Een Noorse liefde. Het weggestopte verlangen van Felix Rutten
(2012)–Adri Gorissen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 214]
| |
[pagina 215]
| |
4 SchrijvershuwelijkDe heimelijke spijt die Felix Rutten heeft over zijn afwijzende gedrag tegenover Sophie in augustus 1910 weerhoudt hem er niet van om in het voorjaar van 1916 verliefd te worden op de in Maastricht wonende schrijfster Marie Koenen. Hij is er zelf door verrast, zo blijkt uit een van de acht sonnetten die hij voor haar schrijft en begin 1917 publiceert in het tijdschrift De Beiaard.
‘Ik had mijn avond stil aan storm gedacht
Met wat gezang van zacht gelispten regen...
Hoe wandelt gij zoo vreemd nu langs mijn wegen,
Zoo onverhoopt en, ach, zoo onverwacht?
Ik had reeds lang 't verlangen dood gezwegen,
Dat voor berusting niet dan onrust bracht...
Welk wonder hebt ge, o lief, in mij volbracht
Met dus uw aangezicht mij toegenegen?
Aller beloften stralende vervulling,
Wonder van min, waarvoor ik schroomvol kniel,
Schoonheid van liefde in den ontmenschten Tijd,
Hoe vat ik den glans van deze onthulling,
Of werkelijkheid tot louter droom verviel,
Of droom werd verkristald tot werkelijkheid?’Ga naar eind1
Marie Koenen.
Onverhoopt en onverwacht noemt hij zijn nieuwe liefde, want hij heeft er waarschijnlijk niet meer op gerekend. Tenslotte is hij al 33 als hij Marie Koenen op woensdag 15 maart 1916 ontmoet na afloop van zijn lezing over De romantiek van Limburg in de Redoutezaal te Maastricht. Zij is overigens ook niet meer piepjong, namelijk 37, en woont nog altijd bij haar vader in de Limburgse hoofdstad. De twee schrijvers hebben elkaar al eens eerder gezien, reden voor Felix Rutten om na zijn voordracht op haar af te stormen en een gesprek te beginnen. Een gesprek dat moeizaam verloopt, ondanks dat ze waarschijnlijk over zijn lezing hebben gepraat. Hij heeft het daarin over de geschiedenis van Limburg, de schoonheid van het landschap, belicht oude gewoonten en gebruiken en vertelt sagen en legenden. Meer dan een uur praat hij met gemak over het witte wonder van de bloesem, meikoninginnen, processies, de herkomst van Limburgse plaatsnamen, schutterijen, bedevaartsplaatsen, heiligen, ridderburchten en mooie oude verhalen.Ga naar eind2 | |
[pagina 216]
| |
Gegevens die haar zeer aanspreken, want ze heeft veel belangstelling voor het oude, lieflijke Limburg en de volksverhalen van de provincie. Ze werkt aan een bundel Sproken en Legenden, die nog datzelfde jaar verschijnt, terwijl hij zijn verzameling Limburgsche Sagen persklaar aan het maken is, zodat deze in 1917 kan uitkomen. Een mogelijk ander onderwerp is het net verschenen eerste nummer van het maandblad De Beiaard, waarin de eerste aflevering van haar roman De Moeder is opgenomen en dat bovendien gedichten van zijn hand bevat. Marie Koenen is als ze Felix Rutten ontmoet nog geen grote naam in de Nederlandse literatuur. Ze heeft na haar debuut in 1900 met een verhaal in de Katholieke Illustratie enkele boeken gepubliceerd, waaronder de verhalenbundel De Witte Burcht (1912), de hervertelling Hendrik van Veldeke's Sint-Servatiuslegende bewerkt (1912) en de roman Het Hofke (1913). Die laatste is een typische Marie Koenen-vertelling, zoals er meer zullen volgen. Een simpel verhaal over het plattelandsleven in Limburg, geschreven in een heldere taal met veel landschaps- en sfeerbeschrijvingen. Een verhaal ook waarin het katholieke geloof een grote rol speelt en vooral de vrouwelijke hoofdpersonen zich makkelijk neerleggen bij wat God voor hen in petto heeft. Een dergelijk gegeven is ook de basis van de roman De Moeder, die haar grote doorbraak wordt. Hoofdpersoon is de weduwe Severiens die met haar twee kinderen Tilla en Jules in Vlake woont, een overduidelijk Zuid-Limburgs plaatsje. Ze drijft een winkeltje waarin ze zelfgemaakte kleren verkoopt en probeert haar kinderen zo goed en zo kwaad als het gaat
Marie Koenens doorbraak.
groot te brengen. Aanvankelijk gaat dat goed, maar allengs komen de problemen. Zowel met Tilla als met Jules. Het leidt ertoe dat de weduwe in grote financiële nood komt en alleen door een enorme zelfopoffering haar kinderen kan helpen. Een opoffering die haar fataal wordt. Dat is meteen ook de boodschap van de roman en later nog van veel andere Marie Koenenboeken: God beproeft de mens door allerlei narigheden op zijn levensweg te sturen en alleen door desondanks in Hem te blijven geloven en zichzelf op te offeren komt er voor die mens een oplossing. Het offer wordt beloond.Ga naar eind3 De Moeder verschijnt in april 1917 in boekvorm en is meteen een groot succes. Niet alleen wat de verkoop betreft - de tweeduizend exemplaren van de eerste druk zijn zo weg - maar ook gezien de reacties van de recensenten. De gevreesde criticus | |
[pagina 217]
| |
Israël Querido van het Algemeen Handelsblad is erg positief en B. Molkenboer van De Katholiek stelt in zijn bespreking dat de roman ‘de reputatie van Marie Koenen als een der fijnzinnigste Nederlandsche auteurs van den tegenwoordigen tijd voor goed heeft gevestigd’.Ga naar eind4 Na dit boek wordt ze gezien als een van de belangrijkste katholieke schrijfsters van haar tijd. Een soortgelijke doorbraak beleeft Felix Rutten in de eerste periode van hun vriendschap als schrijver van bijbelse drama's. Nadat het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog hem er in 1914 toe gedwongen heeft het zwerven op te geven, werkt hij als redactiesecretaris bij de Nieuwe Venlosche Courant en woont hij van december 1915 tot eind september 1916 in Venlo. Het werk houdt in dat hij met behulp van schaar en lijm uit andere kranten nieuwsoverzichten samenstelt. Geen al te moeilijke klus, zodat hij energie en tijd over heeft voor andere dingen.Ga naar eind5 In Venlo slaat hij een nieuwe weg in: hij manifesteert zich als spreker over tal van onderwerpen en schrijft religieus getinte toneelstukken. In het eerste kwart van de twintigste eeuw is er onder de zich emanciperende katholieken namelijk grote belangstelling voor bijbelse stukken. Hij speelt daar op in en schrijft een flink aantal toneelwerken, waaronder Hagar (1917), Eva's Droom (1917, eerst als eenakter in De Beiaard gepubliceerd, maar later uitgebreid tot een stuk van drie akten), De rabbijn van Selcha (1917), Sint-Franciscus-gebarenspel (1917) en Beatrijs (1918). De meeste daarvan worden met succes opgevoerd, maar Beatrijs slaat het best aan. Felix Rutten verandert niet al te veel aan het oorspronkelijk gegeven van een non die haar
Felix Rutten in 1924.
geliefde buiten het klooster volgt en als ze veertien jaar later door omstandigheden terugkeert, vaststelt dat Maria al die tijd haar plaats heeft ingenomen zodat niemand haar afwezigheid heeft gemerkt. Wel vertelt hij het verhaal op geheel eigen wijze. Volgens Vincent Cleerdin van het blad Katholiek Leven is hem het herscheppen van Beatrijs wel toevertrouwd. ‘Zijn poëzie, geboren en getogen in de sfeer der romantiek, kan veilig aansluiten bij die van de middeleeuwers. Zijn taal is zacht en zuiver. Zijn verbeelding bleef even rein als die van een ouden monnik, wiens kunstvaardige hand het exempel verluchtte in de boeken eener abdij. Rutten staat bovendien op een eigen plaats tusschen de moderne dramadichters, niet als realist maar als lyricus en romanticus. Hij behoort tot | |
[pagina 218]
| |
degenen, die ons vaderlandsch tooneel nieuw bloed toevoeren, zuiver bloed, zuivere kracht, nadat het al te lang misbruikt is voor realistische en grof-zinnelijke proefnemingen.’Ga naar eind6 Een anonieme auteur meldt in Ruttens eigen krant De Maasbode dat de eerste opvoering door het Rotterdamsch Tooneel in oktober 1918 een groot succes is. Hij stelt dat de schrijver superieur werk heeft geleverd en vergelijkt zijn verskunst met die van Vondel. Zijn dialogen zijn zeer levendig, zo hoor je ze volgens de recensent niet vaak. Geen wonder dus dat het stuk nog tweehonderd opvoeringen beleeft op tal van plaatsen in het land. Bovendien wordt er door componist Willem Landré een opera-versie van gemaakt.Ga naar eind7 De faam die hij al heeft door zijn gedichten, reisreportages, de novelle Onder den rook der mijn en zijn lezingen wordt door de successen van de toneelstukken nog eens verstevigd. In de katholieke letteren is hij net als de door hem beminde Marie Koenen vanaf 1918 een naam van betekenis. Hun liefde ontwikkelt zich overigens maar langzaam. Nadat bij Marie Koenen die avond na de lezing de vonk is overgesprongen en ze verliefd is op Felix Rutten, laat ze daar niks van merken. De gesloten en in zichzelf gekeerde schrijfster durft pas een half jaar later in een brief aan haar in Tilburg wonende hartsvriendin Rie Hamers te bekennen wat er met haar aan de hand is. En ook alleen nog maar nadat deze blijkbaar tussen de regels van Marie's brieven door heeft ontdekt wat er speelt. ‘Laat me beginnen met te zeggen: Je hebt het geraden!! - of gevoeld. - Je weet het’, schrijft ze in een ongedateerde brief die gezien de inhoud uit de laatste maanden van 1916 is. ‘Hij is 't - mijn dichter. En je brief is zoo overstromend van goedheid voor mij - dat ik wel schreien zou. En je lijkt om mijn “geluk” gelukkiger dan ik - want mij kost het pijn - en telkens weer twijfel, niet aan hem, maar aan me zelf. Want die man is wel te fijn en te teeder voor mij - en tegelijk te sterk en te rustig. En die gelooft dat ik hem “den weg naar 't Verloren Paradijs kan wijzen”, dat ik “de sleutel weet van... de gesloten poort”. En juist hij moet dat voor mij doen en weten. En dan nog, zooveel, zooveel in me zelf dat me twijfelen doet.’ In de ongeveer een halfjaar durende periode tussen hun ontmoeting in Maastricht en het schrijven van de brief is het een en ander gebeurd. Ze hebben elkaar vaker gezien en hij is al een keer met zijn moeder bij haar op bezoek geweest. Hij heeft Venlo verlaten en is in oktober in Utrecht letteren gaan studeren. In De Beiaard is hun werk, zoals ze het zelf noemt ‘verstrengeld’ geraakt. Tijdens hun gesprekken en in brieven die hij stuurt, laat Felix Rutten doorschemeren bijzondere gevoelens voor Marie Koenen te koesteren. Hij weet echter niet dat bij haar hetzelfde het geval is, want zij houdt haar liefde nog angstvallig voor hem verborgen. Ze zorgt ervoor dat hij denkt voor haar niet meer dan een lieve vriend te zijn. Een probleem voor haar is namelijk dat ze maar niet durft te geloven dat de liefde dan toch nog is gekomen. Ze is tenslotte al 37. ‘Zóó laat Rie, 'n liefde zoo pril als van twee heel jonge menschen’, schrijft ze naar Tilburg. ‘Hij is 'n jaar of twee jonger dan ik. 'n Wijze man, - “die al 's werelds wegen” doorloopen heeft. Ik weet heel z'n leven uit z'n werk. Maar dat | |
[pagina 219]
| |
Marie Koenen in Geulle.
hart voor mij - ik ben 't niet waardig, echt niet.’ Vandaar waarschijnlijk dat ze een soort proefperiode inlast. Pas als in die tijd blijkt dat bij hem de liefde voor haar sterker is dan alles en dat bij haar hetzelfde het geval is, pas dan zal ze toegeven aan haar gevoelens. Maar ondertussen maakt de liefde haar bang. Ze heeft echter vooral angst voor haar uitwerking op hem. ‘Ik vrees met m'n eenzelvigen ernst zijn vrij en zonnig leven te verduisteren’, bekent ze aan Rie.Ga naar eind8 In de amoureuze ontwikkelingen komt begin 1917 even de klad door de plotselinge dood van de ouders van Felix Rutten. Eerst sterft op 28 januari zijn moeder en vervolgens drie dagen later zijn vader. Een tijdlang wordt hij vooral in beslag genomen door de afwikkeling van die overlijdens, de verkoop van het ouderlijk huis en de verdeling van de boedel.Ga naar eind9 Maar als alles geregeld is, gaat het weer bergop. Aan het opbloeien van hun verhouding draagt het gezamenlijke werk aan het kindertijdschrift Jong Leven bij. Het blad is een initiatief van Phemia Molkenboer, Albertine Steenhoff-Smulders en Marie Koenen. Als Steenhoff afhaakt, wordt Felix Rutten in de redactie gevraagd. Het blad, waarvan het eerste nummer op 15 januari 1917 uitkomt, verschijnt één keer in de veertien dagen, is voorzien van een gekleurd omslag en bevat veel illustraties. De verhalen die erin staan, zijn zowel bedoeld tot vermaak als om te informeren. Hij gebruikt vooral zijn reiservaringen als stof voor verhalen met titels als De Noordkaap en Hammerfest en In een Grieks bergstadje. Zij publiceert gedichten en verhalen en verzorgt onder meer een rubriek met als titel Over schrijvers en boeken. Daarin behandelt ze schrijvers als William Shakespeare, maar ook genres als het sprookje.Ga naar eind10 Ondertussen werkt zij hard verder aan haar nieuwe roman De Wilde Jager. Net als bij De Moeder is de Nijmeegse neerlandicus en hoofdredacteur van De Beiaard Gerard Brom daarbij een belangrijk stimulator. Hij doet haar de suggestie een historische roman te schrijven en wel over de onderdrukking van de katholieken op de Veluwe in de zeventiende eeuw. Een idee dat ze over neemt, waarop hij haar bestookt met boeken en documenten over het onderwerp. In mei 1917, dus een maand nadat De Moeder in boekvorm verschijnt, drukt De Beiaard de eerste aflevering van het nieuwe boek af. Eind van het jaar is ze klaar en hoeven de gereedliggende afleveringen alleen nog te worden geplaatst.Ga naar eind11 | |
[pagina 220]
| |
In De Wilde Jager vertelt Marie Koenen het verhaal van een paar katholieken die op de overwegend protestantse Veluwe tijdens het Twaalfjarig Bestand vasthouden aan hun geloof of de weg daarnaar terugvinden. Hoofdpersoon is Hendrik van Isendoorn, telg uit een adellijk geslacht dat nog katholiek is. Hij is hevig verliefd op de fanatiek protestante Fenne van Delen en als hij haar dat laat merken, wendt zij voor dat hij bij haar een kans maakt wanneer hij zich tot het nieuwe geloof bekeert. Uiteraard doet hij dat, maar komt er dan al snel achter dat Fenne hem niet ziet staan. Als dat besef tot hem doordringt, gaat hij er als een dolleman op zijn paard vandoor. De inwoners van de dorpen waar hij doorheen raast, denken dat de Wilde Jager uit een van de Veluwse sagen weer tot leven is gekomen.
De familie Rutten, met linksboven Felix.
Wie wèl van Hendrik houdt, is Fenne's zus Anna, de enige op het slot van de familie Van Delen die nog katholiek is. Als zij begrijpt dat zijn hart naar Fenne uitgaat en hij nooit iets voor haar zal voelen, belandt ze in een geestelijke crisis. Daar komt ze pas weer uit als ze een nieuw levensdoel heeft gevonden: bidden en lijden zodat hij ooit weer tot het ware geloof zal terugkeren en tevens naar zijn oude vader. Er is dus weer, net als in andere van haar boeken, sprake van zelfverloochening en opoffering en geduldig het lot ondergaan dat God voor je heeft uitgedacht. De beloning komt dan vanzelf, ook in De Wilde Jager.Ga naar eind12 Opnieuw zijn de critici lovend, eentje noemt haar zelfs ‘een schrijfster van beteekenis’.Ga naar eind13 Zij is echter al weer - nog voor het verschijnen van De Wilde Jager in boekvorm in september | |
[pagina 221]
| |
1918 - met haar volgende roman bezig. De Andere, zoals het nieuwe boek heet waarin ze terugkeert naar Limburg, schrijft ze op verzoek van de neutrale uitgeverij De Wereldbibliotheek.Ga naar eind14 In De Andere staat andermaal een vrouw centraal die zich uit liefde helemaal wegcijfert. Het is Fina Maternus, die op de hoeve van de familie Konings komt wonen om de oude en ziekelijke vrouw des huizes te verzorgen. Verder is er alleen nog zoon Giel, die in plaats van zijn best te doen om zijn erfgoed te behouden als een losbol leeft. Giel is de oogappel van zijn moeder, die hem in alles zijn zin geeft. Fina wordt verliefd op hem, hoe onuitstaanbaar hij zich ook ten opzichte van haar gedraagt. Ze blijft stil op de achtergrond hem en zijn moeder haar liefde schenken, uiteindelijk met resultaat. Het wordt een van Marie Koenens succesvolste boeken, want de Wereldbibliotheek verzorgt na de eerste druk in 1919 al in 1921 een tweede en in 1925 een derde druk.Ga naar eind15 Terwijl zij aan de romans schrijft die haar een vooraanstaande plaats onder de Nederlandse schrijfsters van het eerste kwart van de twintigste eeuw bezorgen, werkt hij in 1917 en 1918 op zijn studentenkamer boven een potten- en pannenwinkel aan de Oude Gracht in Utrecht aan zijn bijbelse drama's. Bovendien gebruikt hij zijn liefde voor Limburg en kennis van de provincie en het natuurschoon ervan om voor de boekenreeks Ons Mooie Nederland het deel Limburg samen te stellen, dat in 1918 verschijnt. Een deel dat opent met de beroemd geworden zin: ‘Italië begint in Limburg’ en waarin hij een uitgebreide vergelijking maakt tussen het zuidelijke land en de zuidelijke provincie. Een vergelijking die hij als volgt besluit: ‘Neen. Ik zal Limburg niet vergelijken met het onvergelijkelijke; alleen beweer ik, dat er in Limburg, over leven, land en gemoed, een zweem van zuidelijkheid gespreid ligt, tot een verrukking voor wie haar vinden, tot een geluk voor wie haar verstaan; en dit “Italië in Nederland”, met de lieflijkheid zijner legendenrijke atmosfeer en den rijken hartstocht zijner sagen-volle berggezichten, is het paradijs van ons eigen land.’Ga naar eind16 Verder is hij nog steeds actief als redenaar. Buiten de lezing De romantiek van Limburg heeft hij nog enkele andere redes beschikbaar. De onderwerpen ontleent hij aan zijn reizen of aan de literatuur. Zo heeft hij redevoeringen op het programma staan over Beatrice (‘Wat Beatrice voor Dante was tijdens haar leven en na haar dood’), de Eeuwige Stad (‘Indrukken van Rome op cultuur-historisch gebied’), de ziel van Noorwegen (‘Over twee eigenschappen van het Noors gemoed - gevoel en verbeelding, toegelicht door de literatuur. Noorsche gedichten in eigen vertaling’) en de ballade (‘Over het wezen van dezen dichtvorm: Balladen uit de wereldliteratuur in eigen vertaling, en eigen balladen’).Ga naar eind17 Zijn reputatie als spreker komt hem eind 1918 van pas als zijn geliefde Limburg in het gedrang komt. Na het einde van de Eerste Wereldoorlog wil de Belgische regering Zeeuws-Vlaanderen en delen van Limburg inlijven. In Limburg gaat het om stukken aan de westkant van de Maas. Zo kan België bij een mogelijke nieuwe Duitse aanval de rivier als verdedigingslinie gebruiken.Ga naar eind18 Op een avond in november 1918 wordt hij bij de Utrechtse hoogleraar Jos Schrijnen ontboden. Deze in Venlo geboren wetenschapper is de broer van de Roermondse bisschop | |
[pagina 222]
| |
Laurentius Schrijnen en een goede vriend
Jos Schrijnen.
van de eveneens uit Limburg afkomstige minister-president Charles Ruijs de Beerenbrouck. Schrijnen laat hem weten dat de premier graag een protestbeweging tegen de Belgische plannen in Limburg zelf ziet, een beweging waarvan de schrijver en uitstekende redenaar de woordvoerder zou moeten zijn. Felix Rutten doet meteen mee.Ga naar eind19 Bij de eerste Limburgse protestbijeenkomst op 18 december 1918 in Sittard is hij een van de sprekers. Hij zegt onder meer: ‘Limburg's eerlijk en goedmoedig hart is te goed om tot aas te dienen voor welken bloedhond dan ook.’ En: ‘Ons zoete, lieve Limburg, de glimlach van Nederland, kan alleen stralend en gelukkig zijn in de glans der Oranjezon’. Dat soort uitspraken vallen bij de volle zaal in de smaak.Ga naar eind20 Het succes van zijn redevoering is voor hem aanleiding om met de Zeeuwse dominee Pattist, die ook actie voert tegen de annexatie, op tournee te gaan door het land om in tal van grote steden hun speech af te steken tegen de plannen van de Belgen. Met resultaat, zo stelt hij tevreden vast als hij zijn herinneringen aan die dagen op papier zet. ‘Wie zich in onze buurstaat in het hoofd mocht gezet hebben dat het Nederlands grondgebied beneden de grote rivieren als gesmeerd brood voor het grijpen lag voor wie er de hand naar uitstak, zong weldra een toontje lager en hoefde zijn keel niet nog langer te schrapen.’ Als dank voor zijn inzet, wordt hij in 1919 door koningin Wilhelmina ontvangen en benoemt zij hem in 1920 tot officier in de Orde van Oranje-Nassau.Ga naar eind21 Als hij het lintje krijgt, is hij al een jaar getrouwd met Marie Koenen. Nadat ze op 25 februari 1918 zijn verloofd, volgt op 22 februari 1919 het huwelijk voor de wet in Geulle en op 25 februari van dat jaar hun kerkelijk huwelijk in de Onze Lieve Vrouw te Maastricht. Het heeft echter heel wat voeten in de aarde voordat het zover is. Vooral Marie Koenen worstelt met haar gevoelens. Ze weet vanaf het begin, rapporteert ze aan vriendin Rie, dat hun levens nooit meer van elkaar los komen, maar tegelijkertijd wil ze zich niet aan Felix overgeven.Ga naar eind22 Aan het heen en weer slingeren van haar gemoed komt waarschijnlijk in het laatste kwartaal van 1917 een eind. Terwijl ze in een brief van half oktober Rie nog meldt erg onrustig te zijn en weinig evenwicht te hebben, is er in een brief van 10 december al sprake van toekomstplannen van haar en Felix. Die komen erop neer dat ze in Italië willen gaan wonen en een jaar vooruit willen werken. Door dat laatste kunnen ze voldoende | |
[pagina 223]
| |
financiële reserve opbouwen en lopen ze weinig risico. Bovendien is als ze dat gedaan hebben de oorlog wellicht voorbij, wat de uitvoering van het verhuisplan makkelijker maakt. ‘De eenige formaliteit die we voorloopig nog te vervullen hebben, is op 'n goeden dag die kaartjes rond te sturen en de wereld te verbazen. Wanneer? - ja, daar moeten we nog eens over praten.’Ga naar eind23 In januari 1918 zijn ze zo ver dat ze vrienden en kennissen inlichten over hun aanstaande verloving op 25 februari. Het nieuws verspreidt zich snel door literair Nederland en iedereen lijkt blij met het onverwachte paar. Zelf hebben ze grote verwachtingen van hun leven samen, zowel op schrijfgebied als op allerlei andere terreinen. ‘Intusschen blijkt het ons meer en meer hoe we toch zoo echt bij elkaar hooren, hoe onze levens ineengrijpen en elkaar aanvullen. Prachtig! Wonderlijk haast. Het is een goed geluk.’Ga naar eind24 Nog mooier en gelukkiger wordt het als ze in de zomer van 1918 een huis vinden, weliswaar niet in Italië maar in Geulle. ‘We huurden een huis!’ bericht ze in augustus Gerard Brom enthousiast. ‘Het is op 't oogenblik nog een klein hotel, en ligt op den rand van den hoogen Snijdersberg in Geulle - het mooiste punt van 't zuiden! Heel Limburg ligt er in een blauw vergezicht aan onze voeten, de torens van Maastricht in de verte.’Ga naar eind25 Het huis op Snijdersberg 203, waarin ze eind februari 1919 hun intrek nemen, is in 1910 gebouwd en heeft een tijdlang als hotel dienst gedaan. Voor het pand bevindt zich een waterput, vandaar dat het hotel van de familie Van Mulken ook wel als Hotel De Welput wordt aangeduid. De put is al in 1866 geslagen en doet dienst voor de bewoners van het gehucht Snijdersberg, een van de delen van het dan nog erg landelijke Geulle.Ga naar eind26 Felix Rutten is zeer ingenomen met zijn nieuwe woonplaats, zo laat hij in het blad De Nieuwe Eeuw blijken: ‘Hier leef ik nu mijn leven, verstoken van waterleiding en bij een petroleumlamp, tusschen levende ossen en koeien, en slijt er mijn mooiste uren op klompen. (...) mijn mooiste gedichten zijn de dagen die ik hier beleef, onder de wijde lucht, het mooiste panorama van ons Zuiden met den blik bestrijkend, mijn heele aandacht gewijd aan datgene wat mijn hart de grootste en blijvende bevrediging gegeven heeft: de natuur en mijn eigen Limburg.’Ga naar eind27 De Snijdersberg vormt een fantastische plek voor Marie Koenen en Felix Rutten om te leven en te werken. Het is eigenlijk de verwerkelijking van waar ze beiden zoveel over schrijven: het arcadische Limburg met zijn eenvoudige mensen en de prachtige natuur. Hij voelt zich er al snel op zijn gemak, wil er nooit meer weg. Bij haar duurt het wat langer voor ze er thuis is. Ze wordt nog vaak getrokken door de stad, maar als ze dan een paar dagen in Maastricht doorbrengt verlangt ze weer naar Geulle.Ga naar eind28 Voor allebei vormt het schrijven de hoofdbezigheid van hun dagindeling op de Snijdersberg, ze moeten tenslotte leven van de pen. De huishoudelijke taken verrichten een dienstmeisje - dat tevens kookt - en een werkster. Marie Koenen hoeft daar alleen maar toezicht op te houden. Felix Rutten doet de boodschappen en houdt de tuin bij. In de avonduren en de weekeinden bezoeken ze graag een concert in Maastricht. Naar de mensen in de buurt is zij wat gesloten en de Geullenaren vinden haar daarom stijf en trots. Felix daarentegen is heel populair bij de dorpelingen. Hij trekt er graag op uit, | |
[pagina 224]
| |
maakt met iedereen een praatje en bezoekt af en toe de cafés. Ook is hij van de echtelieden degene die het meest aan het dorpsleven meedoet en er bijdragen aan levert. Zo organiseert hij lezingen voor de jongens en mannen van het dorp, werkt hij mee aan de oprichting van een Groene Kruis-afdeling, ijvert hij voor de herinvoering van het uitroepen van een Pinksterbruid en speelt hij in 1921 voor Sinterklaas.Ga naar eind29 Vooral de eerste jaren die ze in Geulle doorbrengt, werkt Marie Koenen hard. De goede ontvangst van De Moeder, De Wilde Jager en De Andere en daarmee haar definitieve doorbraak als schrijfster sporen haar aan, ondanks de beslommeringen van huwelijk en huisinrichting, verder te gaan. Nog in 1919 voltooit ze een bijbelse roman met als titel De redder, waarin ze het verhaal van Mozes en de uittocht uit Egypte hervertelt, en een jaar later verschijnt de roman Parcival. In 1919 begint ze bovendien weer aan een historische roman, daartoe geïnspireerd door haar echtgenoot. Deze werkt aan een boek over de Limburgse cultuurhistorie en heeft daarvoor een groot aantal geschiedkundige werken in huis gehaald. Al snuffelend daarin vat ze het plan op om over de tijd der Merovingers, de koningen die van 430 tot 751 het Frankische rijk regeerden en onder wier leiding de Franken overgingen tot het christendom, een historische roman te schrijven. In januari 1920 heeft ze de eerste zes hoofdstukken af en stuurt die naar De Beiaard.Ga naar eind30 Ze worden onder de titel De Verwachte meteen in het blad opgenomen. De eerste aflevering prijkt in het maartnummer, maar nadat dit eerste deel in het januarinummer van 1921 is afgerond, blijft het lange tijd stil. Pas in het januarinummer van 1922 start ze met het tweede deel, nu onder de titel die de trilogie uiteindelijk ook krijgt: Het Koninkje.Ga naar eind31 Een belangrijke reden voor het lange zwijgen is de onverwachte dood van haar vader - de bekende woordenboekmaker - op 1 augustus 1920. De afwikkeling van zijn nalatenschap kost heel wat tijd.Ga naar eind32 Na enige tijd raakt ze weer op dreef, waarschijnlijk mede gestimuleerd door het verschijnen van het eerste deel van Het Koninkje in boekvorm in 1921, twee herdrukken van Het Hofke in 1920, een herdruk van De Andere in 1921, een herdruk van De Witte Burcht in 1922, het bundelen van een aantal in de tien jaren ervoor verschenen kortere prozawerken in Limburgsche Verhalen in 1922 en de publicatie van haar eerste heiligenleven, over Melania de Jongere, eveneens in 1922.Ga naar eind33 Ook de lovende woorden die al die publicaties telkens weer oproepen zullen haar tot verder werken hebben aangezet. Zo noemt Bernard Verhoeven haar naar aanleiding van het verschijnen van de Limburgsche Verhalen in 1922 ‘de belangrijkste figuur der hedendaagsche katholieke litteratuur’. Hij bekrachtigt daarmee de woorden van de Vlaming Jules Persyn, die twee jaar eerder reeds stelt dat zij ‘onder de schrijvende vrouwen in Nederland zoo stilaan dingt naar de eerste plaats’.Ga naar eind34 Met het werk van Felix Rutten gaat het heel wat minder goed, die eerste jaren in Geulle. In De Nieuwe Eeuw van 12 november 1921 bekent hij in zijn nieuwe woonplaats ‘een heel pak van allerlei, dat nog geen uitgever vond’ te hebben geschreven. Toch is er tot dan toe elk jaar wel een titel van zijn hand verschenen. In 1918 het reisboek Limburg, in 1919 het | |
[pagina 225]
| |
toneelspel Jessonda, in 1920 een door hem samengestelde Bijbel voor de huiskamer en samen met Marie Koenen de gedichtenbundel Jong Leven en in 1921 het drama Slachtoffers en de gedichtenbundel Sonnetten. Het merendeel daarvan is echter al eerder tot stand gekomen. De ontvangst van zijn werk is over het algemeen goed. Vooral Limburg vindt weerklank.
Een wegwijzer voor wandelaar en toerist.
Het boekje, dat deel uitmaakt van de reeks Ons Mooie Nederland, is bedoeld als herinnering voor mensen die Limburg hebben bezocht en als kennismaking voor degenen die plannen hebben voor een bezoek. Maar volgens een medewerker van de De Limburger Koerier die zich achter de initialen A.V.Z. verschuilt, zou het ook veel Limburgers nog een hoop kunnen leren over de eigen provincie. Naar zijn mening is niemand beter dan Felix Rutten in staat zo'n boekje te schrijven. ‘Zóó leeft deze dichter in dit prozaboekje “Limburg”, dat zijn taal, die behalve liefdevol en innig, romantisch zwierig en kleurig is, schijnt opgeweld uit Limburgs ziel zelf; dat het aanzwellende rhythme deze hoofdstukken maakt tot strofen, heel dit boekje, van een wegwijzer voor wandelaar en toerist, tot een boeiend poëem. Maar behalve dichterlijk is deze beschrijving vooral ook zaakrijk. Met helder verstandelijk inzicht, met diep-vorschende en veelomvattende kennis is “Limburg” geschreven, en noch van het groote, noch van het allerkleinste dat de landstreek belangrijk maakt, is iets voorbijgegaan.’Ga naar eind35 De positieve kritieken leveren in de meeste gevallen echter geen hoge verkoopcijfers op. Zo verkoopt uitgeverij Dante Alighieri in de eerste helft van 1922 acht exemplaren van de in 1921 verschenen gedichtenbundel Sonnetten, vier stuks van de herdruk van het toneelstuk Beatrijs en zes exemplaren van de samen met zijn echtgenote gemaakte bundel Jong Leven. Terwijl ze toch van de verkoop van hun pennenvruchten moeten leven.Ga naar eind36 De geringe verkoop van Jong Leven is overigens niet zo vreemd. De recensenten hebben het enige gezamenlijke project van de echtelieden nogal gekraakt. In de bundel brengen ze gedichten uit het gelijknamige voor de jeugd bestemde blad bijeen. Omdat ze niet duidelijk maken wie welke gedichten heeft geschreven, worden ze er gezamenlijk op afgerekend. Carel Scharten noemt het in De Telegraaf een ‘zeer bedroevende bundel’ en schrijft geïnspireerd door hun woonplek een gedichtje: | |
[pagina 226]
| |
‘'k Wou liever dat je 't dichten liet!
Waarom, Marietje, giet je niet?
En Felix, waarom wiedt je niet?’Ga naar eind37
Scharten wordt op zijn wenken bediend, want door de bouw van een nieuw huis in Geulle hebben de echtelieden weinig tijd om te schrijven. In 1923 verwerven ze een tweeduizend vierkante meter groot bouwterrein bij Schieversbosch aan de weg naar het gehucht Moorveld. Het stuk grond ligt mooi op een heuvel en van daaruit is er een prachtig uitzicht op het dal van de Maas. Architect Alphons Boosten ontwerpt voor hen een typisch Limburgs buitenhuis. De bouw wordt door haar betaald, want zij heeft na haar vaders dood geld geërfd.Ga naar eind38 De nieuwe woning, die ze op 27 maart 1924 betrekken, is heel royaal. Op de begane grond zijn zeven vertrekken, waaronder de woonkamer en de eetkamer. De eerste etage telt eveneens zeven kamers en de tweede nog eens zes. Opmerkelijk genoeg hebben zowel Felix Rutten als Marie Koenen een eigen slaapkamer. Die van haar bevindt zich onder het rieten dak aan de westkant van het huis, die van hem aan de andere kant onder de pannen. Zij heeft bovendien aan haar zijde van de woning een grote werkkamer op de eerste verdieping. Het huis heeft voor een deel een rieten dak en op een ander stuk een pannendak, omdat ze het niet eens kunnen worden over de dakbedekking.Ga naar eind39
Huize Schieversbosch in Geulle.
|
|