Een Noorse liefde. Het weggestopte verlangen van Felix Rutten
(2012)–Adri Gorissen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 201]
| |
3 Weerzien met SophieFelix Rutten is dankzij Sophie in de journalistiek terecht gekomen en het is de journalistiek die hem naar haar terugvoert. Met Kerstmis 1912 is hij bij haar in Bergen. Of hij het zelf zo heeft geplooid of dat het gebeurt op verzoek van De Maasbode is onbekend, maar in december 1912 reist hij vanuit Ierland naar Noorwegen om er twee maanden te blijven. De reis is een intermezzo tijdens zijn verblijf te Ierland, waar de krant hem in september naartoe heeft gestuurd. Reden daarvoor zijn mogelijk de politieke spanningen tussen de Ierse nationalisten die ijveren voor een onafhankelijk Ierland en de Engelse landeigenaren en machthebbers. De Sittardse reisjournalist trekt via Middelburg, Londen, Oxford (dat hem heel goed bevalt) en Chester naar Dublin, waar hij op woensdag 25 september aankomt. Zijn eerste indrukken van de stad zijn niet best en ook nadat hij er tien dagen is veranderen ze niet. Hij vindt Dublin een smerige stad vol armoedige mensen. Misschien dat hij daarom de kant van de Ieren kiest in hun streven naar zelfstandigheid van Engeland. In een artikel over de Ierse Home Rule-beweging, die losmaking van het buurland wil, schetst hij uitgebreid de verschillen tussen het rijke, geïndustrialiseerde Engeland en het arme, agrarische Ierland. Ook gaat hij in op de oorzaken van die armoede en mogelijkheden om ze te laten verdwijnen. Zijn belangrijkste conclusie luidt: ‘Ierland verlangt op eigen beenen te staan en zijn eigen lasten te dragen als een volk, dat het bewustzijn heeft een volk te zijn met eigen nationaliteit. Nu mag dit koppigheid schijnen. Het is echter, welbeschouwd, een rechtvaardig verlangen, bezield met een edelen geest.’ Ook stelt hij vast dat bij zelfstandigheid de Ierse priesters zich eindelijk weer met hun religieuze taken kunnen bezighouden, want nu ligt door de ellende van het volk de hoofdmoot van hun werk in de sociale zorg.Ga naar eind1 In het begin van zijn verblijf te Ierland schrijft Felix Rutten veel over politiek en daar is hij niet erg blij mee. Als reisjournalist is hij vooral een man van beschrijvende, inlevende verhalen over land en volk en de voornaamste attracties van het gebied dat hij bezoekt, verhalen waarin hij zichzelf kan opvoeren en eigen ervaringen kan beschrijven. In politieke stukken kan dat niet. Bovendien gaat zijn interesse nou niet direct uit naar de politiek, maar is hij vooral gecharmeerd door kunst, muziek en historie. Geen wonder dus dat hij zijn ouders per brief laat weten zijn werk zeer inspannend te vinden en er maar weinig voldoening van te hebben. Bijna alles is hier politiek, stelt hij. Er blijft echter hoop: ‘Maar misschien dat dit beter gaat worden wanneer ik eerst eens buiten de stad en ten volle in de Iersche natuur kom en 't landleven.’ Voorlopig verlangt hij echter nadrukkelijk terug naar Italië. ‘Met den dag groeit mijn heimwee naar Italië’, heet het in een van de brieven naar huis. ‘Daar is mijn hart gebleven en wanneer 'k kan, zal 'k daarheen teruggaan.’ Ook luidt het in diezelfde brief: ‘O, 'k zal niet meer gelukkig zijn, eer 'k andermaal de zon van 't zuiden zie schijnen op de tinnen van mijn gouden Rome.’Ga naar eind2 | |
[pagina 202]
| |
Zijn hoop wordt bewaarheid en na enige tijd kan hij over andere onderwerpen dan politiek schrijven en mag hij bovendien reportagetochten maken buiten de hoofdstad. Het bestaan van correspondent wordt draaglijker, zeker als hij eind december naar Noorwegen mag afreizen. Vanuit Dublin steekt hij per schip over naar Liverpool, reist vandaar via Leeds, Manchester en York met de trein naar Newcastle en neemt daar de boot naar Bergen. Niet zo maar een boot, maar een van het Bergense Dampskibsselskab, zodat hij zich al weer een beetje in de stad van Sophie waant.
De Rosenkrantztoren in Bergen.
Het laatste deel van de zeereis, van Stavanger naar Bergen, gaat het tussen rotsen en eilandjes door en wordt hij steeds verwachtingsvoller. ‘Dan stuwen hoogere bergen op, samengedrongen tot een hechten wal’, noteert hij in zijn krant. ‘En er komt beweging aan boord. Men dringt samen bij den voorsteven, met starende oogen, de halzen gerekt. Waar de hoogten rijzen, hangt een nevel over het water. Maar uit den nevel doemt de stad op, met den Johannestoren in het midden, met de buitenwijken langs de randen van den fjord en de villa's verstrooid over de hellingen; en dan de massa der huizen der eigenlijke stad, de hooge gebouwen en spitsen, en bij den havenwal de tinnen van den Rosenkrantztoren en de trapgevels der Haakonshal. Het is Bergen.’Ga naar eind3 Hij arriveert op maandag 23 december 1912 om vier uur in de middag, veel vroeger dan verwacht en dus staat er niemand aan de kade om hem te verwelkomen. Vervolgens stapt hij het eerste het beste hotel binnen dat hij in de haven tegenkomt, eet er wat en drinkt er koffie en laat zich vervolgens Skansen wijzen, de wijk waar Sophie woont. Die ligt wat hoger tegen de bergen en vandaaruit heb je een mooi uitzicht over de stad. Ze is er van uit gegaan dat hij pas rond middernacht aankomt en rekent dus nog niet op hem. ‘Zij kon geen woorden vinden’, bericht hij zijn ouders over wat er gebeurt als hij bij haar aanbelt. ‘Ik zelf was zóó gewoon, alsof ik haar daags te voren 't laatst gezien had. Toen moesten we 't eerst naar de wieg. Een dotje van een kind. Het huilde niet toen ik 't opnam. Prachtige blauwe oogjes!! Wij praatten gelijk we vroeger gepraat hebben. Sofie stond “kerstmiskoek” te bakken. Het duurde niet lang of we stonden samen bij 't fornuis. Toen zijn we samen naar den kelder gegaan, hebben den kerstboom naar boven gehaald: ik heb gezaagd en gehouweeld en zoo hebben we samen onzen Kerstmis ingewijd: we hebben “den mei” geplant.’ | |
[pagina 203]
| |
De haven in het hart van Bergen.
Na het uitgebreide weerzien met Sophie en de kennismaking met haar op 14 augustus van dat jaar geboren dochtertje Gerd gaat hij die maandag naar de oude mevrouw Lövaas die hij van zijn vorige Bergen-bezoek kent. Ze drijft een pension aan Smaastranden in het centrum van de stad, vlakbij de vismarkt, en heeft een kamer voor hem vrijgehouden. Daar kan hij wonen tijdens de twee maanden die hij wil blijven.Ga naar eind4 De dag erna is er 's avonds groot feest bij Sophie thuis. Kerstboomfeest noemt hij het en hij ontmoet die avond haar schoonouders en schoonzus. Haar man Vilhelm niet, want die zit nog op zee. Kerstmis is in Noorwegen veel meer een huiselijk dan een religieus feest, ontdekt hij tot zijn spijt. In de kerstboom hangen bijvoorbeeld geen engelen, maar Noorse vlaggen. ‘De afwezigheid van den Christelijken toon bij de vreugdestemming van het Kerstfeest, dat ik in Noorwegen bijwoon, is een der droeve teekenen van den modernen tijd’, tekent hij spijtig op in het artikel Kerstmis in het Noorden. In dat stuk beschrijft hij de feestelijkheden bij Sophie. ‘De schoonouders komen; schoonzuster en broeder komen: eene Deensche kennis komt; de vriend uit Holland komt. En de thee dampt, citroenenschijven in elk kopje. Op tafel Noorsche wafels, rondgerold tot horentjes, en ringvormig gebak en andere zoetigheid en Kerstmis-koek met rozijnen. En de kleine baby wordt naar binnengedragen in een wolk van witte kanten, met voor het eerst schoentjes aan de voeten: ze gelijkt zelf het Kerstkindje wel, gelijk zij het middelpunt is van alle opmerkzaamheid. | |
[pagina 204]
| |
Dan slaan de zaaldeuren open: in het midden van het vertrek staat de Kerstboom, vol glinstering, vol licht. Aan den voet is een opeenhoping van pakjes, die de verschillende geschenken bevatten. Wij staan en bewonderen. Moeder neemt het kindje over van den arm der kinderjuffrouw; de keukenmeid is binnengekomen. Allen reiken elkaar de handen toe en vormen een ring: en de ring beweegt zich rondom de Kerstboom heen. De jonge vrouwen zingen, de oude grootmoeder neuriet mee. Grootvader stapt in den kring en herinnert zich het verleden. Nu moeten we links-om gaan, zegt hij. En de kring beweegt zich opnieuw voort in tegengestelde richting thans. Dan neerzitten rondom: en één begint de uitdeeling der verrassingen. Pakje na pakje komt onder den boom te voorschijn, met geschenken van alle gasten onderling, met leuke toespelingen, huishoudelijke nuttige dingen, kunstvoorwerpen, envelopjes met bankpapiertjes voor de kleine baby, een rammelaar van pa, een gouden kruisje van moeder. En telkens nieuwe verwondering en uitroepen en dankbetuigingen, tot er een Noorsche vlag, gestikt met zijde, voor den dag komt voor den Hollandschen vriend, die zoozeer dweept met het land der fjorden. Heb je het gezien?... Ja, hij had het opgemerkt: boven in den Kerstboom prijkte een Hollandsch vlaggetje mee, rood, wit en blauw...’Ga naar eind5 De dagen erna bezoekt hij tal van vrienden en volgen nieuwe feestelijkheden en etentjes. Want de kerstmistijd duurt in Noorwegen dan dertien dagen. Alle volwassenen hebben vrij en de kinderen hebben drieweken schoolvakantie. Zo kunnen ze alle partijtjes aflopen en de bergen intrekken om er te gaan skiën. Elke dag is er wel wat te doen, in Bergen wordt van alles georganiseerd. Het oudejaar luiden Felix en Sophie uit met een concert in de Johanneskerk in het westelijk deel van de stad. Die uit 1888 stammende neogotische kerk is zeer geschikt voor muziekuitvoeringen. Die avond treden vanaf half elf Roger Berentsen, die Felix goed kent van zijn vorige bezoek, en Maud Wilson op. Berentsen speelt Bach en Beethoven op het orgel en Wilson zingt.Ga naar eind6 Op nieuwjaarsdag is hij de enige etensgast bij Sophie. Haar man is er nog altijd niet en de dienstbode is uit. Ze hebben alle tijd om eens goed bij te praten over hun leven. Sophie vertrouwt hem toe er niet blij mee te zijn dat ze altijd maar alleen is. Ze is weliswaar gelukkig met haar scheepskapitein, maar doordat hij zoveel op zee zit, voelt ze zich vreselijk eenzaam. Het liefst wil ze dat Vilhelm een ander beroep kiest. Waarschijnlijk zit dat er niet in, want hij is in zijn nopjes met zijn zeemansleven. Tijdens het etentje vertelt Felix haar ook dat er een pakje van zijn ouders naar haar onderweg is. De dag erna komt het via het postkantoor bij haar terecht en pakt ze het uit samen met haar man, die inmiddels is gearriveerd. Dat herhaalt ze een dag erna, vrijdag 3 januari, op plechtige manier. Ze houdt dan namelijk voor haar man het kerstfeest nog eens en heeft de schoonouders, schoonzus, vrienden en Felix opnieuw uitgenodigd. In het pakje zitten een mutsje voor Gerd, portretten van vader en moeder Rutten en een maretak. Die laatste wordt tijdens de jaarwisseling vaak als versiering opgehangen en zal door de Ruttens ook zo bedoeld zijn. Al is het wel zo, dat wie onder de opgehangen maretak gaat staan, gekust mag worden. Sophie is enorm ontroerd door de cadeaus.Ga naar eind7 De eerste weken van Felix' verblijf regent het veel in Bergen en is het stormachtig. Daar- | |
[pagina 205]
| |
door komt hij niet veel buiten. Het grauwe weer bedrukt hem, net als de korte dagen en de daarbij horende lange duisternis in het hoge noorden. ‘Daarvan ben 'k zoo erg moe: alle dagen en nachten door zou 'k kunnen slapen’, meldt hij aan zijn vader en moeder. ‘Ik sta niet op voor 10 uur of half elf. Zoo is 't telkens half een 's nachts voor 'k te bed kom. Die zware atmosfeer is zoo drukkend dat men bijna niet meer werken kan.’Ga naar eind8 En in tegenstelling tot wat zijn moeder vreest, die het maar niks vindt dat hij naar het koude Noorwegen is gereisd en zich ongerust afvraagt of zijn kleren en overjas wel dik genoeg zijn, heeft hij het zelfs tijdens die regenachtige kerstdagen warm in Bergen. ‘Meer dan eens ben ik 's avonds zonder overjas uitgegaan. In de huizen met centraal-verwarming was het niet uit te houden van de hitte. De hooge vulkachels, waarmee de huizen hier voorzien zijn, gaven een ondragelijke warmte af, zoodat men de vensters veelal openspande. Menig gezellig avondje, waarop men me getracteerd heeft, is een waar zweetbal voor me geweest.’Ga naar eind9 Toch krijgt hij nog zijn deel van kou en sneeuw. Allereerst door zijn bezoek aan het wintersportplaatsje Finse, waar hij tijdens zijn vorige bezoek aan Noorwegen ook is geweest en waar hij toen midden in de zomer verslag deed van een skiwedstrijd. Nu ligt er zeker sneeuw in dit St. Moritz van het noorden, zoals hij het noemt. Hij vertrekt met een vriend op een dag ergens begin januari om zes uur 's avonds met de Bergensbaan
Finse, het St. Moritz van het noorden.
| |
[pagina 206]
| |
naar Finse en arriveert er rond middernacht. Onderweg ziet hij overal sneeuw en ijs. ‘En alles rondom, heel het landschap, straalde in de smettelooze witheid van de ongeschonden sneeuw. En over al die weelde van dons, die eindelooze witheid van week en teer sneeuwfluweel glansde de klare schijn der volle wintermaan.’ Het winterlandschap overweldigt hem, na elke bocht en elke tunnel in het treintraject is ‘het gezicht op het stralende, louter witte sneeuwlandschap schooner en telkens nieuw bij de plotselingen verrassing’. ‘En telkens weer die wondere witte pracht van berg aan berg en diepe vergezichten en bevrozen ijsvloeren, gletschertoppen en diamantvelden vol glinsterend gruis van versplinterd edelgesteente in den maneglans.’ Eenmaal in Finse is hij ‘betooverd of sneeuwblind of beide saam’ en wil hij niets liever dan meteen naar zijn hotelbed. De dag erna ontdekt hij pas goed wat de winter betekent in het Noorse hooggebergte. Het hotel is gedeeltelijk ingesneeuwd, ijspegels hangen aan de daken en de omgeving is helemaal met een sneeuwlaag bedekt. Desondanks maken de skiërs zich gereed voor hun tochten over de sneeuwdeken die er overal ligt ‘in zijn smettelooze majesteit’. Hij vindt het een verrukking ‘de sneeuw op de toppen der bergen te zien, vlekkeloos, mijlen wijd, zilverig tintelend, eenzaam, schoon en stil’.Ga naar eind10 Een andere tocht die Felix Rutten in januari maakt, is naar de Noorse hoofdstad Kristiania. Als journalist heeft hij namelijk vrij reizen in het land en kan dus zonder problemen met de Bergensbaan voor enkele dagen op en neer gaan. Te Kristiania bezoekt hij oude bekenden, familieleden van Sophie en enkele kunstenaars. In zijn krant doet hij daar - behalve met een artikel over kroonprins Olaf - geen verslag van. Wel doet hij dat van een tocht door de hoogten rond Bergen. Ongewis blijft of hij die met Sophie maakt, maar het zou zo maar kunnen. In de winter ziet het er daar boven heel anders uit, stelt hij vast. ‘Als gij nu de toppen van Flöien hebt bereikt, is het gezicht geheel eenig. Bergen is onzichtbaar. Vergeefs zoekt gij naar een spoor van de schoone stad, die daar anders, gelijk een kostbare en bonte parel gevat ligt in het zilver der insnijdingen van de fjord’, vertelt hij. ‘Maar de fjord zelf tusschen den rand der bergen aan beide zijden, is spiegelklaar en van een eindeloos teer en schuchter blauw. De wind komt van de zeezijde en heeft hem schoongeveegd. De wind heeft allen rook en damp op de stad geworpen. Daar blijft de nevel hangen aan de scheepsmasten en torens en hooge daken en schoorsteenen.’ Toch zorgt de zon die dag voor mooie blauwe luchten in de bergen. ‘Men vindt in Noorwegen, op dagen als deze, waarvan ik nu spreek, zoo prachtige, helderblauwe, azuren luchten als men niet gewoon is te veronderstellen in het land der lange duisternis. En nu ik zelf al verder trok en dieper 't hooggebergte over klom, dacht ik onwillekeurig terug aan de zonnige lentedagen van het onvergetelijke Hellas.’Ga naar eind11 Niet veel later is het met die herinneringen aan zonnige lentedagen gedaan. Op zondag 9 februari valt er in Bergen eindelijk sneeuw. Dat gebeurt niet zo heel vaak, want Bergen is immers de regenstad. Geen wonder dus dat de inwoners van de stad massaal naar buiten gaan om sneeuwpret te maken. ‘Nu zul je wat van den Noorschen winter beleven: het winterleven met de wintersport’, zeggen de mensen tegen hem. | |
[pagina 207]
| |
Een doorkijkje naar Bergen in de diepte.
Met twee anderen en een zogenoemde kjälk trekt hij naar het hooggelegen Floïen. Dat is lastig, want de wegen er heen zijn veranderd in een glijbaan. Voor een afdaling per kjälk is het echter ideaal. De kjälk is een lange slee met daarop een bankje waar drie mensen achter elkaar op kunnen zitten. Het is de bedoeling dat ze alle drie de benen vooruit strekken als het naar beneden gaat en dan met de hielen remmen. De laatste van de drie beschikt over een lange bamboestok om te sturen. Niks is leuker natuurlijk als desondanks de kjälk uit de bocht schiet en de bemanning door de sneeuw rolt. Nog hilarischer wordt het als enkele van de slederijders dames zijn, zo schrijft Felix Rutten in zijn krant. Waarschijnlijk is Sophie meegegaan en heeft hij proefondervindelijk vast kunnen stellen wat het betekent om er een vrouw bij te hebben. ‘Haar onontbeerlijk gegil zet de vaart dan eene bijzondere vroolijkheid bij en prikkelt tot uitgelatener vreugde. En met een leven als een oordeel en een tuitend lawaai, giert het driespan de helling af, liefst duizelingwekkend en met een trotschen overmoed, die van ver-af waaghalzerig gelijkt, maar van dichtbij levensvreugde blijkt. (...) Die vaart is als het leven is: één zuivere vreugde als men het tot schoonheid weet te herleiden; één winnen als gij het slechts wagen durft. En de sneeuw stuift rondom op, en spat in de hoogte bij 't remmen met de hielen. Het sledebankje glijdt en zwiert, met korte zwenkingen bij de ellebogen van den zigzagweg, en de frissche lucht suist om onze slapen bij die vaart. Dat is de juichende | |
[pagina 208]
| |
vreugde om den winter van het Noorden!’ Een vreugde die nog groter wordt als hij 's avonds op een door twee zwarte paarden getrokken arreslee door de omgeving van de stad trekt.Ga naar eind12 De Sittardenaar geniet met volle teugen van zijn tweede verblijf in de Noorse havenstad. Een stad die hij liefheeft zoals hij van Italië houdt, onvoorwaardelijk en met heel zijn hart. Het valt hem dan ook opnieuw zwaar om weg te gaan. Natuurlijk vooral om Sophie. Maar zij is het niet alleen die er voor zorgt dat de stad zo bijzonder voor hem is. In zijn afscheidsartikel probeert hij uit te leggen wat Bergen zo speciaal maakt. Dat valt hem niet mee. Hij geeft diverse redenen in het stuk. Zo is er naar zijn mening geen andere stad als Bergen. ‘Men houdt van Bergen omdat het Bergen is’, stelt hij. Het is een stad met een heel eigen karakter, ze onderscheidt zich van alle andere steden in de wereld. ‘Als zij met een gelaat te vergelijken was, dan zouden wij zeggen: in elken trek spreekt zich haar wezen uit.’ Bergen is voor hem bovendien muziek: de muziek van de fjord, de muziek van de oude houten huizen in het centrum, de muziek van de vismarkt. De belangrijkste voedingsbron van zijn liefde voor Bergen zijn echter de rotsgevaarten rondom de stad, de zeven wachters. ‘De zee heeft Bergen het leven gegeven, maar de bergen maken Bergen’, is zijn overtuiging. ‘De zee is er overal, maar niet minder is de stad met de groote rotsen één.’
Houten pakhuizen in Bergen.
Hij heeft heel wat krantenkolommen nodig om tot een grote finale te komen: ‘Schoonheid, dat is het laatste woord. Daar is geen stad, die zoo onmiddellijk zulke zielsverheffende natuurpracht ontsluit: zij draagt schoonheid als op haar uitgestrekte handen. Zij is de Aphrodite onder de steden, schoon met de schoonheid der overweldigende Noorsche natuur, uit het zeeschuim geboren... Daarom is haar heugenis gelijk een droom, en om haar zeven bergen wordt zij als de prinses van een nieuw sprookje, - een sprookje dat werkelijkheid is. Bergen gij schoonste... En het is niet dan achter een nevel van tranen dat ik haar verdwijnen zie voor mijn blik.’Ga naar eind13 Die tranen zijn er - het kan niet anders - ook om Sophie. Hij is in de twee maanden die hij in Bergen doorbrengt vaker met haar alleen geweest, want Vilhelm zit nu eenmaal veel op zee. Er moeten buiten het | |
[pagina 209]
| |
gesprek over haar eenzaamheid nog meer vertrouwelijke uitwisselingen hebben plaatsgevonden over elkaars leven. Een leven waar telkens de ander de oorzaak van is, want Sophie heeft Felix tot de journalistiek gebracht en Felix Sophie tot het huwelijk met een zeeman. Natuurlijk is hij niet zomaar vanuit Dublin vier dagen onderweg geweest naar Bergen. Zo'n lange reis maak je niet voor niets. Heeft hij niet als hij na zijn eerste Noorwegen-reis met Kerstmis 1910 thuiskomt ‘verheimelijkte tranen’ gewist om Sophie? En heeft hij niet tijdens zijn Italië-verblijf in 1911 aan zijn ouders laten weten dat hij haar nog altijd hoog heeft zitten? Ze heeft én hart én verstand, schrijft hij naar huis. ‘Zij is een vrouw met al de fijngevoeligheid die men van eene vrouw verwachten kan, doch hare kloekheid daarenboven maakt haar dubbel beminnelijk. Er is in Sophie niets kleins, niets zwaks, niets gerings, en niets algemeens. Wie het geluk heeft Softe te leeren kennen, bemint haar met vereering en met dankbaarheid, met een gevoel dat noch vriendschap noch liefde is, want het is dieper dan het eerste en ideëeler dan het andere’, luidt het in de brief. Een verhouding met een vrouw die dieper is dan vriendschap en ideëeler dan liefde, dat is een heel bijzondere.Ga naar eind14 Van haar kant is het niet veel anders. Zo schrijft ze hem in september 1914, dus ruim een jaar later, in een brief: ‘Hoe vaak heb ik niet naar je verlangd - verlangd om met je te praten, om je te zien, en - last but not least - om je muziek te horen, maar tot schrijven kwam ik maar niet - misschien omdat ik bang was te veel te zeggen.’ Ze heeft angst om te veel te zeggen, maar toch wil ze graag weer met hem praten, blijkt uit dezelfde brief: ‘Ik vraag me af wanneer we elkaar weer zien? Ik hoop dat het niet lang meer duurt. Ik heb zo'n behoefte aan je vriendschap - en ik zou zo graag willen dat ik je vaak kon spreken.’Ga naar eind15 Hoe zeer ze elkaar ook nodig hebben, op 21 februari 1913 verdwijnt Bergen langzaam maar zeker uit beeld bij Felix Rutten, die dan per schip op weg gaat naar het Schotse Edinburgh. Voor hij terugkeert naar Ierland wil De Maasbode graag een aantal reportages van hem over Schotland. Hij maakt er daar een aantal, met de inmiddels van hem bekende mengeling van toerisme en historie. Zo schrijft hij over Edinburgh, de burcht waar die stad naar vernoemd is, Maria Stuart, het stadje Stirling en diverse ‘lochs’, waaronder Loch Katrine. Natuurlijk kan hij het niet laten om in één van zijn artikelen het Noorse en het Schotse landschap met elkaar te vergelijken. Dan blijkt andermaal dat zijn voorkeur uitgaat naar het Noorse. Noorwegen is voor hem een land van ‘verstommende pracht’. ‘Uw woorden verstommen, daar gij de kleine kracht van hun uitdrukkingsvermogen voelt wegzinken bij de duizelingwekkende majesteit. Gij voelt er u met stomheid geslagen in uw tong, en met lamheid geslagen in uw leden.’ Schotland maakt hem echter niet stom. Het is een land dat hem laat zingen. ‘Wat is de wereld mooi, zult gij er uitroepen, en wat ben ik blij dat ik leef! Dat is de indruk ook, dien Italië op u maakt. En alles wat gij denkt en wilt en droomt op dat oogenblik, is: van die schoonheid te genieten, genieten van die stonde en van het leven zoo lang het schoon kan | |
[pagina 210]
| |
zijn.’ Schotland is dus maar voor even en Noorwegen voor altijd. Of zoals het slot van zijn artikel luidt: ‘Laat Noorwegen u overweldigd hebben, er blijft u naar dat land een smartelijk en eeuwig heimwee. Schotland is de schoone droom voor een oogenblik: niets dan een schoone droom en voor een oogenblik alleen.’Ga naar eind16 In april is hij weer terug in Ierland. Daar moet hij voor de korte tijd die hem nog rest - hij wil nog die maand vertrekken - op zoek naar nieuwe woonruimte. Hij vindt een kamer bij een kinderloos echtpaar, dat van het platteland naar Dublin is getrokken. Nog dezelfde dag waarop hij intrekt, is er paniek in huis. Als hij thuiskomst na even weg te zijn geweest, vindt hij de vrouw des huizes en de dienstbode Rose op zijn kamer. Ze hebben geïnspecteerd wat hij allemaal binnen heeft gebracht en zijn daarbij gestuit op het Noorse vlaggetje dat hij met Kerstmis bij Sophie heeft gekregen en dat hij een goed plekje op de schoorsteenmantel heeft gegeven. De dames kijken er beteuterd naar en om hen te helpen, vraagt hij: ‘Hebt ge mijn Noorsch vlaggetje gezien?’ Waarop ze snel afdruipen. Nog diezelfde week krijgt hij te horen wat er zich op zijn kamer heeft afgespeeld. Hij schetst het in een van zijn laatste artikelen, gedateerd 26 april 1913: ‘“De hemel beware ons”, had de mistress uitgeroepen. “God zij ons genadig”, had Rose gejammerd bij dat gezicht. “Rose, zie je het, dat, daar...” “Ik zie het”, zei Rose, “de Union Jack”. Rood met witte en blauwe lijnen er door heen, stond daar het arme Noorsche vlaggetje. “Wat doen we?” zei de mistress. “Wat kunnen we doen?” verzuchtte Rose. Doch de mistress plotseling vermand: “Rose, neen, het gaat niet; in dit huis kan ik dat niet dulden. Een Engelsche vlag in dit huis? Onmogelijk. Hoe het zij, dat kan niet duren, dat mag niet bestaan. Er uit moet hij. Ik wil geen vriend van Engeland in mijn huis hebben. Ik zou hem niet verdragen kunnen voor mijn oogen.”’Ga naar eind17 Maar alles komt goed en hun verstandhouding wordt dusdanig, dat hij de laatste week van zijn verblijf in hun huis niet hoeft te betalen. Die zaterdag 26 april waarop hij bovenstaand artikel schrijft, stapt hij op de boot naar Liverpool. Van daaruit trekt hij naar Normanton en Hull, steekt dan de Noordzee over naar Rotterdam en keert via Amsterdam en Haarlem terug naar Sittard. Daar wil hij het voorjaar en de zomer doorbrengen, meldt hij zijn ouders vanuit Ierland: ‘Het eenige wat 'k nu zeggen kan is dit: dat 'k met ware droefheid mijn goede en vele Iersche vrienden verlaat: maar dat 'k met evenveel vreugde bij u zal terugkomen, - ja dat 'k mij met een wilde blijdschap verheug op mijn terugkomst. Het voorjaar geeft zulke verlangens vleugels, en nergens is 't voorjaar mooier dan in 't lieve geboorteland.’Ga naar eind18 Wat Felix Rutten in die zomer van 1913 te Sittard doet, is niet helemaal duidelijk. Mogelijk werkt hij aan de samenstelling van zijn reisboek Landen en Liên, dat een jaar later in een oplage van duizend exemplaren bij Sint Michiel in Brugge verschijnt. In dat boek zijn de artikelen uit De Tijd, De Nieuwe Rotterdamsche Courant en vooral De Maasbode gebundeld, die | |
[pagina 211]
| |
De Hallen en het Belfort van Brugge.
hij in 1910, 1911, 1912 en 1913 heeft geschreven vanuit Noorwegen, Denemarken, Italië, Spanje, Nederland en Engeland. Ze zijn door hem ietsjes bewerkt, zodat ze ook nu nog en in een nieuwe samenhang leesbaar zijn.Ga naar eind19 Het kan echter ook zo zijn dat hij aan zijn novelle Onder den rook der mijn werkt, want die komt in het voorjaar van 1914 uit. In dat boek waarschuwt hij voor de teloorgang van het idyllische Limburg door de komst van de mijnindustrie met haar torens, gebouwen en afvalbergen. Het verdwijnen bovendien van het goede en rechtschapen karakter van de Limburgers, want de mijn maakt zuiplappen en geldwolven van de boerenzonen. Onder den rook der mijn is het eerste literaire werk over de mijnbouw in Zuid-Limburg.Ga naar eind20 Na de zomer van 1913 wordt Felix Rutten door De Maasbode weer op pad gestuurd. Dit keer gaat hij niet zo ver, hij moet vanaf september zeven maanden verslag uitbrengen van zijn bevindingen in België, met als standplaats Brugge. In zijn artikelen belicht hij vooral de verscheurdheid van het land en de taalstrijd die het in de greep heeft. Dat alles natuurlijk met een historische en deels ook toeristische achtergrond, zoals vrijwel altijd in zijn stukken.Ga naar eind21 Na België volgt in het voorjaar van 1914 nog Luxemburg, maar dan moet hij haast maken om thuis te komen. De Eerste Wereldoorlog staat op uitbreken. In zijn memoires noteert hij daarover: ‘Toen de oorlog mij in augustus 1914 naar huis terugjoeg, had ik, met een verblijf van een jaar in Italië, in het geheel in de wereld achttien landen bezocht. Al het moeizaam geschrijf dat hiervoor de prijs geweest was, had de kolommen van De Maasbode voor een ruim deel gevuld. Hals over kop kwam de zwerver dus nu terug; maar De Maasbode had in Rotterdam geen werk voor hem. (...) Een gunstig toeval liet in het eind echter een schikking toe. De redactie-secretaris van het Venlose dagblad werd opgeroepen tot de militaire dienst en liet mij zijn baantje.’Ga naar eind22 De zwerver is inderdaad terug. Hij is niet langer reisjournalist en met zijn vrije leventje is het gedaan. Voor veel langer dan hij op dat moment denkt. |
|