. Ze zegt er echter niets van en gelukkig gaat hij vervolgens een tocht van vijf dagen door de Ardennen maken. Maar eenmaal weer thuis gaat het ‘met de bleeke bokkigheid op en af’. Op Allerheiligenavond barst de bom. ‘Een geweld dat wezenlijk op razernij geleek. Het hoofdmotief was ‘Ik ben de baas’ (ik d.i. hij), ‘'t is hier mijn huis’ (mijn dat is van hem) en mijn heele groote hoofdzonde bestaat in m'n onafhankelijke allures. Ik begin 't nu eerst te begrijpen: iedere kleine daad van me buiten hem om, heeft hij me aangerekend als een kwetsen van zijn gezag als man - gehoorzaamheid niet alleen maar slaafsche onderworpenheid zou ik hem verschuldigd zijn - volgens de middeleeuwsche opvatting van het huwelijk, die met de jaren in hem gerijpt schijnt - zeker naarmate ik meer uit vrij initiatief begon, toch wel bijna nooit zonder hem te raadplegen of in te lichten, daar ik dien karaktertrek in hem wel eenigszins begon te kennen. De charmante man voelt zich gewettigd over z'n vrouw de tyran te spelen. - Daar hij 't inderdaad nooit kon of waagde, hebben alle kleine en groote erger- | |
[pagina 233]
| |
De voorkant van Huize Schieversbosch.
nissen over mijn onafhankelijk doen zich opgekropt en vastgezet in z'n gemoed tot laat 't me maar zeggen: een haat tegen mij.’ Het geweld brengt haar tot de overtuiging dat het zo niet langer verder kan gaan. ‘M'n zenuwen, die in de laatste jaren toch al veel geleden hebben, zijn er verder niet meer tegen bestand. Tegen brutaliteit en geraffineerde achterdocht en allerlei plagerige dwingelandij ben ik niet opgewassen. (...) Ik kan niet meer - Er moet een einde aan komen. Ik heb hem dit al voorgesteld en hij is 't daar gelukkig mee eens. - Alleen de wijze waarop zie ik nog niet. - Ik hoop m'n voornemen te kunnen volbrengen om de eerste twee maanden kalm de uitkomst te zoeken - maar weet natuurlijk niet wat van de andere zijde dreigt. 't Is allertreurigst. Ik had 't zoo graag in Gods handen gelaten - en twijfel soms nog of ik zelf wel ingrijpen mag.’Ga naar eind9 Wat de hoofdpersonen van haar romans en verhalen wel lukt, geduldig het lot ondergaan dat God voor hen heeft uitgedacht, krijgt zij niet voor elkaar. Hoewel ze hem de twee weken na de uitbarsting zoveel mogelijk uit de weg gaat door bezoeken te brengen aan familie en vrienden, loopt het op donderdag 18 november opnieuw fout. Die dag willen ze alles eens goed uitspreken, maar het gesprek mislukt volledig. Vooral omdat hij haar beschuldigt van egoïsme en heerszucht en blijft hameren op een uitspraak van haar. Ze heeft hem namelijk voor de voeten geworpen dat zij degene in huis is die de kost moet verdienen. ‘Maar plotseling blijkt me, dat de andere partij dat gezegde heeft omgewrongen tot zoo iets grofs, dat ik voor God durf getuigen 't zoo nooit geuit te hebben. Toen ik 't dan ook zeer kalm maar wel uiterst verwonderd ontkende, die woorden gebruikt te hebben - ontstak de tegenpartij in een razernij, die Bouwmeester waardig zou zijn geweest. Hijgend en snakkend van toorn, beide armen omhoog, wees hij me de deur: “Breng me niet tot het uiterste”.’Ga naar eind10 Let wel, dit is telkens de lezing van Marie Koenen. Over de kijk van Felix Rutten op de kwestie is helaas niets bekend. Wat zeker aan de echtelijke problemen zal hebben bijgedragen is de hernieuwde ontmoeting van Felix Rutten met zijn oude Noorse vriendin Sophie Unger in Brugge op maandag 23 april 1923. Ze hebben, ondanks beider huwelijken, altijd contact gehouden en elkaar (onregelmatig) brieven geschreven. Een jaar eerder heeft Sophie ook een poging gedaan om een treffen te arrangeren, toen in | |
[pagina 234]
| |
Rotterdam. Haar man Vilhelm is namelijk kapitein geworden op een schip dat van Noorwegen naar de Middellandse Zee vaart. Zij maakt in 1922 zo'n trip mee en bericht Felix vanuit Marseille dat ze op vrijdag 10 maart in Rotterdam zal zijn en stelt voor dat hij daar dan naar toe zal komen. ‘Als je wist hoe graag ik je wil ontmoeten, dan bewoog je hemel en aarde om te komen!’, laat ze hem vanuit Marseille weten.Ga naar eind11 Hij gaat inderdaad naar Rotterdam, maar door een reeks van misverstanden lopen ze elkaar mis. Zo doet hij navraag naar haar bij de stoomvaartmaatschappij die eigenaar is van het schip waarop zij vaart en niet op de boot zelf. Bij de maatschappij weten ze niet dat zij aan boord is. Zij doet er in Rotterdam alles aan om hem te vinden en zoekt in de haven en de stad naar hem. Zelfs probeert ze hem via het telefoonboek te achterhalen, maar dat mislukt doordat ze de naam van zijn woonplaats niet weet. Als hij niet komt opdagen, is Sophie diep bedroefd. ‘Ik dacht namelijk dat je er niet meer om gaf me te ontmoeten na al die jaren. Diep in mijn hart vond ik nog steeds een verontschuldiging voor je - dat je misschien mijn brief niet gekregen had of dat je te ver weg was om naar Rotterdam te kunnen komen’, schrijft ze hem op 27 maart van dat jaar in een opgetogen brief als reactie op zijn schrijven over de mislukte ontmoeting. In de brief vertrouwt ze hem ook toe dat ze hem vier jaar daarvoor al eens heeft willen zien tijdens een vierdaags bezoek met Vilhelm aan Nederland. Deze dreigt dan echter op te stappen en daarom heeft ze het maar gelaten. Over de jongste poging licht ze haar man overigens niet in. Heel openhartig bekent ze hem dat het niet goed gaat met haar huwelijk en ze neemt daarvoor ook de schuld op zich. ‘Ik heb denk ik te veel verlangd van hetgeen tot de ziel behoort.’ De huwelijksproblemen spelen al rond zijn laatste bezoek aan Bergen in 1912. Voor een goede verstaander maakt ze in de brief duidelijk dat haar nog altijd aanwezige liefde voor Felix daar een grote rol in speelt. Ze biecht op dat ze af en toe zijn foto tevoorschijn haalt of er bij een vriendin waar zijn portret op het bureau staat naar kijkt. Het liefst zou ze de foto thuis ook een prominente plaats geven, maar dat kan niet vanwege haar man. ‘Ja, wanneer zullen we elkaar weer zien, Felix?’, schrijft ze. ‘Je hebt mijn leven tot een heerlijk lied gemaakt, wat zou het heerlijk zijn als je ooit weerkomt. Weet je nog, de lente in Sittard? Onze lente? Weet je nog toen je de eerste viooltjes vond en je ze kuste? Zullen we die blijde dagen ooit herbeleven? We beseften destijds niet hoe goed we het hadden.’ Helemaal op het eind van de brief laat ze weten dat ze van pater Van Well heeft gehoord dat hij is getrouwd met een katholieke vrouw. Maar ze voegt er aan toe: ‘Ik zie haar niet - ik zie alleen jou, lopend over de weg, terwijl je een praatje maakt met alle kleine en grote vrienden die je tegenkomt.’ Net alsof ze hoopt Marie Koenen zo te kunnen wegpoetsen.Ga naar eind12 Hoe hij reageert op haar verkapte liefdesbrief is niet bekend. Wel dat hij haar sindsdien weer wat vaker schrijft dan in de jaren ervoor. Blijkbaar stelt hij haar voor er opnieuw een geregelde correspondentie van te maken, want in een brief van 5 september 1922 antwoordt ze: ‘Ja, ik wil ook graag dat we elkaar weer schrijven zoals vroeger.’ Een | |
[pagina 235]
| |
maand later meldt ze hem dat ze aan haar man heeft gevraagd te mogen corresponderen met wie ze maar wil en over wat dan ook. Vilhelm stemt daarin toe. In diezelfde brief onthult ze zich een deel van hem te voelen.Ga naar eind13 Tot een geregeld briefverkeer tussen Geulle en Noorwegen komt het echter niet, althans de eerstvolgende brief van haar die bewaard is gebleven dateert van 27 april 1923, vier dagen na hun ontmoeting. Ze treffen elkaar in Antwerpen, waar zij een stop maakt in haar treinreis naar Marseille, waar Vilhelm met zijn schip ligt, en reizen samen naar Brugge. Ze is nog vol van dat samenzijn bij het schrijven: ‘Wij tweeën ontmoetten elkaar na tien jaar van elkaar gescheiden te zijn geweest. Stel je voor, tien jaar, dat is nogal wat! We staan immers nooit stil, ons innerlijk en uiterlijk verandert elk jaar - alleen het allerbinnenste, onze ziel, die het zo weinigen vergund is te zien, is niet onderworpen aan de wetten van de verandering. Dan gaat het er dus om dat de brug die twee gelijksoortige zielen verbindt, zo sterk is dat de tand des tijds hem niet verteert. Heeft onze brug het gehouden? Ik geloof het wel, Felix. Want het was alsof ik je de dag tevoren nog ontmoet had, toen ik afgelopen maandag een tijdje met je gepraat had. Ik zag noch voelde een kloof - omdat de brug daar was, en omdat die brug sterk was. Maar wat was ik nerveus en daarom veel langere tijd gereserveerd dan nodig was! Vertel mij nu eens hoe jij dat voelde? Jouw ziel is als de snaren van een viool - er is zo ongelooflijk weinig voor nodig om ze te laten trillen, zelfs door de zachtste greep. Later voelde ik heel sterk dat het enige juiste voor ons was dat we naar Brugge reisden. Ja, dank je voor die dag - en voor alle gedachten die die dag me gegeven heeft!’ Vilhelm is overigens niet blij met hun ontmoeting, zo meldt ze. Marie Koenen waarschijnlijk ook niet, als ze er tenminste van heeft geweten. Zeker zou ze niet te spreken zijn geweest over het cadeau dat Felix in Brugge aan zijn oude vriendin geeft. Deze krijgt namelijk de sieraden die zijn moeder altijd heeft gedragen.Ga naar eind14 In de maanden na het gezamenlijke besluit in oktober 1926 om uit elkaar te gaan, heerst er een gewapende vrede. Terwijl zij aan het uitzoeken is hoe ze te werk moet gaan om een kerkelijke scheiding tot stand te brengen, bestookt hij haar met ‘kleine en groote hatelijkheden’. Ze probeert hem zoveel mogelijk uit de weg te gaan en brengt veel tijd door op haar werkkamer. Tot haar opluchting krijgt ze van familie en vrienden veel steun, zelfs van haar priester-broer Jan, van wie ze eigenlijk verwacht dat hij moeilijker over een eventuele scheiding zal doen. Desondanks laat ze de zaak versloffen, zeker nadat medio juli 1927 het dochtertje van haar andere broer aan haar zorgen wordt toevertrouwd. De vrouw van Lambert heeft psychische problemen en moet een tijdlang worden opgenomen. Het 4-jarige meisje, Addy geheten, blijft tot eind van het jaar bij Marie Koenen in Geulle, die in haar komst ‘de hand van de Voorzienigheid’ ziet. Toch kan die voorzienigheid er niet voor zorgen dat het weer goed komt tussen haar en Felix. Eind 1927 zit ze bij haar broer Lambert in Amsterdam en keert van daaruit alleen nog maar naar Geulle terug als er zaken geregeld moeten worden.Ga naar eind15 Wanneer ze precies vertrekt, is onbekend. Wel vertelt Felix Rutten jaren later dat hij haar op een goede dag naar de trein heeft gebracht, naar hij denkt voor een korte reis. Als hij thuis komt, vertelt | |
[pagina 236]
| |
het dienstmeisje hem echter dat alle kleren weg zijn. Marie Koenen is die dag voorgoed vertrokken.Ga naar eind16 Vervolgens moeten tal van formaliteiten en een financiële schikking worden geregeld. Vooral dat laatste heeft heel wat voeten in de aarde. De eerste voorstellen daarvoor doet ze in januari 1928 vanuit Amsterdam. In februari stemt hij erin toe dat ze het huis in Geulle te koop zet. De opbrengst van het huis, dat hij op 22 april 1928 verlaat en dat dienst gaat doen als retraitehuis voor de vereniging Katholieke Jonge Vrouwen, is helemaal voor haar, terwijl ze de inboedel delen. Verder krijgt hij van haar een geldbedrag ineens en een lijfrente. Het ‘romantisch avontuur’ van hun huwelijk, zoals zij het noemt, is met de kerkelijke scheiding op 8 april 1929 voorgoed voorbij.Ga naar eind17 Felix Rutten is weer vrij en pikt zijn oude leventje van voor 1914 weer op. Alsof er niks is gebeurd. |
|