Een Noorse liefde. Het weggestopte verlangen van Felix Rutten
(2012)–Adri Gorissen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 37]
| |
4 Naar NoorwegenFelix Rutten vaart zijn vrijheid tegemoet als hij op donderdag 28 april 1910 in de haven van IJmuiden aan boord stapt van het vrachtschip Sunpulp, dat hem als passagier tegen zeer billijk tarief mee zal nemen. Zijn vader, die hem altijd zegt wat te doen en aan wiens regels hij zich in het jaar na zijn terugkeer van de universiteit in Luik moet houden, is plotseling ver weg. Een bestaan als leraar is eveneens uit beeld.Ga naar eind1 Voor hem liggen enkele maanden Noorwegen, maanden waarvan hij niet precies weet wat ze hem zullen brengen. Het is de bedoeling dat hij lessen Frans en Duits gaat geven aan vriendinnen van Sophie, die zich steeds meer naar het zuiden van Europa begeeft, terwijl hij juist naar het noorden trekt. Mogelijk bezoekt ze in Italië en Spanje twee van haar ooms die daar wonen en de Lofoten vertegenwoordigen. Hij hoopt haar snel in Bergen, de plaats die zijn uiteindelijke doel in Noorwegen is, te ontmoeten.Ga naar eind2 Buiten het lesgeven is er natuurlijk nog zijn journalistieke werk voor de drie Nederlandse kranten. Veel ervaring heeft hij niet op dat vlak. In zijn studententijd in Leuven heeft hij weliswaar bijdragen geleverd aan het maar kort bestaande literaire tijdschrift De Groene Linde en het eveneens letterkundige blad Vlaamsche Arbeid, maar daarbij gaat het vrijwel alleen om poëzie. Of hij zich daarom nog wat heeft geschoold in journalistieke beginselen is niet bekend. In elk geval hoeft hij zich niet te bekwamen in kort schrijven, want van De Maasbode, De Tijd en De Nieuwe Rotterdamsche Courant krijgt hij alle ruimte. Dat hij voor alles een dichter is, verloochent Felix Rutten niet als hij een krantenartikel over het begin van zijn reis naar Noorwegen schrijft. Het stuk, getiteld Van Amsterdam naar Christiania, verschijnt op dinsdag 10 mei in De Maasbode. Eerder, op 6 mei, heeft De Nieuwe Rotterdamsche Courant al een artikel van hem gepubliceerd uit Oslo, maar dat uit De Maasbode is waarschijnlijk het eerste waarin hij probeert journalistiek te bedrijven. Het stuk staat bol van de ronkende zinnen, waarin hij zijn beschrijvingslust uitleeft. Het vertrek uit de haven van IJmuiden geeft hij als volgt weer: ‘De brug van Velzen, hoe onwillig ook, moest wijken waar wij kwamen: wijken moest de sluis, en de trots heurer hooge poorten neerhalen voor onzen gang, die streefden ter ruime zee. Daar sloeg de vuurtoren van IJmuiden zijn stralenbanen door den nacht, als een spookachtige windmolen met lichtende wieken: de stralenbundels wentelen door 't donker met beangstigende beweging, wijd rijkend van kim tot kim. Hoe dichter wij naderen, hoe sneller hun ommegaan, hoe lichter hun licht, dat ons bestrijkt met slag op slag. De boot gaat onbekommerd steeds en sterker overschijnt 't kantelende licht der waarschuwing: “terug, terug”. (...) Daar wijkt ter beide zijden de donkere massa der oevers: het vaste land legert zich in een lange zwarte lijn langs de heldere grijsheid die het schip omschijnt. De stille vaart wordt zachte dobbering. De steven huppelt over de zwoegende baren. Ons heft de vloed, | |
[pagina 38]
| |
de zee... (...) Vaarwel het kleine land, het eng kanaal, de donkere kust! Ons heft de vloed, de zee... Ons vaartuig danst in een wijden tuimel van geruisch en geschitter, van blij beweeg en hoog gevoel. (...) En zoo varen we door den nacht, die licht blijft van zachte glanzen, een nieuw land te gemoet, en een nieuwen morgen.’Ga naar eind3 De avond van die 28ste april is prachtig aan boord van de Sunpulp. Felix Rutten staat te juichen op het dek, zo mooi vindt hij alles. De zee mag dan wel flink te keer gaan, het deert hem niet, want hij heeft een vast vertrouwen in wat komen gaat en is trots van overmoed. Na die eerste spannende uren van zijn reis gaat hij naar bed, alhoewel dat die naam eigenlijk niet mag hebben en veel meer lijkt op een kastlade waar hij maar moeilijk in kan kruipen. De hele volgende dag bevindt de vrachtboot zich op zee en die is nog steeds niet erg rustig. Het onvermijdelijke gebeurt. Hij wordt door het steeds maar schommelen van het schip flink zeeziek. De zaterdag brengt hij afwisselend door op het dek en liggend op een sofa in de kajuit. Hij eet niet en drinkt niet en denkt af en toe dat zijn laatste uur heeft geslagen. Hij neemt de ongemakken echter als een man en beschouwt achteraf de zeeziekte als een ‘ontgroening waarvan 't eenige behagelijk is: te weten, dat 't is afgeloopen’. De volgende dag kampt hij nog wat met naweeën, want heeft last van zware hoofdpijn. Het enthousiasme waarmee hij aan boord is gestapt, is flink afgenomen.Ga naar eind4 Na drie volle dagen en vier nachten op zee is het inmiddels maandag 2 mei. De scheepskapitein komt hem wekken en zegt dat hij nu beter is en op moet staan. Op het dek is het lekker, de zon schijnt en de zee is kalm. Nog mooier is dat er weer land in zicht is. Ze naderen de Zweedse kust. In een niet uitgegeven handschrift met de titel Noorsche fragmenten, waarin hij een nog overdadiger taal gebruikt dan in zijn artikelen, beschrijft hij de aanblik: ‘Schoon zijn de Zweedsche klippen in den morgenschen luister. Zij heuvelen star uit de zee op, eiland na eiland, grijs-grauw van ver, maar bij 't naderen rozig-gekleurd. De zon blikkert op 't kaal gesteente, dat zich al meer heft, altijd teer zacht rood getint, en drijvend tusschen de blauwe waterbanen, drijvend ons voorbij en samen-ringend in de diepte achter ons: het Zweedsche land, dat ons met rozen-banden binnenhaalt: al maar meer en groter rotsbrokken, steenklompen, rotsbanken, - heele eilanden, die zich in menigte van 't vaste land afgescheurd hebben en komen al maar sneller naar ons toe, almaar rozig in 't heldere zee-blauw onder den smettelozen hemel.’Ga naar eind5 Die dag arriveren ze om elf uur 's morgens in de Zweedse havenstad Göteborg. Felix Rutten heeft tot zeven uur 's avonds de tijd om de stad te verkennen, want op dat tijdstip vertrekt het schip weer richting de Noorse hoofdstad Kristiania (tegenwoordig Oslo). Het eerste wat hij doet is een bezoek brengen aan de pastoor van Göteborg, een Duitser genaamd Lohmeijer. Die grijsaard ontvangt hem allerhartelijkst, trakteert hem op een glas witte wijn en geeft hem tips over wat hij per se moet zien in de stad.Ga naar eind6 In De Tijd van zaterdag 21 mei 1910 bericht hij over zijn bezoek aan de pastoor en het vermakelijke gesprek dat hij met hem heeft. ‘Wat 't plan mijner reis was, werd al gauw | |
[pagina 39]
| |
gevraagd, en hoe 'k naar Stockholm te gaan dacht. Maar toen 'k van Kristiania begon, was 't mis. Wat, Noorwegen...! (...) En gij gaat dan toch niet naar Stockholm? Mijn reisplan stond vast. Ja dan - zei de goede pastoor - zal ik u voor Kristiania een aanbeveling schrijven; en ik kreeg z'n kaartje mee, waarop te lezen stond: “Deze heer versmaadt Zweden, om Noorwegen te zien. Verdere aanbeveling dus overbodig.” Mijn verbaasd gezicht amuseerde pastoor Lohmeijer zeer en hij lachte, toen ik vroeg of dit een compliment voor mij beteekende, of niet? “Noch 't een, noch 't ander”, was het antwoord. “Maar 'k had gedacht, dat u iemand was, voor wien 't hoogste nog niet genoeg zou zijn.” “Juist, en daarom wil ik naar het noordelijkste noorden, waar Noorwegen uw lagere Zweden bestrijkt”.’Ga naar eind7 Na die visite gaat hij eten in een restaurant en beleeft daar zijn eerste avontuur: een Scandinavisch diner. Hij verbaast zich erover dat de kelner niet alleen brood en boter brengt, maar ook nog eens tien schaaltjes met diverse soorten eten. Aan zijn ouders schrijft hij daarover: ‘koud vleesch, visch, radijzen, kaas, en alles wat men maar met brood zou kunnen eten: vischsalade, vischkoekjes, komkommersalade, enz... Mijn verbaasd gezicht en mijn verbaasden uitroep: “Maa jeg spisse fra dette alt?” deden den man lachen... Daarna kwam soep, met stukjes kaas er in (heerlijk!), toen 'n warme vischportie met aardappelen en daarna 'n fijne dessert: een gebak van rijst en fruit!’Ga naar eind8 Het dwalen door de stad dat na de maaltijd volgt, is geen echt genoegen voor de Sittardenaar. Hij verwacht een stad met een Hollands karakter. Ze is niet voor niets door Hollanders gebouwd. Dat valt tegen. Er zijn weliswaar enkele grachten, maar die zijn in niks te vergelijken met die in Amsterdam. Ook staan er, anders dan in Holland, nauwelijks bomen. De stad met haar vele zware gebouwen en massieve huizenblokken in harde kleuren doet hem eerder aan Duitsland denken. Eén van de weinige mooie dingen aan Göteborg vindt hij het park aan de oever van de rivier de Göta, die de stad in tweeën snijdt. Het groen van het park overschaduwt de rivier en schept met de naastgelegen weg een zeer fraaie stadsboulevard. Verder waardeert hij het museum en een soort privépark waarin een restaurant is gevestigd. Het Slottskogen, een park in de rotsen boven de stad dat fraaie uitzichten biedt, is ook de moeite waard. Voor de rest kan hem maar weinig bekoren.Ga naar eind9 Op zijn tocht door de plaats ontmoet hij twee jongens die zich als gids aanbieden. Ze spreken niet of nauwelijks Engels en Felix Rutten gebrekkig Noors. Gelukkig heeft één van de jongens een woordenboek bij zich, waardoor ze toch enkele uren samen kunnen rondlopen en met elkaar kunnen praten. Ze beloven elkaar op de hoogte te houden van wat ze meemaken.Ga naar eind10 Vervolgens zoekt hij in de haven de Sunpulp, die diezelfde maandag twee uur later dan gepland, namelijk om negen uur in de avond, vertrekt naar Kristiania. De volgende morgen is het eerst grauw, waardoor de Noorse kust slecht in beeld komt, maar de nevel lost al snel op en dan is het een prachtige morgen. Als de kust eenmaal goed in de kijker te zien is, duurt het nog een hele tijd voor ze de Noorse hoofdstad bereiken. Ze moeten door de langgerekte Oslo-fjord om in de haven te komen. | |
[pagina 40]
| |
Felix Rutten staat aan de reling van de boot en laat het landschap op zich inwerken. Hij vindt de vaart door de fjord en het voorbijglijden van rotsen en eilanden fantastisch. Een fjord is heel anders dan de zee, ontdekt hij. Het woord fjord is overigens voor hem synoniem met Noorwegen. Hij herhaalt het enkele malen voor zichzelf en daarbij klinkt het alsof hij nooit eerder die klank heeft gehoord. Met de fjord gaat een nieuwe wereld voor hem open, een nieuwe wereld met vreemde beelden voor zijn droom, of zoals hij zelf zegt: mijn lang verlangen. Uiteindelijk bereikt de Sunpulp op dinsdag 3 mei om half vier 's middags de haven van Kristiania, de stad waar hij meteen lyrisch over is. In zijn handschrift Noorsche fragmenten luidt het: ‘Kristiania, in eene eindelooze uitgestrektheid met àl maar witte huizen, in een wijden boog gespannen om den blauwen fjord, een stad van louter wit, uitgezaaid in de schittering der zon tegen donker-groenen grond van dennenwouden. Een regen van wit gebloesem onder de blauwe lucht, om 't spiegelgladde water; een diadeem van wit geblink: het schitterend gesternte van dezen Noorsche fjorden hemelblauw. Wit, louter wit, het koninklijke Kristiania.’Ga naar eind11 Veel tijd om bij alle moois stil te staan heeft Felix Rutten niet. Hij rent zo snel mogelijk naar het kerkhof van Kristiania om nog iets mee te krijgen van de begrafenis van de in die
Bjørnsterne Bjørnson.
tijd belangrijkste Noorse schrijver en dichter Bjørnsterne Bjørnson (1832-1910). Deze heeft onder meer de tekst van het Noorse volkslied geschreven, wordt gezien als een soort literaire vader des vaderlands en is in 1903 gelauwerd met de Nobelprijs voor literatuur. Bjørnson heeft er mede aan bijgedragen dat de Noren zich in 1905 op politiek gebied los maken van Zweden en op cultureel vlak van Denemarken. De plechtige teraardebestelling is een gebeurtenis van enorm journalistiek belang en De Nieuwe Rotterdamsche Courant heeft hem dan ook om een artikel gevraagd. Hoewel hij al eerder stukken heeft geschreven, is het verslag met de titel Björnson's uitvaart zijn eerste dat wordt geplaatst, namelijk op vrijdag 6 mei 1910.Ga naar eind12 Het is duidelijk geen artikel van een ervaren journalist, die veel meer op nieuws-elementen zou letten. Sfeerbeschrijvingen vormen de hoofdmoot en tussen die dichterlijke alinea's verwerkt Felix Rutten op omzichtige wijze wat er is gebeurd. | |
[pagina 41]
| |
Hoewel hij niet bij de aankomst van het stoffelijk overschot in de haven van Kristiania is geweest, beschrijft hij die in zijn stuk toch. Hij begint er zelfs mee. De Sittardenaar toont zich zeer onder de indruk van de begrafenisplechtigheid, die van nationaal belang is en waarvoor heel Kristiania is uitgelopen en Noren van elders naar de stad zijn getrokken. ‘Geheel deze begrafenisviering, heeft ondanks de verhevenheid waarmee zij wordt begaan en de algemeenheid der deelneming, - en dit alles onder aangrijpende stilte en statie - weinig van rouw’, schrijf hij, ‘daar zij al den kleurengloed heeft - slechts niet den helderen klank - eener verheerlijking. Alle winkels verkondigen den grooten man des lands. Overal niets dan beelden en portretten van hem, met de omlauwerde initialen. Heel de stad is bevlagd, maar met wijd-uit waaiend, zij 't ook laag gebonden doek. Veel huizen zijn geheel met groene slingers omkranst. Voor den kleinen schouwburg, waar de begrafenisstoet voorbijtrekt, is een eerepoort opgericht, waarvan 't heldere rood met 't Noorsche wit- en blauwe-kruis slechts even wordt getemperd door rouwkrib. Voor de Drievuldigheidskerk, waar heel den dag door de menigte langs de katafalk voortschrijdt, zijn eeretropeeën aangebracht met palmen en kransen; groene dennetwijgen bedekken de trappen, waarlangs uit een rij van zilveren drievoeten hooge vlammen opwalmen.’ Het meest is hij echter geraakt door de Noren zelf. In zijn artikel meldt hij: ‘Deze menigte heeft me diep getroffen, 't Noorsche volk, vooral hier in de hoofdstad maakt op de vreemdeling toch reeds zoo'n diepen indruk door zijn waardigheid van voorkomen, zijn voornaamheid van manieren, door den ernst van zijn uiterlijk, door hoofschheid en gratie verzacht, gelijk de strengheid van zijn gelaatsuitdrukking wordt veraangenaamd door den vriendelijken blik der smeltend-blauwe oogen. 't Is de koninklijke bevolking eener koningsstad, die in vormenschoon en ook in minzaamheid den fijnen Zweed niets toegeeft.’ Over de begrafenis zelf is hij kort. Hij laat weten dat Bjørnson is bijgezet op het kerkhof in het hart van de stad, het Var Frelsers Gravlund, dat de mensenmenigte zingt bij zijn graf en dat kist en groeve met bloemen worden bezaaid. Rutten: ‘Bijna in 't hart der stad ligt het kerkhof, waar hij rust in 't parkvormig midden van den doodenakker; daar beschijnt de zon zijn graf, en als symbool staat er een reusachtige populier, waarvan de top juist even begint op te kleuren in den glans der zon van Mei. Naast hem rust alleen Ibsen.’ Ook bericht hij nog over de herdenkingsplechtigheid die avond in de schouwburg van Kristiania: ‘Het heele gebouw was zwart behangen en reusachtige banen van rood met 't Noorsche kruis voor 't front. Op zilveren luchters rondom 't balkon brandden fantastische vlammen die hun schijnsel vallen lieten op 't levensgroote standbeeld van den dichter, dien zijn stad, naast Ibsen, op 't voetstuk bracht in haar schoonste wijk, en wel tijdens zijn leven. Daar rijst 't in 't prachtig plantsoen, dat zich uitstrekt van 't Stortingsgebouw tot 't koninklijk paleis. Ook hier bloemen en lauwergroen: maar 't rouwfloers wekte geen gedachten aan dood en verdwijnen. Houde 't hart te kloppen op, de geest blijft levendig in zijn werk. In mij blijft levendig wat ik heden bewonderd heb.’Ga naar eind13 | |
[pagina 42]
| |
Het stoffelijk overschot van Bjørnson arriveert per boot in Kristiania.
Na deze snelle journalistieke actie heeft Felix Rutten alle tijd om Kristiania te verkennen. Hij logeert de eerste dagen in het Missionshotel aan de Raadhusgate in het hartje van de stad. Vanaf donderdag 5 mei 1910 woont hij bij een onbekende Duitse familie in huis, waar hij elke dag piano speelt en zijn gastgevers blij maakt met muziek uit hun vaderland. Het is warm die eerste dagen. De warme pakken en reisdekens die hij heeft meegenomen uit Sittard zijn volstrekt overbodig.Ga naar eind14 Ook in Kristiania is de plaatselijke pastoor één van de eersten die hij opzoekt. Andere bezoeken brengt hij aan Sophie's zus Molle, aan Sophie's goede vriendin Helga en aan Gudrun, één van de andere Noorse meisjes die in Venlo zijn geweest en die bij pater Van Well nogal in hoog aanzien staat. Bij haar familie eet hij vaak een hapje mee. Visites legt hij tevens af bij Jan-Olav Smit (1883-1972), een Nederlandse geestelijke die in Kristiania verblijft en in later jaren apostolisch vicaris van Noorwegen zal worden, en bij de beroemde Noorse beeldhouwer Vigeland (1869-1943), die dan met name bekend is als maker van een aantal sculpturen voor de Nidaros-kathedraal in de Noorse stad Trondheim, zo'n 450 kilometer noordelijk van Oslo. Veel tijd brengt Felix door in musea, waar hij niet alleen alles bekijkt wat er te zien is maar ook zo nu en dan studeert. Op enkele avonden gaat hij met vrienden of vriendinnen naar het theater om er bijvoorbeeld de opera Aïda te beluisteren. Verder maakt hij zwerftochten | |
[pagina 43]
| |
in de omgeving van de stad, onder meer naar het hoogste punt bij Kristiania, vanwaar je de stad prachtig aan de fjord kunt zien liggen. Avontuurlijk vindt hij vooral het Noorse eten. Hij bericht er zijn ouders herhaaldelijk over: ‘Zoo had 'k laatst nog honger en vroeg “wat meer”, 'k bedoelde een gerecht, maar kreeg opnieuw soep... 't Is namelijk de gewoonte hier de soep te eten na 't overige, waar 'k me echter niet aan stoor! Als desert komt appelenmarmelade of abrikozen, dat gegeten wordt met melk en suiker. Verder dan ook geen groenten.’ Die eerste dagen in Kristiania gebruikt hij om een aantal artikelen te schrijven voor de drie kranten. Na korte tijd heeft hij er vijf af: twee voor De Tijd, twee voor De Nieuwe Rotterdamsche Courant en één voor De Maasbode, die hij zo snel mogelijk naar Nederland stuurt. Haast hoeft hij niet te maken, want de dagbladen zijn niet echt snel met plaatsing. Alleen zijn stuk over Bjørnson haalt vlot De Nieuwe Rotterdamsche Courant, met de andere wordt lang gewacht. Vreemd is dat Felix Rutten niets meldt over de aankomst van de Amerikaanse president Theodore Roosevelt in Kristiania voor een bezoek aan Noorwegen.Ga naar eind15
De Carl Johans Gate: de hoofdstraat van Kristiania.
Over Kristiania zelf schrijft hij alleen in De Maasbode. In het artikel toont hij zich een beetje teleurgesteld over de stad. De mooie witte plaats die hij vanaf de Sunpulp dichterbij ziet komen, is zo fraai niet. ‘Nu spijt 't me dat ik 't zeggen moet, want zoo heerlijk is de aanblik uit de verte, en zoo gezellig is de stad bij een langer verblijf; maar de éérste kennismaking is ontnuchterend. Waar zijn die witte paleizen, waar is die smettelooze witheid; die glans, die koninklijke stad? Van uit de haven gezien is ze niets meer dan een andere | |
[pagina 44]
| |
koopmansstad, met gore, grauwe, groote gebouwen, en onder een sluier van stinkenden rook, van walm en damp, waaronder stoomfluiten razen, wagens rammelen en al de herrie krioelt eener landingsplaats, in wolken van warrelend stof.’ Bij nadere bestudering blijkt er toch wel wat aardigs te ontdekken, bijvoorbeeld op de Torvet, de oude markt van de stad. ‘Hier op 't “Torvet” ziet ge, dat we in Noorwegen zijn: dat valt u verder op, bij 't bezichtigen der winkels van vrouwenarbeid, met het noorsch borduurwerk en de schoone Hardangerkanten; ook bij de uitstalling der porcelein-winkels, waar ge fabrikatie van Porsground bewondert, en 't fijne vazenwerk, bij ons meer algemeen bekend als Deensche kunst, terwijl er toch een groot verschil is tusschen de kunst der drie Skandinavische landen: maar dan bij den goudsmid, waar de prachtige filigraanbroches de overhand hebben en de zilveren sieraden voor Noorwegen zo karakteristiek, met het gebengel der rinkelende kettinkjes en plaatjes en schelpjes, en de gordelgespen in oud-zilver, de drakenkoppen en de noorsche leeuwen, de radvormige opschikspelden met de bonte steenen voorzien, waarvan geen vrouw die voorbijgaat niet 't een of ander draagt. In dit geringbevolkte land maakt een groot nationaal zelfbewustzijn een groote kunst mogelijk.’Ga naar eind16 Voor zijn uitstapjes in en om de stad krijgt hij meer tijd. Oorspronkelijk is het de bedoeling dat hij op vrijdag 13 mei 1910 verder zal reizen naar Bergen, maar die plannen veranderen. Uiteindelijk blijft hij twee weken langer. Pas op vrijdag 27 mei gaat het richting de westkust van Noorwegen. Hij bericht er zijn ouders over, vertelt dat hij het idee heeft al jaren van huis te zijn, en zegt dat ze zich geen zorgen om hem moeten maken: ‘ik leef hier heerlijk, gelukkig en ook goedkoop’. Sophie is inmiddels onderweg naar Bergen, ze is per schip in Londen gearriveerd. Die 27ste mei rijdt hij per trein naar haar toe. Onderweg in Geilo zal hij Johannes Knudsen ontmoeten, de 22-jarige vriend van Gudrun die bij een krant in Bergen werkt. Vanuit Geilo reizen ze samen naar de tweede stad van Noorwegen. Felix Rutten kijkt er met spanning naar uit en verheugt zich op de treinreis dwars door de bergen, die het westen en het oosten van het land scheiden.Ga naar eind17 |
|