Een Noorse liefde. Het weggestopte verlangen van Felix Rutten
(2012)–Adri Gorissen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 75]
| |
8 Naar de NoordkaapHet reizen en schrijven maakt van Felix Rutten een ander mens. Hij geniet van de vrijheid en het avontuur en vindt dat zijn leven nu pas echt begint. Vooral het reizen schenkt hem veel genoegen, vertelt hij vier jaar later in een Landen en Liên getitelde bundel reisreportages uit Nederland, Engeland, Noorwegen, Denemarken, Italië en Spanje. ‘Het plezier van op reis te zijn is dit, dat men zich als nieuw gevoelt in een nieuwe wereld en een vreemde omgeving, een anderen dan de gewone, en als een paddestoel die in den vroegen morgen uit den grond is opgesprongen, om zich heen mag kijken en zien, hoe groen de wereld er is en hoe blauw de hemel, en tot zich zelven zeggen: ziezoo, hier zijn we; hoe ziet het er hier wel uit?’Ga naar eind1 Vandaar dat hij verlangt naar nog meer reizen, in Noorwegen maar ook in andere landen. Hij wil nog meer nieuwe mensen ontmoeten en wil weten wat er over die bergen in de verte is of achter de fjord en de zee die hij voor zich ziet. Het is geen vreemd verlangen, want elke Noor kent het. Er is zelfs een speciaal woord voor in het Noors: lengsel. In het manuscript van zijn onuitgegeven boek De ziel van Noorwegen probeert hij uit te leggen wat het is. ‘Lengsel is een bevleugeld zielsverlangen. Een verlangen waarheen, naar wat?... Het zal niet zoo moeilijk zijn dit te verstaan, het onder klare woorden te brengen. Dit lengsel is geen Duitsche Sehnsucht, een weemoed die zich vermeit in zijn tranen; het is veeleer een verlangen naar beweging, een hefboom tot actie, een aandrift tot daad.’ Ondanks dat het niet moeilijk te verstaan is, heeft de schrijver veel woorden nodig om duidelijkheid te scheppen. ‘Lengsel is het gevoel dat over de Noor komt, wanneer hij opziet naar zijn hooge bergen, maar het is ook nog het gevoel dat over hem is, wanneer hij van zijn hooge bergen uitziet naar de verre kim. Dan vooral schiet zijne ziel vleugels aan in verlangen, en volgt zij in brandende begeerte de zeilende vogels op hun zuidervlucht.’ Daarmee is het nog niet gedaan. Volgens hem is lengsel het streven van de Noren naar een wijdere, verdere, ruimere en bredere horizon. ‘Zij voelen de beknelling door hun rotsen, als een verstoken-zijn van domeinen voor breeder kennis en beschaving. Zij weten zich in hun land als op de uiterste grens van het rijke Europa ter zijde geschoven in het zwaar omwolkte Ultima Thule. Lengsel nu stuwt tot besluiten die daden ten gevolge hebben, tot een trachten naar misschien onbereikbare mogelijkheden. Gesluierd ademt in lengsel een slapende hartstocht, een zich halfbewuste kracht. Het is een drang naar daad en niet minder een zucht naar kennis. Het heeft den eenvoudigen knaap de wereld in gedrongen, het drijft den leergierige naar de wetenschap van den vreemde en den kunstenaar naar de vreemde schoonheid.’ Lengsel drijft de Noren dus de wereld in, zelfs gestimuleerd door de overheid zoals in het geval van Sophie. ‘De staat geeft allen die in staatsbetrekking zijn, gemakkelijk en gaarne verlof voor een dergelijke vacantietijd, en daar alle jonge vrouwen in Noorwegen werken (velen in staatsdienst), zijn er dus heel wat die genieten kunnen van deze verloven. Zij | |
[pagina 76]
| |
Ulvik aan de Hardangerfjord.
bezoeken dan gewoonlijk de hoofdsteden van Europa, leeren talen, pluizen de musea na, doen allerlei kennissen op, naar gelang hun werk of aanleg, maar... dan begint na een poos hun ingeboren lengsel te werken in omgekeerde richting.’ Om nog eens extra duidelijk te maken wat lengsel is, citeert hij het lange gedicht Over de hooge bergen van Bjørnsterne Bjørnson, de man wiens uitvaart hij heeft verslagen voor de krant. Twee coupletten hieruit gaan als volgt:
Uit wil ik, uit. O zoo lang, lang, lang
Over de hooge bergen.
Hier is zoo knellende, zoo drukkend en bang.
Frisch is mijn moed, en veerkrachtig mijn gang.
Laat mij den klimtocht wagen.
Laat mij toch niet versagen.
Eenmaal, weet ik wel, gaat het van hier,
Over de hooge bergen.
Zette gij soms al de deur op een kier?
Heere, ik min wel uw huis en zijn sier,
Maar sluit het voor mij nog lange,
Laat mij nog lang verlangen.Ga naar eind2
| |
[pagina 77]
| |
Felix Rutten kan snel weer tegemoet komen aan zijn lengsel, want vier dagen nadat hij met Sophie is teruggekeerd uit Os vertrekt hij op donderdag 21 juli voor een twaalfdaagse reis naar de Noordkaap. Wederom kost de trip hem niks, want hij heeft vrijkaartjes van zelfs twee reisbureaus. Op de boot van de maatschappij Vesteraalske Dampskibsselskap (Vesteraalse stoomvaartmaatschappij) die van Bergen naar Trondheim vaart, is evengoed geen plaats voor hem en hij moet overnachten in de salon.Ga naar eind3 Ondanks dat ongemak verheugt hij zich op wat komen gaat, zo blijkt uit een verslag in De Tijd. ‘Hoog in 't Noorden, boven den Poolkring, ligt het sprookjesachtige tooverland, waar de dagen geen einde nemen, waar de zon niet zinkt, waar de nacht zijn naam verliest met zijn duister, wijl hij helder blijft van zonneklaarte. Daarheen gaat de tocht, de lange reis... Maar voor dit land der betooveringen is bereikt, Noordland, waarvan de noorsche dichters zingen, het land van “nimmer nacht” dat de noorsche kunst zoo bijzonder heeft geïnspireerd, en niet alleen de kinderen van 't Noorden boeit, maar ons ook, die verre wonen met vreemde en dwepende begeerten heeft vervuld, het land der middernachtzon, - moet nevel en duisternis en verlatenheid van doodsche dagen langs dorre kusten doorstaan worden, stille somberheid der barre gebergten, sombere stilte der eenzame zee.’Ga naar eind4 De trip naar de Noordkaap is heel wat kilometers lang. Zo ligt Trondheim 594 kilometer van Bergen, is de afstand tussen Trondheim en Tromsö liefst 928 kilometer en is het van daaruit nog 223 kilometer naar Hammerfest. En dan nog is het in 1910 een halve dag
De Jugendstil-stad Alesund.
| |
[pagina 78]
| |
varen voor de Noordkaap wordt bereikt. Bovendien kiezen de schepen niet de kortste route. ‘Wat den heelen tocht zóó lang, maar ook zóó prachtig maakt, is - dat de toerist-booten achtereenvolgens al de schitterende fjorden van 't Noorden bezoeken, aanleggen op de schoonste punten en in 't kort, niet de kortste maar de mooiste route volgen’, meldt hij zijn ouders.Ga naar eind5 De route voert hem via Alesund (een na een grote brand in 1904 in Jugendstil herbouwde stad waar hij maar weinig aan vindt) en Molde naar de oude Noorse koningsstad Trondheim, met dan zo'n 42.000 inwoners. Ze is in 997 gesticht door de eerste christelijke koning van Noorwegen: Olav Tryggvason. Hij noemt de nederzetting Nidaros, naar de rivier de Nidelva die er in zee stroomt. Op de plek waar zijn opvolger Olav Haraldson, bijgenaamd de Heilige Koning vanwege zijn verdiensten voor de verbreiding van het christendom, ligt begraven is de eerste stenen kerk van Noorwegen gebouwd. Deze groeit in de loop der eeuwen uit tot de Nidaros-dom, het belangrijkste kerkgebouw van het land.Ga naar eind6 Het schip met aan boord Felix Rutten bereikt Trondheim op zaterdag 23 juli om 16.00 uur. De vier uur die hij heeft voor het verder vaart, gebruikt hij voor een snelle toeristische rondgang. Hij is gecharmeerd van de ruime opzet van de stad en de vele bomen langs de straten die er voor zorgen dat ze rust uitstraalt. Hoogtepunt van zijn rondgang is natuurlijk het bezoek aan de Nidaros-dom. In De Tijd van 30 juli bericht hij er over. ‘Denk niet, dat ik u deze kathedraal beschrijven ga. Hoe zou men er in tien regels een denkbeeld van kunnen geven, van dit hoogst merkwaardig gebouw, waarin de Romaansche stijl harmonisch samensmelt met de Gothiek’, luiden de beginregels van zijn beschrijving. Vervolgens doet hij toch een
De Nidaros-dom in Trondheim.
poging. ‘Reeds rijzen de gewelven in zuiveren ogief-vorm (ogief is een gewelfboog, A.G.), maar nog niet slank en rijzig uit de lijnen van den pijler opgebloeid; boog over boog, in romaanschen rondvorm, draagt de welving, zuil over zuil, telkens met een rijkdom van kapiteel gekroogd, met een pracht van gebeitelde schraagstenen en beeldwerk gesierd, die verbijsterend werkt. Het is een rijpheid, een overdadige rijkdom, die naar zuiverder lijnen verlangen doet; een volheid van gedachten, die gaat uitklinken in een zuiveren jubel, wanneer de vrije Gothiek in een stijgende hymne van verrukking, van 't aardsche los, den hemel toevliegt. Het is de stille meditatie der sombere, sobere Romaansche basiliek niet meer; hier is | |
[pagina 79]
| |
alles reeds bloei, maar een bloei in den somberen toon van blauwen steen, dof, donker. Zuiver Romaansch is de hal, die den toren schraagt, een dier bouwwerken, die aan vestingen herinneren; zuiver gothiek is de vermaarde oktogoon (achthoek, A.G.), die rijzig en slank om 't altaar oprijst, het overwelft, en uitbloeit in 't triomfeerend kruis.’ Hij vervolgt met de mededeling dat de dom ‘een weerloze prooi is van de toeristen’, die door een gids met harde stem worden voorzien van informatie. Het leidt tot zijn verzuchting: ‘O, dat men niet eens rustig en in zich zelf verzonken luisteren kan naar de stem der steenen, die echter zwijgen als de mensch er spreekt, en de Engelsche toeristen en Duitsche matrozen er ronddrommen. O, dat deze gewijde hal, verbijsterd om hare ontwijding, niet meer wezen kan wat zij alleen waard zijn moest: een oord van vrome afzondering en heilige meditatie; nu is zij een plaats waar we onze nieuwsgierigheid bevredigen, kennis verrijken, wetenschap opdoen: maar niets voor de ziel, in stille gemeenzaamheid met de ziel voor 't schoone gebouw.’Ga naar eind7 In Trondheim stapt Felix Rutten over op de Andenäs, een witte stoomboot die hem naar het koude noorden brengt. Het is een typische toeristenboot, met aan boord liefst tien nationaliteiten, waaronder Italianen, Polen en Russen. Het gezelschap waarmee hij reist bestaat onder anderen uit een adellijke Oostenrijkse ministersvrouw met haar zoon en kleinzoon, twee Duitse officieren, een adellijk echtpaar uit Polen, een Italiaanse familie en een kunstkenner uit Florence. Met de laatste deelt hij de hut aan boord. Bovendien is er nog een jonge Italiaanse vrouw, die hij in een brief aan zijn vader en moeder gekscherend ‘mijn vriendin’ noemt. Het is ‘een verrukkelijke Italiaansche schoone, eene gravin uit Triest - “Beatrice” - die met haar jongen man, een Romijnsch edelman en kunstkritikus op de huwelijksreis was. Zij was eenvoudig betooverend mooi, en haar Madonna-schoonheid werd nog verhoogd door eene buitengewone lieftalligheid en een allerinnemendste gracie.’Ga naar eind8 Het is niet alleen het vooruitzicht de Noordkaap te zien, dat de toeristen aan boord van de Andenäs heeft gelokt. Ze zijn ook gebrand op de middernachtzon, het zomerse licht van het noorden en de tegenhanger van het winterse noorderlicht. Wat die middernachtzon precies is, legt hij uit aan de lezers van De Tijd. ‘(...) in 't hooge Noorden is van nacht in 't zomersch seizoen geen sprake meer. De zon behoudt haar volle luister en kracht, van den eenen dag in den anderen, gedurende de dagen en nachten dat zij niet ondergaat; de hemel verdonkert niet; geen sterren komen aan de lucht; de maan is verbleekt; er is van middag tot middernacht en van middernacht weer tot middag één helderheid, één glanzige dagklaarte, één luister over land en zee. De zon staat iederen avond weer stil boven de wateren van 't westen, en wijlt er een pooze en rijst dan weer; en er is niets dan de klok, die wijst op de geboorte van den nieuwen dag.’ Het mooist is die middernachtzon volgens hem als wolken of nevelen voor de zon hangen. Het is dan net alsof het licht zich oplost in al zijn zeven kleuren tegelijk. Elke stralenbundel heeft dan zijn eigen verf en bestraalt het water en de bergen met ongelooflijke tinten. ‘De wolken worden schilderspaletten gelijk’, schrijft hij, ‘met kleur en gloed overplast; de zee glanst in een voortdurende afwisseling van purper, blauw en rood, van | |
[pagina 80]
| |
geel en groen; en als de zon zoo laag
Interieur Nidaros-dom.
mogelijk hare vlakte genaderd is, vloeit haar weerglans als een levende stroom van gloeiend koper over de fantastisch belichtte golven. Het is een straal van goud over de wiegelende wateren naar 't land, dat in den nachtelijken dagluister gelukkig de zon tegen lacht; het is een gouden weg, waarlangs de zon hare liefde draagt naar de troostelooze kusten, die zij met den weerglans van haar luister overbloeit.’ Hij toont zich aan zijn lezers helemaal aangedaan door het licht van de middernachtzon. ‘O dit licht, waarvoor geen woorden bestaan, waarvan geen verven een gedachte geven! Dit licht is kunstenaar, dit licht is artistiek; nooit is 't hard, nooit brutaal, niet pijnigend of vermoeiend: het is 't diepe, intieme, begenadigende licht, dat veeleer schijnt op te stijgen uit de dingen zelf, die meer stralend zijn dan wel bestraald. Het is een licht van louter liefde, en elke liefkozing van zijn luister werkt ontroerend. Weldadig en wonderdoend, nimmer verrassend of verblindend, leidt het in droom en vrede in. Geen schittering, geen vertoon van verbijsterende praal, maar 't innige, zegenrijke geluk van schaduwlooze schoonheid.’Ga naar eind9 De reis voert Felix Rutten vanuit Trondheim naar Bodö, de eerste stad boven de Poolcirkel, en vandaar uit door de Vestfjord tussen de eilandengroep Lofoten en het vasteland door naar het 5000 zielen tellende Narvik. Daar komt hij op maandagmiddag 25 juli om 13 uur aan, na een mooie zondag aan boord van de boot. Een zondag waarop de hemel oranje, rood en goud van kleur is en waarop het schip tussen fantastische eilanden en rotsformaties doorvaart. De middernachtzon doet die dag haar naam alle eer aan, want de Sittardenaar kan tot middernacht aan dek blijven zitten lezen.Ga naar eind10 Narvik met zijn vele houten huizen bevalt hem wel. De plaats ziet er volgens hem fris en jeugdig uit, heeft ruime hotels, gebouwen in tal van kleuren en brede stenen wegen. Vooral echter staat ze hem aan door haar ligging. Het is niet alleen een lieflijke havenplaats, maar de achtergrond wordt ook nog eens bepaald door een machtige bergketen: de Fagernass Fjeld. De stad wordt omzoomd door met sneeuw bedekte rotsmassieven die de nieuwbakken reisjournalist aan Zwitserland doen denken. Bijzonder is naar zijn mening de combinatie van groene dalen en geurige berkenbossen rond de stad met de daar achter liggende sneeuwbedekte bergtoppen. Het is zomer en winter tegelijk, meent hij.Ga naar eind11 | |
[pagina 81]
| |
Geen wonder dat hij de reis prachtig vindt. Aan zijn ouders schrijft hij een jubelende briefkaart: ‘Maandagmorgen: wij komen om 1 uur te Narvik, reeds hoog boven den Poolcirkel. Het weer is wonderbaar mooi: de zee als een spiegel zoo kalm, alles “hoogst in orde”. Dit land, deze vaart is een sprookje gelijk! (...) als Gij eens zóó met mij hier kont zijn!! O wat een leventje heb ik toch - ziet Gij wel dat 'k goed doe eens rond te gaan kijken in de wereld. O, wat een pracht, vooral wat een nieuwe, nooit gedroomde schoonheid.’Ga naar eind12 Vanuit Narvik gaat het naar Tromsö en dan op dinsdagavond 26 juli naar de Noordkaap. Terwijl het steeds goed en zelfs warm weer is geweest, wordt het nu stukken minder. Het is nevelachtig en grauw. De kust ziet er steeds barrer uit, want bestaat vooral uit hoge, ongenaakbare en onbewoonde rotsen. De eilanden die de boot bijna voortdurend tegen de kracht van de open zee hebben beveiligd verdwijnen. Daardoor gaat de Andenäs dansen en spat het water hoog op. Het schip maakt steeds hogere sprongen en daardoor worden velen aan boord zeeziek.
De Noordkaap.
Felix Rutten is dit keer minder beroerd dan tijdens zijn zeereis van IJmuiden naar Oslo en heeft eigenlijk alleen maar hoofdpijn. Desondanks kan hij tussen de middag nog gewoon eten. ‘Het middagmaal was nog algemeen’, brengt hij in De Nieuwe Rotterdamsche Courant verslag uit, ‘maar de scherts was zoo luid niet meer, de spijzen vonden niet zooveel aftrek als gewoonlijk: fijn anders wel zoo'n tafel op de Andenäs, soep, visch en twee schotels | |
[pagina 82]
| |
vleesch, met een zoet gerecht er tusschen door, een naspijs met vruchten en kaas. In den namiddag was 't stil op 't dek en druk in de kajuiten. De zee ging gruwelijk te keer en 't avondeten bleef bijna onbezocht. Dit laatste is in Noorwegen, en zoo ook op ons schip, hetzelfde als 't ontbijt. De tafel is versierd met alle mogelijke schotels, koud vleesch, ingemaakt goed gekonfijte vruchten, eieren en kaas, en daarenboven worden er nog eenige warme gerechten opgediend; voor 't overige brood en thee.’ Ondanks het slechte weer en zijn hoofdpijn sukkelt Felix Rutten toch in slaap. Tegen tienen wordt hij wakker van bedrijvigheid aan boord. Hij hoort deuren dichtslaan, gestommel aan dek en geroep. Dan luidt de scheepsklok en klinken er zelfs schoten. Alle passagiers, ook degenen die ziek zijn, staan even later aan boord. Dat is nog altijd geen pretje, want het stormt behoorlijk en de golven zijn hoog. Gelukkig krijgen ze een overweldigend uitzicht voorgeschoteld, blijkt uit een van zijn krantenstukken. ‘Donker als de dood, bijna koolzwart rezen in halven cirkelvorm, reusachtig op, uit de grauwe zee in de grauwe lucht, de muren der rots, de rotsenmuur der Noordkaap. Niets dan zee, onafzienbaar in hooggaande golven, zilverig-mat en grijs in eindelooze troosteloosheid; en deze zee met zangen van vertwijfeling in kermend klagen, stormde op de zwarte rotsmassa los, beukte haar onwrikbaar voetstuk, en bonsde met slag op slag tegen de harde wanden. Maar golf op golf barstte en zonk gebroken terug, terwijl ze in machtelooze woede nog haar lillend schuim op de zwarte steenklompen spoog. Gevoelloos stond de rots, als voelde zij den drang der zee niet, sterk en verschrikkelijk als de poorten der hel, als 't zwarte paleis van den dood.’ De passagiers zijn overweldigd door wat ze zien. Ze hebben natuurlijk al platen en prenten van de beroemde rots onder ogen gehad, maar de werkelijkheid maakt veel meer indruk. Een rol speelt daarbij volgens de Limburger dat ze plotseling oog in oog met de kaap staan. Niemand - de meesten lagen in hun kajuit - had in de gaten dat ze al zo dichtbij waren. Vlak voor hen toont de Noordkaap zich ‘in hare dreigende verschrikkelijkheid en somberen, dood-stillen ernst’.Ga naar eind13 Ondanks de dreiging laten velen van hen zich toch aan land roeien. Ze zijn bang en stil, want de roeiboten hebben het moeilijk op de woeste zee. Als ze zijn geland doemt de volgende moeilijkheid op, want de loodrecht oprijzende driehonderd meter hoge rots moet worden beklommen. Langs het steile pad omhoog is gelukkig ijzerdraad gespannen zodat de klim wat gemakkelijker is. Toch wagen maar zo'n twintig passagiers zich omhoog, onder wie drie dames. Tot Felix' grote vreugde is daarbij ook zijn Italiaanse ‘vriendin’. Eenmaal boven is het leed nog niet geleden, want het stormt nog altijd. De wind is zo sterk dat hij zijn pet in zijn zak moet stoppen en zijn bril vast moet houden. Een paar keer denkt hij zelfs omver geblazen te worden, maar gelukkig bereikt hij toch na een half uur de op de Noordkaap opgezette toeristentent. Daar wordt hij door enkele Oostenrijkers verwelkomd. Ze zitten aan de champagne en juichen als hij binnenkomt. Rondom de tent hebben mensen uit de omgeving kraampjes opgebouwd om wat souvenirs te verkopen. Na wat te hebben gerust, bezoekt Felix Rutten de granietzuil die op de kaap is opgericht | |
[pagina 83]
| |
Hammerfest, de noordelijkste stad van Europa.
ter herinnering aan het bezoek van koning Oscar van Zweden in 1873. En natuurlijk kijkt hij vanaf de rots naar de zee. ‘Daar is wel moeielijk een plek denkbaar, waar de mensch zich nietiger gevoelen moet dan op de toppen der Noordkaap. De zee in eeuwigen strijd met zich zelve, de rots zoo hoog en donker, en grenzeloos eenzaam temidden der onbegrensde zee, de hemel daarboven in kamp en woeling, dat alles doorploegd van het geweld der stormen’, vertelt hij jaren later in een lezing die hij over Noorwegen geeft. Enkele uren later verlaat hij de rots, echter niet zonder aan de voet ervan enkele vergeet-mij-nieten te plukken voor zijn moeder.Ga naar eind14 De dag erna, woensdag 27 juli, landen ze in Hammerfest, de noordelijkste stad van Europa, met in die tijd zo'n drieduizend inwoners. Het weer is plotseling stukken beter: de lucht is aangenaam blauw en het is zonnig. De Sittardenaar heeft zich veel van de plaats voorgesteld, maar dat valt tegen. Het ruikt er voortdurend naar traan en vis, geen aangename geuren. Bovendien ziet het stadje er naar zijn idee moe uit. De huizen zijn afgeleefd, de mensen hebben verweerde gezichten en droevige ogen en de weinige bloemen zien er koud en verkreupeld uit. Veel valt er niet te beleven, daarom brengt hij maar een bezoek aan de plaatselijke pastoor. Het is een jonge Duitser, die nogal verrast is door zijn komst, maar toch een uurtje voor hem vrijmaakt. Nog diezelfde dag vaart de Andenäs verder naar het zuiden.Ga naar eind15 | |
[pagina 84]
| |
Wat volgt is net als op de heenreis een toeristische trip die hem eerst in een kamp van Lappen brengt. Erg blij is hij daarmee niet, getuige zijn verslag ervan in De Nieuwe Rotterdamsche Courant: ‘O, die leelijke en vuile menschen! Ze zien er zoo barbaarsch uit in hun vormlooze kleeren met geel en rood gezoomd, met veel bonte afzetsels bestikt, anderen nog gedeeltelijk in dierenhuiden gekleed. En wat zijn ze onoogelijk, met hun gore en domme gezichten, de jongsten van uiterlijk zoo oud als de oudsten, de mannen gekleed alsof 't vrouwen waren in wijde jakken, de vrouwen er uitziend als manwijven, allen met een goedig-dommen glimlach, die op geld berekend is. Zij wonen in hutten die op aardhoopen gelijken, gebouwd uit tegenover elkaar geplaatste takken, die tentvormig met zoden gedekt zijn.’Ga naar eind16 Op donderdag 28 juli is hij 's morgens in het plaatsje Tromsö, dat ook wel eens het Parijs van het Noorden wordt genoemd. Hij dwaalt er wat rond op zoek naar een barbier die hem wil scheren. Er is er echter nog geen een open en de Andenäs vertrekt al weer. 's Middags rond een uur of vijf begint een hachelijk avontuur. Terwijl de boot in een nauwe doorgang vaart, komt dichte mist opzetten. Even later kunnen de kapitein en zijn bemanning niks meer zien en ze besluiten het schip stil te laten liggen. Maar dan nog moeten ze telkens diepte peilen om niet op de rotsen te drijven. De passagiers komen aan dek en zien het werk van de matrozen angstig aan. De volgende morgen is de mist verdwenen en voert de tocht door smalle waterwegen naar de eilandengroep de Lofoten en doen ze de plaats Svolvär aan. ‘Het stadje ligt zo nietig, als weggevaagd, aan den voet der trotsche
Een Lappen-familie.
rotsen, die 't beangstigen met hun barheid. Geheel in hout, op palen boven den rotsvloer naar 't water toegebouwd, houden de stille huisjes zich heel kalm en koest; er dobberen een menigte kleine visscherschuiten op 't golfgewiegel, alle met sierlijk gebogen punten, snavelvormig, naar oud Vikinger herinnering.’ Snel gaat het daarna verder en uiteindelijk komen ze na nog eens door nevel te zijn overvallen op zaterdag 30 juli om 23 uur weer in Trondheim. Daar nemen de passagiers afscheid van elkaar, want de meesten gaan weer naar huis.Ga naar eind17 Felix Rutten zegt vaarwel tegen zijn Italiaanse ‘vriendin’. Onderweg heeft hij boeken met haar uitgewisseld, bloemen voor haar meegebracht van uitstapjes aan land en zelfs indringende blikken met haar gewisseld. ‘Kom ons in Rome bezoe- | |
[pagina 85]
| |
ken’, zegt ze bij het afscheid en vertelt hem voor het eerst haar naam. ‘Maar 'k heb niet gevraagd naar 't beloofde adres, niet eens ook mijn naam genoemd’, schrijft hij zijn ouders, ‘en zoo is deze roman van vereering en van poëzie geëindigd; als wij, terug in 't gewone Europa, waar afwisseling is tusschen nacht en dag, aan land gingen en elk verdwenen naar verschillende zijden, in 't zwijgende duister.’Ga naar eind18 De mist en nevel hebben er voor gezorgd dat hij te laat in Trondheim is om de aansluitende boot naar Bergen te halen. Het betekent tot zijn ontsteltenis dat hij zeker twee dagen in de stad moet blijven, want zondag vaart geen schip die kant uit, terwijl hij het liefst zo snel mogelijk naar zijn kamer ‘thuis’ wil gaan. Hij heeft echter geluk, want de dag erna kan hij met de toeristenboot Midnatsol, die ook vertraagd is, mee. Er is maar één probleem: de Midnatsol is niet van dezelfde maatschappij als die waarvan hij kaarten heeft. Hij moet daarom genoegen nemen met een plekje op het voordek. Het schip brengt hem via Molde en de Nordfjord naar zijn Noorse thuisbasis. Als hij op de morgen van dinsdag 2 augustus wakker wordt, ligt de boot aan de kade van Bergen. De dag erna is een van de eerste dingen die hij doet een lange brief schrijven aan zijn ouders, waarin hij al zijn belevenissen tijdens de reis uitvoerig uit de doeken doet. Hij staat daarin ook even stil bij de kosten ervan. De hele reis (kajuit eerste klas, maar zonder drank) kost normaliter 280 Noorse kronen. Ze heeft hem echter maar 60 kronen gekost, inclusief de drank en inclusief hetgeen hij teveel heeft betaald aan de kelners die hem af en toe een poot uitdraaien. Die 60 kronen voor twaalf dagen stemmen hem heel tevreden. Het enige wat hij voor die grote korting moet doen, is bewijsexemplaren van de kranten waarin zijn stukken staan sturen naar de Vesteraalske Dampskibsselskap.Ga naar eind19 |
|