Een Noorse liefde. Het weggestopte verlangen van Felix Rutten
(2012)–Adri Gorissen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 46]
| |
[pagina 47]
| |
5 Met de BergensbaanReizen naar Noorwegen is rond 1910, het jaar waarin Felix Rutten het land bezoekt, nog niet zo gebruikelijk. Er is wel iets van een toeristische infrastructuur, maar veel stelt die niet voor. Vooral Kristiania (Oslo) en Bergen trekken bezoekers. Net als de fjorden in het westen van het land. Ook wordt er langs de kust naar de Noordkaap gereisd. Maar wie het binnenland in wil, krijgt het moeilijk. De meeste wegen mogen die naam eigenlijk niet dragen. De natuurlijke gesteldheid maakt reizen over land niet makkelijk. De kust is ruw en wild en wel duizend diepe fjorden zorgen voor flinke insnijdingen in het land. Bovendien liggen duizenden kleine en grote eilanden voor die kust. Het binnenland is bergachtig en onbegaanbaar. Vaak ligt er zelfs in de zomer nog sneeuw. Toeristen zijn door dit alles veelal op schepen aangewezen. Die kunnen over de fjorden wel diep in het binnenland doordringen en zo zelfs bij de bergen komen. De obstakels voor het reizen zijn meestal ook de grootste toeristische attracties. Noorwegen is bovendien een groot land. Het telt zo'n 324.000 vierkante kilometers en is dus bijna acht keer zo groot als Nederland. Toch wonen er rond 1910 maar 2,5 miljoen mensen, van wie de meesten aan de zeekust of op een oever van een fjord. De bevolking
Gudvangen: een oude toeristische attractie in Noorwegen.
| |
[pagina 48]
| |
neemt rond die tijd zelfs af, want heel veel Noren zoeken hun geluk in de Verenigde Staten of in Canada. Het bergachtige vaderland heeft hun niet veel te bieden. Grote steden zijn aan het begin van de vorige eeuw op de vingers van twee handen te tellen en liggen ver uiteen. De flinke afstanden tussen de steden en de toeristische attracties maken reizen in Noorwegen nog eens extra lastig. Wie er naar toe gaat, moet van te voren een goed plan opstellen en hopen dat hij zijn bestemmingen telkens op tijd bereikt. In de kleine dorpen weten de stugge Noren zich niet zo heel goed raad met gasten uit andere landen. Toch worden in die tijd de eerste aanzetten voor een heel veel later bloeiende toeristenindustrie gegeven.Ga naar eind1 In een onuitgegeven typoscript met als titel De ziel van Noorwegen geeft Felix Rutten zijn eigen indrukken van Noorwegen op dit vlak weer. Om dat goed te kunnen doen vergelijkt hij het land op toeristisch gebied met Zwitserland, dat ook in die tijd vaker wordt bezocht en dus bij meer mensen bekend is. ‘Hoe zou ik mij wagen aan een vergelijking tusschen Noorwegen en Zwitserland, al verduidelijkt men door vergelijken zijn indrukken het best!? Zwitserland is meer voor iedereen, maar Noorwegen is meer een land voor sterke zielen. In het rijk der fjorden gevoelt men zich meer verlaten, veel verder van de wereld weg, als op de toppen van Rigi of Pilatus. Nu moge deze indruk te persoonlijk zijn, om van waarde te wezen. Hij zij gegeven voor wat hij waard is. Noorwegen is verlatener, gestorvener. Zeker zijn de afstanden er grooter bij schaarscher bevolking, en de verbindingen er moeilijker, daar men tot voor een paar jaar niet
Een “grootsche” waterval.
dan te scheep van Kristiania naar de stad Bergen komen kon. Doch niet minder wordt deze indruk beïnvloed door de nabijheid der zee van het Noorden langs héél de versnipperde kust. De fjorden zijn er doodscher dan het blauwe meer van Zwitserland, en de pijnboomen massaler, donkerder, veelvuldiger in tal, en eindeloos in uitgestrektheid. En over alles loomt de lange winter met de morgenlooze nachten, en de zware storm die van het zilte noorden komt. De Noorsche bergen zijn niet hooger dan de Zwitsersche, maar de watervallen zijn er grootscher. Angstwekkend zijn de bergen er echter in de eindeloosheid hunner opeenvolging langs het woeste strand, en in de ruigte hunner onbeklimbaarheid: het sneeuwen hoogland dat het | |
[pagina 49]
| |
hart van Noorwegen vormt is reeds een wereld voor zich. Zoo er de ijsbeer ook zeldzaam werd met verloop van tijd, het rendier zwerft er nog vrij in kudden over de hoogvlakten. Door Zwitserland kunt gij gaan met een lied en een glimlach; maar Noorwegen is somber; hier zwijgt ge en huivert. In Zwitserland weet gij Italië nabij hoe er de sneeuwstorm ook jaagt; in Noorwegen voelt gij bestendig den kouden adem der verslindende zee en den grijns van het fabelachtige Noordland waar geen menschen wonen. De machten die de dag eener nieuwe geschiedenis niet vernietigd heeft, hurken er in haar donkere spelonken van rots, en heerschen er in haar paleizen van wit kristal. Zooveel dichter naar het noorden toe, schijnt Noorwegen zoo veel nader te staan bij den mythologischen tijd en bij een eeuw van cyclopischen kamp.’Ga naar eind2 In die mythologische tijd ligt in elk geval de oorsprong van Noorwegen. Er zijn nog altijd heel wat sagen en legenden in omloop die het ontstaan van het land belichten. Zo bestaan er twee overleveringen die vertellen over de herkomst van de landsnaam. De eerste vertelt over Nor, die een broer heeft genaamd Gor en een zus Goë. Zij wordt ontvoerd door Hrolf. De broers zetten de achtervolging in en veroveren en passant de landstreken die nu Noorwegen vormen en verdelen de buit. Het vasteland is voor Nor, de eilanden voor Gor. Op het vasteland vindt Nor uiteindelijk zijn zus, hij heeft er echter een lange weg voor moeten afleggen. Die weg wordt de Norweg genoemd, en ziedaar de naam. Een ander verhaal wil dat er zo'n tweeduizend jaar geleden stammen in Scandinavië wonen die zich naar windstreken vernoemen. De stam die noordelijk van de Denen en Goten leeft, betitelt zich zelf als Nordvegr en via wat omwegen wordt dat uiteindelijk Noorwegen.Ga naar eind3 De echte historie van het land begint in de negende eeuw met een edelman genaamd Harald. Hij is verliefd op Gyda en wil graag met haar trouwen. Zij maakt een voorbehoud bij haar ja-woord: eerst moet hij heel Noorwegen hebben veroverd. Harald zweert zijn haren pas weer te knippen als hem dat gelukt is. Zes jaar later is het zover, hij verslaat in 872 met zijn vloot in de buurt van Haugesund de laatste vorsten die zich tegen hem verzetten. Hij wordt de eerste koning van het land, met als bijnaam Harald de Mooiharige. Zijn wreedheid leidt er echter toe dat heel wat Noren het land verlaten en zich vestigen op eilandengroepen als de Orkneys, de Hebriden, de Faroër en op IJsland. Ook zet hij zijn landgenoten, die al enige tijd als bloeddorstige Vikingen naar het zuiden trekken, aan tot extra rooftochten. Haralds nazaten blijven ondanks heel wat strubbelingen heersen over het land. De laatste van hen is Olav Trygvason, die in 995 de troon bestijgt en vervolgens met harde hand het christendom invoert. Twee jaar later sticht hij de stad Trondheim en maakt daarvan de hoofdstad van het land. In het jaar 1000 lijdt zijn vloot echter een nederlaag in een slag tegen Deense en Zweedse schepen, aangevuld met Noorse opstandelingen. Denemarken en Zweden verdelen daarna het land. Niet voor lang overigens, want enkele jaren later nemen de Noren onder Olav de Dikke het heft weer in eigen handen. Ruim driehonderd jaar duurt de Noorse onafhankelijkheid, dan volgt bijna een kwart eeuw - van 1319 tot 1343 - waarin Noorwegen en Zweden dezelfde vorst hebben. Het is een eerste politieke unie in Scandinavië. In 1397 wordt de grootste aangegaan, Noor- | |
[pagina 50-51]
| |
wegen, Denemarken en Zweden verenigen zich in de Unie van Kalmar. Hieraan liggen vooral huwelijken tussen de diverse koningshuizen ten grondslag. In 1536 stapt Zweden uit de unie en in de eeuwen die volgen is Denemarken de baas in Noorwegen. Officieel is er wel sprake van zelfstandigheid, maar in werkelijkheid komt daar niet veel van terecht. Het land is niet meer dan een provincie of een wingewest. Die situatie duurt tot 1814, wanneer de door Denemarken gesteunde Franse keizer Napoleon de Slag bij Leipzig verliest. Als een van de overwinnaars mag Zweden eisen stellen en een daarvan is Noorwegen. In dat jaar wordt de unie met Denemarken vervangen door een unie met Zweden. Vanaf dat moment krijgen de Noren meer zeggenschap, zeker nadat op 17 mei in de plaats Eidsvold door tal van vooraanstaande lieden de grondwet wordt opgesteld en ondertekend. Tevens wordt dan een eigen parlement - de Storting - in het leven geroepen. Vanaf dat moment wordt, Zweedse overheersing of niet, elk jaar 17 mei als nationale feestdag gevierd. Opkomend nationalisme, gevoed door politici, kunstenaars en wetenschappers, zorgt er uiteindelijk voor dat het land zich in 1905 van het buurland losmaakt en na bijna zeshonderd jaar weer onafhankelijk wordt.Ga naar eind4 Vijf jaar nadat Noorwegen onafhankelijk wordt, reist Felix Rutten door het land. Op vrijdag 27 mei verlaat hij de hoofdstad Kristiania om over de bergen die het land doormidden snijden per trein naar Bergen te reizen. Hij heeft geluk, want die mogelijkheid bestaat pas sinds twee jaar. De jonge Noorse staat heeft flink wat geld uitgetrokken om het westen en het oosten van het land met elkaar te verbinden. Rutten bericht er zelf over in De Maasbode: ‘Wat vroeger alleen per schip mogelijk was en voor twee jaar nog niet anders kon, geschiedt nu met 't grootste gemak in een gezelligen
Door de Bergensbaan zijn Bergen en Oslo sinds 1908 met elkaar verbonden.
2de en 3de klas-trein, met restauratie-wagon; 492 kilometer lang, een heelen dag, van 7 uur 's morgens tot 9 uur 's avonds, want - het hooggebergte dat Oost- van Westland scheidt, wordt overschreden, en zoo stijgt de trein tot hij ons 1300 Meter in de hoogte gevoerd heeft. Van Kristiania tot Roa bestond sinds lang een spoorlijn, - 58 kilometer lang; van Bergen tot Voss evenzoo, - 107 kilometer; maar deze lijnen moesten verbreed worden; twee grote tunnels werden geboord: de Haverstingtunnel, 2304 meter, en de Gravehalstunnel, 5311 meter. Over de geheele spoorlijn bedraagt de gezamenlijke lengte der tunnels 18 kilometer. Dan de bruggen! Bij Svenkerud, in Hallingdal, werd Skandinavië's grootste boogbrug gelegd, uit steen, met een spanwijdte van 44 meter. (...) Van beide zijden begon nu gelijktijdig de arbeid in 1906, tot men den 7den October 1907 elkander ontmoette bij den Hallingskarv. Eerst het volgend jaar werd de Bergensbaan voor 't reizend publiek opengesteld. 60 Millioen kronen had Noorwegen geofferd voor 't groote werk. Aldus is de direkte verbinding mogelijk geworden tusschen Bergen en Kristiania, en vandaar naar Stockholm.’Ga naar eind5 De Sittardenaar is verrukt over de treinreis, die naar zijn mening een toverwereld ontsluit voor de toerist. Een toverwereld die nergens anders in Europa te vinden is. Denkt hij althans, want hij is nog niet op zo heel veel plaatsen geweest. Door het raam van zijn coupé ziet hij telkens nieuwe panorama's opduiken, met als constanten rotsen, water, berken en varens. Hij beleeft de vier seizoenen op één dag, want terwijl hij 's morgens onder een zomerzonnetje is ingestapt, rijdt hij 's middags door een sneeuwlandschap.Ga naar eind6 De tocht voert hem vanuit Oslo via Roa en Honefoss naar het Hallingdal. Hij toert langs | |
[pagina 52]
| |
bossen, meren en watervallen, ziet af en toe een stuk weidegrond. De heuvels veranderen langzaam maar zeker in bergen. De trein schiet rakelings langs rotswanden. In het Hallingdal passeert hij bij Gulsvik het langgerekte Kröderenmeer. Lange tijd kan hij het water zien, maar dan ontnemen de bergen hem het zicht. Die worden hoger en hoger, zodat de trein het moeilijk krijgt. Het geeft hem de kans het indrukwekkende landschap beter in zich op te nemen. Plotseling zijn er de eerste witte velden van de eeuwige sneeuw, midden in de zomer. Het worden er meer en meer en ze stoppen de bergen bijna totaal onder. Dor en grauw wordt het, het landschap straalt een troosteloze verlatenheid uit. Dan doemen houten hutten op, vervolgens wat echte huizen, een kerk en een hotel. Hij is aangekomen in Geilo, bijna aan het eind van het Hallingdal en bij de poort tot de Hardangervidda, de hoogvlakte tussen het westelijke en het oostelijke deel van het land. In dat nietige vlekje blijft hij drie dagen. Hij moet er wachten op de komst van de al eerder genoemde Johannes, die ergens in de streek op ziekenbezoek is bij zijn moeder.Ga naar eind7 Felix Rutten verblijft in een van de vier hotels die Geilo dan telt, het Geilo Hotel van Ole Gjeilo. Het is een uit over elkaar geschoven dennestammen opgetrokken hotel, dat er rustiek uitziet en voorzien is van een grote open haard waaromheen de gasten kunnen zitten. De eveneens houten stoelen, banken en kasten zijn groen en rood geschilderd en voorzien van bloemmotieven en drakenkoppen in fel blauw en geel.Ga naar eind8 In een brief aan zijn ouders vertelt hij meer over de vlek: ‘'k Weet niet of ge Gjeilo ergens op een kaart zult vinden; 't is geen dorp, want dorpen zijn er niet; enkel een station, drie of vier hotels, een protestantsche kerk en op een afstand van een uur, langs den stroom, die door 't dal bruist, liggen misschien twintig huizen; op drie zijden rondom liggen de sneeuwbergen; op de vierde zijde, naar den kant van Kristiania is 't dal wat meer begroeid, in de verte de bergen blauw, maar heel in de diepte duiken weer andere witte kruinen op. We zijn hier 800 meter hoog, en ongeveer 300 kilometer van Kristiania. Dit is zoowat de helft van de reis naar Bergen: om half zeven vertrokken, kwam 'k hier om twee uur aan, na door de schilderachtigste streek te zijn gereisd waar de prachtigste landschappen telkens tot bewondering dwingen. Men kan ook moede worden van bewonderen! Dat voelde ik tot ik hier de beenen onder tafel stak! (...) De huizing en de menschen, alles is echt Noorsch, de meubileering niet te vergeten. 't Is een echt landelijk hotel met verbazend goed eten en hartelijke menschen die verrukt zijn daar 'k Noorsch versta en spreek, en nog meer verrukt omdat 'k een bundel Noorsche volksliederen bij me heb en daarover fantaseer op hun piano. Mijn bed is gedekt met twee wollen dekens en twee plumeaux: nu kunt ge berekenen hoe koud 't er is: en toch smolt de sneeuw gisteren verbazend; in duizenden bruischende stroompjes en stroomen en watervallen komt 't voorjaarswater van de rotsen af: treinen van muziek die ongezien door de bosschen rollen en alles vervullen met hun gezang.’Ga naar eind9 Fervent wandelaar als hij is, moet Felix Rutten natuurlijk alle drie de tochten maken die vanuit Geilo mogelijk zijn. Een van die wandelingen gaat verder het dal in, een andere terug en de derde voert de bergen in naar de Hallingskarv. Dat is de hoogste top in de | |
[pagina 53]
| |
Het Geilo Hotel waar Felix drie dagen doorbrengt.
omgeving van het dorpje, die bekend is doordat Henrik Ibsen hem door zijn held Peer Gynt uit het gelijknamige toneelstuk laat beklimmen. Natuurlijk trekt deze hem daarom het meest en meteen al de vrijdagmiddag na zijn aankomst klautert hij omhoog. Vier uur doet hij er over om de met sneeuw bekroonde kruin van de berg te bereiken. Een tocht die niemand uit Sittard hem zou hebben nagedaan, meldt hij zijn ouders. Maar ook een grootse en reusachtige tocht, die hem een gevoel van absolute vrijheid geeft. Zeker als hij vanaf de top naar de schitterende omgeving kan kijken. De dag erna maakt hij zowel 's morgens als 's middags een wandeltocht. Tijdens de eerste ontmoet hij een boer die hem meeneemt op zijn kar. Ze praten wat en dan begint de boer plotseling Noorse liederen te zingen. Felix Rutten geniet. In het hotel ontmoet hij een beeldhouwer die iets aan het maken is voor een ander hotel dat nog in aanbouw is. Met deze wandelt hij 's middags en ze praten in het Duits en Noors over kunst. De man moet net als Rutten niks hebben van het werk van Edvard Munch. Volgens de Sittardenaar heeft Munch een verhitte verbeelding en schildert hij abstractheden en koorts-gezichten. De vreugde van de schoonheid ontbreekt bij hem, meent hij. Als hij op zondagnamiddag bij de open haard zit, komt Ole Gjeilo hem vragen of hij boerendansen uit de omgeving wil zien. Er is namelijk een vioolspeler gearriveerd en die kan de muziek spelen die de dansers - de 56-jarige vrouw van Gjeilo en een jonge boer - nodig hebben. Ze willen hem de Halling en de springdans laten zien. Later dansen ook jongens en meisjes uit de omgeving. De meisjes in de speciale Hardangerklederdracht, | |
[pagina 54]
| |
die volgens Rutten de mooiste van Noorwegen is, vooral door het kantwerk dat erin is verwerkt.Ga naar eind10 Wat hij meemaakt, stemt hem lyrisch. Aan zijn ouders laat hij vanuit Geilo weten: ‘O, ik ben enthousiast over Noorwegen en zijn volk en zijn kunst. Wat 'n frisch volk, wat 'n gezond leven, wat 'n schoonheid en karakter. Als 'k terug kom breng 'k een Noorsche vlag mee, die 'k zal zetten op mijn schrijftafel en altijd blijven vereeren. Nergens geloof ik dat de mensch gemakkelijker beter en mooier van ziel kan worden dan in dit sterke, schoone land.’
De open haard in het Geilo Hotel.
Opgewekt stemt hem ook dat hij nu al zijn derde lente in 1910 beleeft. ‘Gisteren hoorde ik den koekoek. Dus zal 't toch lente worden ook hier! Dat is nu den derden keer dat ik 't voorjaar zie komen. Eerst bij ons, en die eerste en laatste zang van den nachtegaal. Toen te Kristiania. O wat is die Noorsche lente prachtig. Die duurt maar acht dagen, dan is 't zomer. Anemonen en lelietjes van Dalen bloeien er tegelijkertijd. En nu wordt 't ten derde malen lente hier. Hoe veel jaren heb 'k reeds geleefd sinds 'k op reis ben, vraag 'k me af? Ik weet niet meer hoe oud ik ben!’Ga naar eind11 De dag erna, maandag 30 mei, vertrekt hij om 14 uur samen met Johannes Knudsen uit Geilo. Ze sporen het hotel voorbij en daar staan alle mensen die hij heeft ontmoet naar hem te zwaaien. De tocht voert verder door de bergen en over sneeuwvlakten. Hij komt langs de wintersportplaats Finse, die op 1300 meter hoogte gelegen het hoogste punt van de Bergensbaan vormt. Het is er niet alleen winters wit, maar ook winterkoud, en dat eind mei.Ga naar eind12 | |
[pagina 55]
| |
Verder gaat het naar Myrdael, Voss en Dale. Daar ziet hij de eerste fjord van het westen, de Sörfjord. ‘Hier krijgt men een volledig overzicht van de fjordennatuur in telkens nieuwe uitzichten’, schrijft hij in De Maasbode, ‘met al de karakteristieken van het specifieke Noorsche landschap, met zijn steile hellingen, zijn rotsen die als muren uit het water oprijzen, zijn nauwe doorgangen, zijn bergpoorten, die een nieuwe wereld ontsluiten, welke men ontwaart in een blauwen nevel, diep aan het eind der spiegelende waterbaan.’Ga naar eind13 Nu is Bergen niet ver meer. |
|