Een Noorse liefde. Het weggestopte verlangen van Felix Rutten
(2012)–Adri Gorissen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 97]
| |
10 Op weg naar huisSophie heeft veel moeite met het naar het dan schijnt definitieve afscheid van Felix Rutten. Maar ook hij is aangedaan door hun vaarwel. Zijn ouders schrijft hij daarover: ‘Zoo verliet 'k dan Bergen: voor mij was 't wel het zwaarste, ofschoon vooral Sofie er veel spijt van had. Den laatsten dag was 'k heel den middag met haar alleen en nu gaf ze me 't grootste bewijs van vertrouwen door 't verhaal harer stille verloving met den kapitein. Zij heeft hem haar woord gegeven, en eerst denzelfden dag dat ze 't mij vertelde, had ze 't aan hare moeder geschreven. Misschien trouwt ze reeds met Kerstmis. Had ik 't niet gezegd? En toch verraste mij 't nieuws, gelijk altijd dit soort van verrassingen.’Ga naar eind1 Hoeveel moeite het hem kost om Sophie te verlaten, verwoordt hij in enkele gedichten. Tijdens zijn verblijf in Kopenhagen verschijnt in het blad De Katholiek een vers met de titel Toch! De eerste strofen daarvan luiden als volgt:
Hoe heeft mijn hart geducht
En wilde u toch gewinnen:
Ik ben in angst gevlucht
En durfde u niet beminnen.
Ik ging en zocht den nacht
Der schemerzmare wouden:
En 'k heb u trouw gedacht
Als 't licht den dag vergoudde.
Ik vlood uw sterken blik
In twijfeling en logen:
Maar immer wandelde ik
In 't stralen moer oogen.Ga naar eind2
Van later datum waarschijnlijk dateert het ongepubliceerde gedicht Romance, waarin hij meer van een afstand terugkijkt op hun samenzijn:
Het was een grote ontroering in mijn leven:
Je kwam en nam me trouwlijk bij de hand
Maar 'k had toen Vrijheid al mijn hart gegeven
En deed mijn woord gestand.
Zo gingen we uit elkaar. Wie kon bevroeden:
Dit was 't beslissend ogenblik!
Van 't diepste hadden wij wel geen vermoeden,
Noch jij, noch ik.
| |
[pagina 98]
| |
Je vond, en vond toch niet je harts begeren
Ik zocht, en zoek nog immer onvoldaan
Vermeetlen, wij. Maar 't leven neemt geen keer, en
Wij lieten 't uur vergaan.Ga naar eind3
Ondanks zijn spijt moet hij toch weer aan de slag in Kopenhagen, er is immers geen weg terug. Hij begint met het uitwerken van de Noorse notities en stuurt nog enkele artikelen over het land naar zijn kranten. Daarnaast zoekt hij zijn weg in Denemarken, bezoekt de muziekuitgever van mevrouw Grieg, probeert een introductie te krijgen van de voorzitter van de Deense journalistenvereniging en maakt plannen om de Noorse componist Johan Svendsen en de Deense schrijver Johannes Jörgensen te bezoeken. Van de directeur van de opera in Kopenhagen weet hij gedaan te krijgen dat hij twee keer per week gratis een voorstelling mag bezoeken. Hij maakt er gretig gebruik van, net als hij met veel plezier de plaatselijke musea afloopt. Op maandag 19 september begint hij met het volgen van colleges aan de universiteit. Zijn dagindeling in Kopenhagen ziet er meestal als volgt uit: 's morgens werkt hij op zijn kamer aan artikelen, om twaalf uur drinkt hij koffie in zijn pension, daarna trekt hij de stad in of gaat met een boek in het park zitten, om half zes dineert hij en vervolgens gaat hij of naar het theater of een concert of
Nina Grieg.
gaat nog wat werken. Vaak drinkt hij om 9 uur 's avonds nog eens thee in zijn pension.Ga naar eind4 Op maandag 12 september maakt hij kennis met de bejaarde toneelspeelster Martha von Bosse. Een oude dame die nog bevriend is geweest met de Zweeds-Noorse koning Oscar II (1829-1907) en de schrijver Bjørnsterne Bjørnson. In haar salon ontvangt ze alle belangrijke schrijvers van Noorwegen en Denemarken, onder wie de invloedrijke criticus Georges Brandes. Felix Rutten bezoekt haar regelmatig en zo ontmoet hij tal van auteurs. Hij komt in een goed blaadje te staan bij Martha von Bosse, zozeer dat ze hem aanbiedt bij haar in huis te komen wonen. Hij wimpelt haar geste vriendelijk af, want zijn vrijheid is hem nog steeds erg lief.Ga naar eind5 Die eerste weken zwerft Felix Rutten veel door Kopenhagen en doet hij verslag van zijn tochten in een vierdelige artikelen- | |
[pagina 99]
| |
reeks in De Nieuwe Rotterdamsche Courant, met als titel Indrukken. Het zijn mengelingen van beschrijvingen van het ‘groote-stad-leven’, stemmingsbeelden, een vleugje geschiedenis en toeristische informatie. De hectiek van de grote stad overvalt hem een beetje, want hij is de veel rustiger Noorse steden Kristiania en Bergen gewend. Wat hem vooral aan de Deense hoofdstad opvalt, is de beweeglijkheid en de kleur. ‘Bewegelijkheid, beweging is kenmerkend voor Kopenhagen en zijn lustig volkje van uitgaanders en pretmakers’, schrijft hij in zijn eerste bijdrage. ‘Ze lachen graag en houden over 't algemeen van niets dat zwaar is: een dansende wijs, eene operette en dan al maar “sjov”, waarmee ze alles beduiden wat tusschen een potje bier en een spel kaarten ligt, lustigheid die uitgelatenheid mag worden, en eene ongegeneerde pret, die spektakelmakerij gelijkt.’ De kleur is met name die van de alom aanwezige reclame. ‘Schreeuwende opschriften der oogverblindende aanplaksels’, noemt hij ze. Die reclame is voor hem een onbekend fenomeen. Naast het geschitter en geschetter van Kopenhagen is Kristiania maar een koude en doodse stad, vindt hij. ‘Dáár voelt men zich in een vreemd land, dat is het Skandinavië van den stillen, witten winter; maar de fjordenstad wordt een groot dorp, vergeleken met de veste van den Sont.’ Hoe hij over Kopenhagen denkt, verwoordt hij meteen in dat eerste artikel. ‘De som der musea en de reeks van standbeelden die de pleinen sieren, de kopieën der antieken vooral in de openbare parken, wettigen den bijnaam voor de Deensche hoofstad van het Noordsche Athene. De rij van paleizen werkt zeer stemmend op den vreemde; ieder Hollander voelt zich in Kopenhagen hier en daar zoo'n beetje in Amsterdam, waartoe de gevels der huizen uit 't begin der 17de eeuw 't hunne bijdragen, doch vooral de torens van dien tijd, die der Verlossers- en der Nicolaikerk, en alles wat Christiaan IV gebouwd heeft, wanneer zich dit nog daarenboven vertoont van achter een bosch van scheepsmasten, met een waterpartij, een grachtgezicht, op den voorgrond.’ Verder vindt hij de stad maar oppervlakkig. Kopenhagen heeft geen behoefte aan grote kunst, stelt hij. De inwoners hebben een indrukwekkend aantal theaters, schouwburgen en bioscopen tot hun beschikking, maar het daar gebodene is niet van erg hoog niveau. Het minderwaardige aanbod staat de werkelijke Deense kunst in de weg, meent hij. ‘Noorwegen heeft geen geld, maar gevoel en begrip voor kunst, en heeft 't ook geen muziek, toch bezit 't kunstenaars, groote tooneelspelers. Kopenhagen heeft geld en zalen en krachten: doch waar zijn uw concerten, uw opera, uw kunstavonden? Waar is de Deensche kunst?’Ga naar eind6 Nog diezelfde maand september maakt hij werk van zijn plannen om Johan Svendsen en Johannes Jörgensen te bezoeken. Bij Svendsen is er meteen al een aanleiding want die wordt op 30 september 70 jaar. In De Nieuwe Rotterdamsche Courant van 2 oktober brengt hij verslag uit van het verjaardagsfeest. De in Kopenhagen wonende Svendsen is een van de grote mannen van de Noorse muziek, die net als Grieg veel elementen uit de volksmuziek van zijn land in zijn composities stopt. Maar er zijn ook Europese invloeden, want hij heeft lange tijd in Duitsland gewoond en gewerkt. Het artikel bestaat vooral uit een beschrijving van de gebeurtenissen tijdens het feest. Zelf | |
[pagina 100]
| |
krijgt hij maar even de tijd om de jarige te
Johan Svendsen.
spreken. Tijdens dat gesprek begint hij over de armoedigheid van de Deense kunst en vindt bij de Noor Svendsen alleen maar bevestiging. ‘Die vele muziek, dat is 't nu juist niet’, zegt de componist tegen hem. ‘Acht grote concerten worden door drie vereenigingen voorbereid gedurende 't seizoen in Kopenhagen. Maar dan heb je daar voor de rest een samenraapsel van muzikanten dat elken Zondag zoogenaamde Volksconcerten geeft; jawel, - daar wordt alle mogelijke muziek gereduceerd tot de waarde van een alledaagsche boterham! Ik meen dat kunst moet zijn als kaviaar: niet te veel en daarom goed. Kunst moet altijd weer een hoogtij zijn.’Ga naar eind7 In het tijdschrift Dietsche Warande & Belfort doet hij niet veel later dat verslag nog eens over, maar in veel uitgebreidere vorm. Dit keer is het vooral een biografisch artikel, waarin Felix Rutten met veel woorden uit de doeken doet wat Svendsen in zijn leven allemaal heeft gedaan op muziekgebied. Ook gaat hij diep in op de mogelijke invloed van Richard Wagner op het werk van Svendsen. Slechts af en toe laat hij de musicus zelf aan het woord, ook al is hij inmiddels bij hem teruggeweest en heeft hij anderhalf uur met hem gesproken. Over zijn werk zegt Svendsen: ‘Ik durfde 't niet aan, als Edvard Grieg, een nieuwe kunst te gronden op onzen nationalen liederenschat! Ik kon Mozart en Beethoven zo maar niet goeden-dag zeggen. Maar ik werd geen Duitscher en ik werd geen Deen. Als Centraal-Europa dan ook niet weet dat Kristiania, en niet Stockholm, de hoofdstad is van Noorwegen, toch geloof ik wel, dat de muzikale wereld die mij kent, zal weten dat 'k een Skandinaviër ben.’ De Sittardenaar kan het niet laten om zijn nog verse liefde voor Noorwegen uit te dragen in het artikel. Als hij schrijft over het Noorse karakter van Svendsens muziek vertelt hij dat de verte de Noor trekt, maar dat die eenmaal van huis nog meer wordt getrokken door Noorwegen. ‘En hoe Noorwegen kan trekken, dat weet de vreemdeling reeds die 't schoone land doorschreed, die zich lokken liet door de sneeuwen sluiers der watervallen van 't gebergte, die de toppen der rotsen gevonden heeft, hun geheimenissen doordrong en hun schoonheid heeft liefgekregen. Van dat oogenblik is ook over hem de betoovering gekomen waarvan hij zich nu niet meer bevrijdt en die hij meedraagt, 't leven door, als louter heimwee.’Ga naar eind8 | |
[pagina 101]
| |
Maandag 10 oktober gebruikt hij een overigens mislukt bezoek aan mevrouw Grieg op het buiten van haar zus (ze is niet thuis) om op de terugweg onaangekondigd bij Johannes Jörgensen aan te gaan. Ze spreken af dat hij de volgende zondag (de 16de) terug zal komen om met de schrijver en zijn kinderen te gaan wandelen. Jörgensen (1866-1956) is in die tijd vooral in katholiek Nederland bekend doordat hij zich in 1896 tot het katholicisme heeft bekeerd en zijn geloof sindsdien uitdraagt in pamfletten en gedichten. Veel van zijn boeken zijn in het Nederlands vertaald en vooral zijn uit 1907 stammende biografie van Franciscus van Assisi heeft aan zijn Nederlandse roem bijgedragen. Aan die bekendheid refereert Felix Rutten in het artikel dat hij voor De Tijd maakt over het bezoek dat hij aan de schrijver brengt. ‘Als letterkundige persoonlijkheid veronderstel ik Johannes Jörgensen bekend’, zegt hij tegen zijn lezers. ‘Met dit opstel wil ik gaarne antwoorden op de vraag eener allermenschelijkste nieuwsgierigheid van zijn vele bewonderaars: hoe ziet hij eruit?’ Die vraag beantwoordt hij vervolgens uitvoerig. Het komt er kort gezegd op neer dat Jörgensen een donker, zonverbrand uiterlijk heeft met zwarte haren, snor en sik en al even donkere, gloeiende ogen. Hij praat met zachte stem. Het is een man die, volgens de Sittardenaar, ‘leeft in 't binnenste zijner eigen ziel’. Jörgensen is hem op zijn kamer in het pension komen ophalen en samen wandelen ze vervolgens naar diens huis in de voorstad Charlottenlund. In de werk- en ontvangstkamer is veel wat herinnert aan de Italiaanse reizen die de auteur heeft gemaakt en waarover hij Pelgrimsboek en Reisbeelden heeft geschreven. Felix Rutten beschrijft het allemaal uitgebreid, waardoor het lijkt alsof ze niet of nauwelijks met elkaar hebben gesproken. Toch is dat wel het geval, maar van een echt interview is waarschijnlijk geen sprake geweest. Mogelijk omdat hij nog over te weinig journalistieke bagage beschikt. Wat bovendien tegenzit is dat de Deen niks kan en wil vertellen over zijn eigen werk en daarvoor naar de kritieken verwijst. Spraakzaam wordt hij alleen als ze over de Deense literatuur praten - waarvan hij in 1908 de geschiedenis heeft geschreven - en hij enkele van zijn lievelingsauteurs kan noemen. Ondanks die beperkingen komt de Tijd-medewerker tot een slotsom, meent hij Jörgensen te kunnen doorgronden. ‘Rijpe vruchten heeft den dichter geplukt van zijn levensboom en hun geur vervult zijn gemoed met blijheid, de stille blijheid, die geen woorden weet; maar uit deze stille blijheid put hij zijn kracht, uit 't stil geluk zijner vroomheid leest hij de kleuren, waarvan hij immer voort noch dicht aan dicht weeft, en de glanzende draden, die de voorloopende verpakking zijn van den ééns gevonden “draad van boven”. (...) Want de dichter heeft geleerd in de wereld uit te staren met de oogen van een kind, van een mooi-gelovig, Gods-vertrouwend kind, en niemand brengt 't in de wereld verder, daar dit kind-zijn juist 't kenmerkende is van 't genie.’Ga naar eind9 Herinneringen aan dit bezoek haalt hij vier jaar later nog eens op als hij voor Dietsche Warande & Belfort een artikel schrijft naar aanleiding van Jörgensens nieuwste, onvertaalde boek Bag alle de blaa Bjerge (Achter al de blauwe bergen). Citaten daaruit vertaalt hij zelf, net als hij in 1911 voor datzelfde blad al eens gedichten van de Deense auteur in het Nederlands omzet. Zijn stuk uit De Tijd hergebruikt hij grotendeels voor het artikel in Dietsche | |
[pagina 102]
| |
Warande & Belfort, maar dit keer is hij af en toe net ietsje uitvoeriger of gaat hij dieper in op het wezen van de schrijver. Hij heeft Jörgensen blijkbaar hoog zitten. Dat zal zijn leven lang zo blijven, want hij vertaalt bijvoorbeeld nog in 1931 diens biografie over Don Bosco in het Nederlands.Ga naar eind10 Opmerkelijk is dat Felix Rutten tijdens zijn maanden in Denemarken veel meer over kunst schrijft dan gedurende zijn periode in Noorwegen. Hij bericht niet alleen over zijn ontmoetingen met Svendsen en Jörgensen, maar ook over bezoeken aan de Ny Carlsberg Glyptoteket, een enorm museum dat voornamelijk aan beeldhouwkunst is gewijd, en aan een overzichtsexpositie van de een jaar eerder overleden Deense schilder P.S. Kröyer (1851-1909).
Een werk van P.S. Kröyer.
Vermoedelijk begint hij in Kopenhagen ook aan het artikel over de Noorse schrijfster Aagot Gjems Selmer (1857-1926), dat voorjaar 1911 in De Katholiek verschijnt. Want hoewel hij zijn bijdrage met de plaatsbepaling Bergen afsluit, kan het niet anders dan dat hij pas in de Deense hoofdstad met haar werk in aanraking komt. Daar leert hij haar namelijk, na een introductie door Jörgensen, kennen. Hoe die kennismaking verloopt, laat hij zijn ouders per brief weten, ‘'t Is een ± vijftig- | |
[pagina 103]
| |
jarige dame (met eene jonge dochter, zangeres van beroep): zelden heb 'k liever menschen aangetroffen. Ik was buitengewoon enthousiast toen 'k weer dat mooie Noorsch hoorde; zij waren verbaasd dat 'k haare taal sprak. Toen zijn we met stormenden jubel alle drie over Noorwegen begonnen, en na anderhalf uur wisten we niet waar de tijd gebleven was. (...) Drie van hare boeken zijn reeds in 't Hollandsch vertaald, alle hare werken in 't Duitsch. Misschien kennen de dames Breuning den naam: Aagot Gjems-Selmer. De dochter is een zeer beminnelijke verschijning, eenvoudig, ook mooi geloof ik, met blauwe oogen en donker haar.’ Van Gjems-Selmer zelf moet hij de biografische informatie hebben gekregen die hij verwerkt in zijn artikel voor De Katholiek. Het stuk behandelt haar autobiografische roman Dengang, die in het onherbergzame hoge noorden van Noorwegen speelt en gaat over een jonge vrouw die haar man naar die contreien is gevolgd. Ze verwacht dat het er sprookjesachtig is, en dat is het ook in de zomermaanden, maar niet in de winter. ‘Maar wist zij wat 't is te leven zonder zon en licht en dag?’ schrijft hij. ‘Want op het zomers visioen volgt de lichtlooze, ijzingwekkende winter. Wist zij dat dit land voor een kortstondig zonne-geluk zoo lange droeve maanden boet met bitteren nood en duistere ellende?’ Over de winterse verschrikkingen in Noordland en over de manier waarop zij ermee omgaat, handelt een groot deel van haar boek. En hoe ze door de liefde al haar ontberingen doorstaat. ‘Hare groote liefde heeft haar den diepen zin des levens geopenbaard. Niet vluchtend zich bevrijden, maar vrij zich geven; niet zich van 't leven laten verslaan maar 't leven dienen - “tjene livet” - dat is hare leuze, dat is hare wijsheid; daarin vond zij 't geluk.’ Het is een boodschap waarin Felix Rutten zich kan vinden. Toch klinkt het wat wrang als hij noteert: ‘Wat is een vrouw gelukkig, als zij alles doet om een goede huismoeder te zijn! Lief hebben, liefde verstaan en weten te geven, te offeren, dat is 't hoogste, dat is alles.’Ga naar eind11 Hoewel hij veel artikelen schrijft voor zijn kranten en tijdschriften komt hij in Kopenhagen toch in geldproblemen. De oorzaak is eenvoudig, niet alleen vliegt het geld in Denemarken zijn portemonnaie uit, zijn stukken worden niet of nauwelijks betaald. Hij klaagt zijn nood bij zijn ouders. ‘Ik ben verontwaardigd over onze verdienstelijke katholieke pers; belooven ja, dat is gemakkelijk! Maar nu heb 'k tweemaal naar de Tijd en tweemaal naar de Maasbode om uitbetaling geschreven, maar niet één van beiden geeft een kik. Die had 'k moeten gelooven en daarvoor werken en daarmee op reis gaan: dan zat 'k er nu mooi voor. Vanzelf gevoel ik nu een groote sympathie voor de Nw. Rotterdammer... daar is eerlijkheid en royale opvatting 't hoofd-princiep: daar heb 'k geen geld gevraagd: daar kreeg 'k alles aangeboden en uitbetaling zonder dat 'k er om verzoek. Van de katholieke universiteit verneukt, van een katholieken uitgever bedrogen, van de katholieke bladen voor den mal gehouden: wees maar van “goeden wil” en 'eere zij God in den hoogen...’Ga naar eind12 Misschien dat hij daarom oren heeft naar het voorstel van een Poolse vriend uit Brussel. Die wil dat hij voor hem gaat werken als kunsthandelaar. De Pool heeft blijkbaar een soort kunstantiquariaat waarin hij oude manuscripten, incunabels, gravures en andere | |
[pagina 104]
| |
kostbaarheden verkoopt. Een zaak met filialen in Londen, Parijs en Florence en met een miljoenenomzet. Daarvoor moet hij door Europa reizen om contacten te leggen met verzamelaars en musea. Zelf hoeft hij niks te verkopen, als de connecties er eenmaal zijn, nemen echte handelaren het over. Uiteindelijk komt er niks van het plan terecht. Inmiddels heeft Felix Rutten - daarbij gesteund door pater Van Well - het plan opgevat om in 1911 een tijdlang naar Italië te gaan. Daarvoor benadert hij zijn kranten weer, want wellicht willen die ook artikelen uit het zuiden van Europa. In eerste instantie happen ze echter niet toe. Bovendien is de betaling van zijn al geleverde stukken dan nog niet goed geregeld, dus is hij nog afwachtend. Hij vraagt daarom zijn ouders om geld te sturen, zo'n 80 of 90 gulden. Daarmee kan hij de rest van zijn verblijf in Denemarken betalen. Voor de terugreis beschikt hij nog over 40 Duitse marken.Ga naar eind13 Het plan om vanuit Italië te gaan werken als reisjournalist moet zijn ingegeven door een groeiend zelfvertrouwen over zijn schrijven. ‘Vindt ge niet dat 'k veel mooier nu schrijf als in 't begin?’, vraagt hij eind november aan zijn ouders. Of ze bevestigend hebben geantwoord, is niet overgeleverd. Het zou echter best wel eens zo geweest kunnen zijn. Want waar hij zich in zijn eerste artikelen nogal eens verliest in ellenlange beschrijvingen en poëtische volzinnen met over elkaar struikelende, soms zelf-samengestelde bijvoeglijke naamwoorden, is hij op het eind van zijn Scandinavië-trip veel zakelijker en nuchterder. Heel journalistiek zijn de stukken nog niet, maar ook dat wordt beter. Steeds vaker beperkt hij zich tot het geven van informatie over wat hij ziet en meemaakt en laat hij het psychologiseren achterwege. Terwijl hij in het begin bijvoorbeeld wel eens de aard van de inwoners van Bergen analyseert, doet hij zoiets tijdens het tweede deel van zijn reis niet of nauwelijks meer. In hoeverre hij daarbij is bijgestuurd door de redacties van zijn kranten, is niet bekend.Ga naar eind14 Uiteraard blijft Felix Rutten vanuit Denemarken contact houden met Sophie. Zijn ouders houdt hij er summier over op de hoogte. Zo laat hij hun een keer weten dat zijn vriendin druk in de weer is met haar bruiloftsfeest. In november schrijft hij dat ze snel gaat trouwen. ‘Ze is innig gelukkig met haar verloofde: en wat prettig dat 'k dien nog gezien heb. Ze zit nu druk in den aankoop van meubels en verdere voorbereidingen: een heele gezelligheid!!’Ga naar eind15 Echt veel contact hebben ze niet. Na die eerste briefkaart van 1 september, de dag na zijn vertrek, krijgt hij in Denemarken nog één briefkaart en een hele lange brief van haar. Met de briefkaart van 21 oktober kondigt ze haar uitgebreide schrijven aan. Een van de weinige zinnen op die kaart is veelzeggend: ‘Ik denk vaak aan je - en ik wilde dat je hier was.’ De lange brief, waaraan ze op die 21ste oktober begint, maakt ze pas op 14 november af en verstuurt hem dan. Er blijkt uit dat hij haar ook heeft geschreven. De aanhef van haar brief, die hieronder grotendeels wordt weergegeven, luidt: ‘Mijn lieve vriend!’ ‘Wat moet je wel niet denken van mij, die jou nooit schrijft! Ik heb een heel slecht geweten vanwege jou, begrijp je dat? Wel duizend keer was ik van plan en had ik zin om je te | |
[pagina 105]
| |
schrijven, maar altijd kwam er het een of ander tussen, of ik had geen tijd. Je moet me vergeven, Felix, en je moet begrijpen dat ik nog evenzeer je trouwe vriendin ben als vroeger. Dat begrijp je wel, hè? Dank voor alles wat je mij geschreven hebt. Daar heb je me blij mee gemaakt, maar er was ook veel wat me bedroefd maakte, maar daarover een andere keer! Nu zullen we samen praten, maar alleen over koetjes en kalfjes, en alle verkeerde en pijnlijke zaken vergeten. Herinner je je onze oude Peer Gynt nog? Ik ben blij dat je terugverlangt naar Noorwegen. Weet je dat ik zo gemeen ben dat ik blij ben dat je niet van Kopenhagen houdt? Zo egoïstisch ben ik. Maar het kwam niet als een verrassing dat je je daar niet prettig voelt. Ik hoopte het namelijk niet alleen, maar ik verwachtte het ook - en je hebt me niet teleurgesteld. Je bent ons - Noorwegen, de bergen en mij - trouw gebleven! Wat heb ik je gemist, de eerste tijd nadat je was vertrokken! En wat vond ik het vervelend dat je nu net moest verdwijnen toen ik naar de stad verhuisde en gezellige kamers en een piano kreeg. Jij, Felix, hebt het vermogen om te verdwijnen op exact het moment dat men je er het liefste in de buurt wil hebben - opdat men des te sterker het gemis voelt. Is het niet zo? Ik was blij met al je bloemen en dat ben ik nog steeds. Het was hier echt een bloemenpracht - en ze staan er nog allemaal krachtig en groen - maar nu zijn de bloemen eraf gevallen. Ze heten allemaal Felix, en ze worden elke dag opgeraapt en vertroeteld en gegroet. We hebben een mooie herfst, nu het bos op de berghelling rood en geel gekleurd is - en de bergtoppen zijn zo prachtig blauw. Ik moet je de groeten doen van de berg Ulrikken. Ik ben daar kortgeleden op een zondag geweest, en de berg vroeg naar mijn kameraad van deze zomer - de man die op een late julinacht juichend alle stenen routemarkeringen had bestormd. “Vraag of hij gauw terugkomt”, klonk het achter mij. Hoe gaat het met je studies; welke Deense dichters heb je gelezen? Vind je niet veel mooie dingen in de Deense literatuur? Heb je daar werk kunnen vinden? En toch geen vrienden? Arme Felix, ik voel dat je in Kopenhagen een zware tijd gehad hebt en misschien nog wel hebt, maar laat het je een troost zijn dat tegenspoed je adelt en hardt en een man van je maakt, met een sterkere wil en grotere moed dan voorheen. Wat zou ik je graag nu weer ontmoeten! De verandering in jou, die hier begon, is nu waarschijnlijk tevoorschijn gekomen - en jij bent klaar om de hele wereld te bestormen en aan je voeten te leggen! Je weet het: zó wil ik je hebben! Heb je daar veel geschreven? Ik heb minstens 1000 vragen aan je, en ik wil overal antwoord op. Herinner je nog je artikel over Noorse vrouwen - dat je mij zou sturen, zodat ik het kon vertalen en in een Noors blad kon laten opnemen? Ben je dat vergeten? 14 november. Gruwelijk, vreselijk, dat deze stokoude brief nog steeds niet verstuurd is. Het is de vraag of je me nog langer vergeeft??? Vandaag moet deze brief weg, zelfs als hij maar half klaar is. Ik heb het zo druk, dat ik domweg geen tijd meer heb om hem op de | |
[pagina 106]
| |
bus te doen! Weet je dat we een huis gehuurd hebben in Minde? Tussen het station en de plek waar ik van de zomer woonde. We konden hier in de stad helaas niets naar onze smaak vinden. Vlak voor Kerstmis gaan we trouwen - en dan maken we misschien een reisje naar Kristiania om familie en vrienden te bezoeken. En dan brengen we de kerstdagen in alle rust in Minde door. Al jouw planten gaan mee! Vilhelm heeft me vele malen gevraagd je te groeten. Hij is nu op het stoomschip “Hera” dat heen en weer vaart tussen Trondheim en Hamburg, maar hij wil toch dat het de “Castor” en de “Pollux” worden, zoals jij voorstelde. Kun je je dat nog herinneren? We hebben echt een prachtige herfst gehad. Gisteren en vandaag is de winter gekomen. Er woedt nu een sneeuwstorm, dus alles is met een witte laag bedekt - zowel de velden als de bomen. Mijn prachtige sparren zien er nog mooier en majesteitelijker uit dan anders - ik krijg tranen in mijn ogen als ik ernaar kijk. Ik wil je nog vertellen dat ik een fotoportret van mezelf heb laten maken - eindelijk - en zodra ik de afdrukken krijg, is je moeder een van de eersten die er een krijgt. Ik wilde haar zo graag een groet sturen met haar verjaardag, maar ik was helaas te laat. Ik hoop dat het goed met haar gaat. Doe haar mijn hartelijke groeten als je haar schrijft. Mijn hele leven zal ik met grote dankbaarheid terugdenken aan alle gezelligheid en vriendelijkheid die in Sittard over mij werden uitgestort. Wanneer zullen wij elkaar weer ontmoeten? Ja, je komt natuurlijk gauw weer naar Noorwegen? Je moet komen. (...) En jij denkt erover om na Kerstmis naar Italië te gaan. Och, kon ik maar mee!! Reizen, reizen: je doet er goed aan om je verder te ontwikkelen zolang je kunt, voordat je aan handen en voeten gebonden bent. Maar ik vraag je bij alles watje doet: vergeet Noorwegen en je oude vrienden hier niet - en vergeet Peer Gynt niet! (...) Lieve Felix, stuur me snel een paar woorden, op zijn minst een kaart - dat je me vergeven hebt en dat we even goede vrienden zijn als vroeger. Ik kan niet zonder je vriendschap, weet je.
Ik wens je alle goeds. Hartelijke groet van je toegenegen vriendin Sophie’Ga naar eind16
Als hij haar brief half november krijgt, is Felix Rutten druk doende met de voorbereidingen voor zijn thuisreis. Eerst maakt hij echter nog uitstapjes naar Zweden, waar hij Lund en Malmö bezoekt, en naar de Deense stad Aarhus. In die plaats woont hij in de Domkerk een Wagner-concert bij. In Kopenhagen ontmoet hij diverse malen de weduwe Grieg, nadat die hem een vriendelijke kaart stuurt met bedankjes voor zijn artikel over Troldhaugen, dat zonder dat hij het weet is vertaald en in een Bergense krant is verschenen. ‘Ihren hübschen, verständnis- und stimmungsvollen Aufsatz über Grieg und | |
[pagina 107]
| |
Troldhaugen, in einer Bergens Zeitung übersetzt, hat mich sehr sympathisch berührt’, meldt ze hem. De terugreis naar Sittard maakt hij niet in één keer. Op maandag 5 december 1910 verlaat hij, na tal van afscheidsbezoeken te hebben gebracht, Kopenhagen. Een stad die hem Noorwegen geen moment heeft doen vergeten. Vervolgens trekt hij naar de plaats Maribor op het eiland Laaland in de Baltische Zee. Daar is hij de zesde en schrijft zijn ouders een brief over de rust van het klooster waar hij verblijft. Een rust die hij na zijn maanden van reizen en schrijven wel kan gebruiken. Aardig is dat in het klooster enkele uit Limburg afkomstige geestelijken wonen en er dagelijks De Limburger Koerier in huis komt. Van de rust in Maribor geniet hij twee weken om dan via de Noord-Duitse stad Lübeck, die hij graag eens wil zien, naar huis te treinen. Hij arriveert enkele dagen voor Kerstmis in Sittard.Ga naar eind17 Meteen al kijkt hij terug op zijn avontuur. ‘Toen ik, na een te kort jaar van droom en schoonheid en avontuur terugkeerde in de ouderlijke woning, vroeg ik mij, de eerste ochtend al, met ontzetting af, of ik het geluk niet met voeten van me had weggetrapt. Mijn moeder schreide deze keer van blijdschap, ikzelf wiste verheimelijkte tranen weg om Sofie. Daar was ik dan terug in de oude omgeving, met haar nauwe begrenzingen. Wat bleef er van mijn vrijheid over? Ik had de dierbare vrijheid opgegeven.’Ga naar eind18 |
|