Mathias Kemp. Een leven voor Limburg
(1991)–Adri Gorissen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 99]
| |||||||||||||||
hoofdstuk V
| |||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||
“Bijzondere Collegekaart” van M. Kemp voor het volgen van theologie-colleges, 1927.
gehalte wezen als onze eerste uitgave’, aldus de trotse tekst van de prospectus.Ga naar eind3. De pers reageerde enthousiast op de eerste uitgave van ‘Veldeke’. In De Maasbode werd het ‘een product van degelijke boekkunst’ genoemd ‘zonder overdaad en grilligheid, harmonisch en schoon’. Volgens de krant was de nieuwe uitgever met de eersteling uitstekend voor de dag gekomen.Ga naar eind4. De start van de uitgeverij was dus geslaagd. Om de oprichting van het persbureau (Kemps andere activiteit) te melden, stuurde ‘Veldeke’ op 2 mei 1928 aan 41 kranten in Nederland een circulaire. Daarin werd duidelijk gemaakt dat het bureau niet de normale nieuwsberichten leverde, daarvoor hadden de kranten immers al hun correspondenten. Wat het wel deed, stond als volgt omschreven: ‘Leiding en medewerkers van het persbureau “Veldeke” stellen zich tot doel het leveren van speciale artikelen omtrent kwesties van cultureelen, economischen en anderen aard, z.g. stereotiepe copie wordt dus niet geleverd, behalve wellicht een keer wanneer het zou gelden groote verslagen als van congressen e.d., die vanzelf een reportagekarakter dragen. Ons werk zal in hoofdzaak dus wezen datgene waarvoor men van het hoofdbureau redacteurs uitzendt’.Ga naar eind5. Duidelijk waren hierin de voorkeuren van Kemp te herkennen, hij schreef het liefst reportages en beschouwingen. Op de circulaire werd positief gereageerd door het Limburgsch Dagblad. Na een toelichting en een gesprek kwamen het Limburgsch Dagblad en ‘Veldeke’ tot een overeenkomst. Daarin werd vastgelegd dat het persbureau, maar eigenlijk dus Kemp, om de veertien dagen een bijdrage zou leveren voor de zaterdagkrant over Limburgse of Maastrichtse aangelegenheden. Bovendien zou het bureau artikelen leveren over muziek- en toneeluitvoeringen en schilderijententoonstellingen in Maastricht. De samenwerking ging op 1 oktober 1928 in.Ga naar eind6. Een andere klant die zich aandiende was het Algemeen Handelsblad. Deze meldde zich echter al voordat de circulaire de deur uit was. Het Algemeen Handelsblad had van Georges Nypels, een Maastrichtenaar die voor deze krant had gewerkt, gehoord dat Kemp wel genegen zou zijn ‘voor ons blad enkele | |||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||
Limburgsche vraagstukken te behandelen’.Ga naar eind7. Math ging daar graag op in en was vanaf dat jaar (via het persbureau) vast medewerker van het Algemeen Handelsblad. Een zelfde post bekleedde hij vanaf 1929 bij een andere landelijke krant, De Tijd. De artikelen voor de drie dagbladen plus de losse opdrachten voor andere bladen en tijdschriften leverden financieel voldoende op om ook het persbureau een succes te maken. De eerste jaren ging het de NV Schmitz & Kemp voor de wind. De firma had op een gegeven moment zelfs tien man personeel in dienst.Ga naar eind8. Rond 1932 begon het echter minder te gaan, reden voor de partners om het bedrijf te splitsen. Math kreeg in januari 1933 de uitgeverij, het persbureau en het antiquariaat toegewezen, waarvoor hij de naam ‘Veldeke’ mocht voeren. Zijn compagnon ging nog enige tijd verder onder de naam Schmitz & Kemp.Ga naar eind9. Vanaf 1933 was Kemp dus geheel zelfstandig. | |||||||||||||||
Een slanke PierretteInmiddels had hij wel een ‘levenscompagnon’ gevonden. Op een carnavalsbal leerde hij in 1929 ‘een slanke, charmante Pierrette’Ga naar eind10. kennen. Dat was de vijftien jaar jongere onderwijzeres Anna Maria Hubertina Dassen, wier ouders in Heerlen een schoenenzaak dreven.Ga naar eind11. Op 4 november 1930 trouwden de twee en woonden vanaf die dag op het adres Graaf van Waldeckstraat 27 te Maastricht. Daarvoor woonde Math vijf jaar op de Kesselskade 42, nadat hij in 1925 het ouderlijk huis aan de Lage Barakken 5 had verlaten.Ga naar eind12. Het echtpaar ging de dag na het huwelijk meteen op reis naar Noord-Afrika. Math, die in Europa al heel wat omzwervingen had gemaakt, gaf zijn plan om eens naar IJsland te reizen op en verruilde het voor het idee een ongeorganiseerde tocht door Algerije te maken. Vervoer en verblijf regelde hij helemaal zelf, er kwam geen reisbureau aan te pas. Het werd een avontuurlijke tocht per boot, trein en vooral bus. Tot ergernis van de chauffeurs gingen de echtelieden niet in de bus, maar op de imperial zitten zodat ze alles beter konden zien, schreef Kemp jaren later in een toeristisch artikel. Op die manier zwierf het echtpaar
Portret van An Kemp-Dassen, geschilderd door P. Vermeulen. Olieverf op doek, 1951. (Coll. Bonnefantenmuseum).
| |||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||
ruim veertien dagen door Algerije. Op 23 november waren ze weer in Maastricht, na de terugreis in 48 uur te hebben gedaan. Zo waren ze net voor de eindejaarsdrukte terug in de zaak.Ga naar eind13. An Kemp was een grote, joviale vrouw, die nogal afstak bij de kleine, stille Math. Ze had een groot hart, waarvan ze absoluut geen moordkuil maakte. Daardoor kwam ze nogal eens onbehouwen over. Zo riep ze eens tijdens een diner in Luik, waarbij kippebouten werden geserveerd tegen een collega-journalist: ‘Frits, geef miech dien bats, daan krijgs tiech mien bats’. Ook liet ze zich weinig gelegen liggen aan conventies, ze rookte bijvoorbeeld sigaartjes. Een opmerkelijke vrouw in die tijd.Ga naar eind14. Ze assisteerde haar man bij zijn werk, zeker toen het persbureau en de uitgeverij aan huis in de Graaf van Waldeckstraat waren gevestigd. In het antiquariaat hielp ze pas, nadat Math in 1938 het huis Parallelweg 50, pal tegenover het station, had gekocht. Dat was een reusachtig pand, waar heel wat boeken konden worden ondergebracht. Voor die tijd waren de boeken opgeslagen in een magazijn aan de St. Bernardusstraat, omdat Math er toch maar weinig mee deed.Ga naar eind15. De journalistiek was in de jaren dertig zijn hoofdactiviteit. | |||||||||||||||
Regionaal super-correspondentOok nadat de firma Schmitz & Kemp begin 1933 was opgesplitst, bleef Kemp werken voor het Limburgsch Dagblad, het Algemeen Handelsblad en De Tijd. Voor het Limburgsch Dagblad fungeerde hij als schrijver van literaire kronieken, als kunstrecensent en als specialist in Limburgse aangelegenheden’.Ga naar eind16. De Limburgse aangelegenheid waar hij in de periode tussen 1928 en 1940 het meest over schreef, was die van de wateraftapping van de Maas. Nederland had Maaswater nodig voor de voeding van het Julianakanaal, België voor het Albertkanaal. De Nederlanders en vooral de Limburgers waren bang dat België zoveel water aan de Maas zou onttrekken, dat er voor voor het Julianakanaal niets of onvoldoende overbleef.Ga naar eind17. Dan zou er van de economische opbloei, waarvoor het Julianakanaal werd aangelegd nog niets terechtkomen. In vele artikelen ging Kemp uitvoerig in op de verdragen en conventies die de buurlanden ten aanzien van de Maas en het water hadden gesloten. Ook raakte hij over het onderwerp regelmatig in polemieken verzeild met Belgische kranten en zijn oude rivaal de Limburger Koerier. Toch schreef hij in 1935 voor diezelfde Maastrichtse krant een artikelenreeks, waarin hij de kwestie exact uit de doeken deed. Dat hij daarvoor werd gevraagd, geeft aan dat hij in die tijd als een van de autoriteiten in Limburg op het gebied van de waterwegen werd beschouwd. De artikelenreeks werd door de uitgever van de Limburger Koerier, Uitgeversmaatschappij Neerlandia, gebundeld onder de titel ‘Om het Maaswater’. Ook daarin analyseerde hij weer de verdragen, berekende precies de hoeveelheid water die nodig was voor voeding van de beide kanalen, de Maas zelf en nog enkele kleinere kanalen en bekeek en woog de belangen van zowel België als Nederland. Hij kwam tot de conclusie dat het onttrekken van water aan de Maas bij Luik om er het Albertkanaal mee te vullen, in strijd was met de Belgisch-Nederlandse verdragen. Ook stelde hij vast dat de Maas meestal genoeg water bevatte om alle kanalen en de rivier zelf ervan te kunnen voorzien. Alleen in droge tijden konden er problemen optreden. Voor die gevallen moesten de buurlanden een speciaal verdrag sluiten, vond hij.Ga naar eind18. Dat verdrag kwam er niet. Er ontstond een geschil, dat tenslotte werd voorgelegd aan het Internationaal Hof van Justitie. Het Hof besloot in 1937 dat de voeding van het Albertkanaal met bij Luik aan de Maas onttrokken water niet in strijd was met de bestaande Belgisch-Nederlandse verdragen.Ga naar eind19. Het was natuurlijk niet alleen het Maaswater waar Kemp voor zijn drie kranten over schreef. Veel aandacht schonk hij ook aan de kunsten (vooral schilderkunst en toneel), de mijnbouw, geschiedenis en economie. Voor De Tijd en het Limburgsch Dagblad schreef hij kronieken. De bekendste was die in de Heerlense krant, getiteld ‘Trichtse Tournooien’, die tussen 1929 en 1934 verscheen. Ook daarin kwamen weer historie, kunst, literatuur en politiek aan bod, maar vooral actuele Maastrichtse onderwerpen. Alle onderwerpen behandelde hij nogal | |||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||
badinerend. De kronieken vormden voor Kemp een soort uitlaatklep. Na het schrijven van zijn serieuze beschouwingen en achtergrondreportages, had hij er behoefte aan wat lossere stukken te vervaardigen. Hij deed dat vrijwel zijn hele journalistieke loopbaan, altijd had hij wel een rubriek waarin hij even anders in kon gaan op het nieuws of er een beetje oneerbiedig mee kon stoeien. In zijn gewone stukken ontbrak die speelsheid vrijwel geheel. Ze waren degelijk geschreven, getuigden van veel kennis en inzicht, maar hadden slechts zelden een lichte toets. De pers had in die tijd nu eenmaal een andere taak, ze was er eerst en vooral om informatie te geven en de publieke opinie te beïnvloeden. Amusement en verstrooiing kwamen pas op de laatste plaats. Kemps journalistieke werk bracht hem in de periode 1928-1940 op tal van plaatsen. Zijn werkgebied was niet tot Limburg beperkt, maar strekte zich uit tot de Belgische Kempen, Wallonië, het Rijnland en het Roergebied. Hij schreef bijvoorbeeld over de grote mijnramp in het Duitse Alsdorf, de aanlegwerkzaamheden voor het Belgische Albertkanaal en de verschijning van Maria in het Waalse plaatsje Beauraing. Vandaar dat hij zichzelf betitelde als een ‘regionaal super-correspondent’.Ga naar eind20. Op het eind van de jaren dertig kwam hij beroepshalve wat vaker in Duitsland. In opdracht van het Algemeen Handelsblad moest hij een keer onderzoek doen naar de arrestatie van enkele Nederlanders in het Rijnland. Daarbij kwam hij terecht in het Gestapo-hoofdkwartier te Düsseldorf. Een andere opdracht van het Amsterdamse dagblad voerde hem naar Burg Vogelsang bij het plaatsje Gmünd in de Eifel. Daarvan werd beweerd dat het een gigantisch fort in aanbouw was, vanwaaruit de Duitsers een aanval op Nederland en vooral België konden beginnen. Onderzoek ter plekke leerde Kemp dat die bewering niet klopte. Burg Vogelsang moest zoiets als een politieke hogeschool voor toekomstige nazi-leiders worden. Dat onderzoek leidde ertoe dat hij als eerste buitenlandse journalist een kijkje mocht nemen in Burg Vogelsang, iets waarop hij zijn hele leven trots bleef. Net als op de twee artikelen die hij erover schreef.Ga naar eind21. Met Duitsland had hij
Kemp (2e rij, 3e van rechts) temidden van een groep persjournalisten bij een bezoek aan de model-steenkolenmijn in Valkenburg op 17 mei 1932.
| |||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||
in die tijd ook nog andere contacten, hij werd namelijk Limburgs correspondent voor twee in Aken verschijnende kranten. In 1933 en 1934 schreef hij voor de Volksfreund, Aachener General AnzeigerGa naar eind22., van 1935 tot 1940 voor de Aachener Volkszeitung.Ga naar eind23. Door het uitbreken van de oorlog kwam een abrupt einde aan de samenwerking. Doordat hij voor zoveel kranten werkte, bijdragen leverde aan tijdschriften en ook incidentele journalistieke opdrachten aanvaardde, moest hij vrijwel dagelijks meerdere artikelen schrijven. Hij moet dat snel en met een zeker gemak hebben gedaan, want anders kan de enorme hoeveelheid, degelijke en informatieve artikelen nauwelijks worden verklaard. Zeker als die ook nog eens wordt gezien in het licht van de rest van zijn produktie: boeken van journalistieke aard, historische werken, romans en gedichtenbundels. In het Kemp-archief bevinden zich duizenden en nog eens duizenden krante-artikelen. Op basis daarvan kan gerust worden gesteld, dat Math Kemp in de jaren dertig een van de toonaangevende journalisten in Limburg was. | |||||||||||||||
Zuid-Limburgsche ProblemenDie vele artikelen vormden de basis voor de in de periode 1928-1940 verschenen zes door Kemp geschreven journalistieke werken. Twee daarvan, ‘Aan een driesprong van scheepvaartwegen’ uit 1932 en ‘Om het Maaswater’ uit 1935 waren bundelingen van eerder verschenen krante-artikelen. Een ander, ‘Zuid-Limburgsche Problemen’ uit 1929 was in eerste instantie bedoeld als rapport voor de regering en het parlement, maar kon evengoed als een uitgebreid journalistiek verslag over de toestand in Limburg worden gezien. De overige drie, ‘Juliana-Kanaal’ (1934), ‘De Limburgsche mijnen in economisch en sociaal opzicht’ (1935) en ‘Het Albert-Kanaal’ (1939), waren echte journalistieke werken, waarvoor hij veel materiaal ontleende aan zijn artikelen. De onderwerpen van de zes boeken geven duidelijk Kemps specialisme weer: vier ervan hebben betrekking op de waterwegenkwesties in de provincie. Het meest omvattend was het rapport ‘Zuid-Limburgsche Problemen’, dat hij in opdracht van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor het district Maastricht en Omstreken maakte. Dat hij het rapport mocht maken, had natuurlijk alles te maken met zijn vroegere verbintenis aan de kamer. Bovendien had hij ook na zijn vertrek bij de kamer een adviserende en rapporterende functie behouden.Ga naar eind24. In het rapport werden, zoals de titel al aangaf, de moeilijkheden waarmee Zuid-Limburg en met name Maastricht kampte op een rijtje gezet. Moeilijkheden waaraan volgens de Kamer van Koophandel snel een einde moest worden gemaakt. Hoewel Maastricht en omgeving economisch bijzonder gunstig was gelegen in het centrum van rijke kolenbekkens en op het kruispunt van scheepvaartwegen en treinverbindingen, profiteerde het daar niet van, aldus Kemp. Dat had volgens hem diverse oorzaken. In de inleiding zette hij ze op een rijtje: ‘Van bijzonder nadeel zijn:
Vervolgens werkte hij de punten een voor een verder uit. Dat viel hem niet moeilijk, want in feite hoefde hij slechts te putten uit de talloze artikelen waarin hij over de verwaarlozing van | |||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||
Omslagen van de boeken Juliana-kanaal en Het Albertkanaal.
| |||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||
Limburg door de Nederlandse regering had geschreven. Want daarop kwam het weer neer: de regering had geen enkel oog voor de gerechtvaardigde Limburgse verlangens en bevoordeelde dichter bij Den Haag gelegen gewesten. Als er al eens een voor Limburg gunstige beslissing werd genomen, zoals de aanleg van het Juliana-kanaal, dan werd de uitvoering ervan enorm vertraagd. De Zuidlimburgse problemen waren volgens Kemp gemakkelijk op te lossen. Een snelle voltooiing van de diverse Limburgse waterwerken, het sluiten van een verdrag met België waarin de onderlinge verhoudingen werden geregeld (de kwestie sleepte al vanaf het einde van de eerste wereldoorlog) en het veranderen van de vrijhandelspolitiek in een meer op bescherming gericht beleid, zouden aan alle moeilijkheden spoedig een einde maken. In werkelijkheid duurde het nog een hele tijd voordat de knelpunten werden opgelost. Kemp zou over de waterwegen in de jaren dertig nog heel wat schrijven. De kennis die hij daarbij opdeed, gebruikte hij voor de gedenkboeken die hij maakte ter gelegenheid van de officiële opening van het Juliana-kanaal en het Albert-kanaal. Het boek over het Juliana-kanaal bevatte een historische beschouwing over de bevaarbaarmaking van de Maas en de totstandkoming van het kanaal. Bovendien waren er beschrijvingen in te vinden van alle belangrijke kanalen en andere waterwegen die in Limburg op de Maas uitkwamen. In het werk over het Albert-kanaal begon Kemp ook met een historisch overzicht en een beschrijving van de aanlegwerkzaamheden. Daarna volgde per kanaalvak een beschrijving. Beide boeken waren royaal van illustraties en advertenties voorzien. Dat had alles te maken met Kemps contacten met het Algemeen Publiciteits Kantoor in Amsterdam, een aan het Limburgsch Dagblad gelieerde uitgeverij. Het APK gaf ‘Juliana-kanaal’ bij Veldeke uit. Math keek daar de kunst van af en liet op gelijke wijze ‘Het Albert-Kanaal’ bij zijn eigen uitgeverij ‘Veldeke’ verschijnen. In ‘Het Albert-Kanaal’ was de tekst overigens zowel in het Frans als het Nederlands afgedrukt.Ga naar eind26. Math werkte vaker samen met het Algemeen Publiciteits Kantoor. Hij leverde bijvoorbeeld bijdragen aan uitgaven als ‘Centra van het Tourisme in Limburg’. Het was puur commercieel werk, want de adverteerders moesten vaak in de tekst worden genoemd. Een boek van totaal andere aard was ‘De Limburgsche mijnen in sociaal en economisch opzicht’, dat in 1935 bij zijn eigen uitgeverij verscheen. Het was zoals hijzelf in zijn memoires opmerkte ‘een werkje van documentairen aard, rijk aan cijfers en statistieken’.Ga naar eind27. Inderdaad stond het boordevol gegevens over tal van aspecten die met de mijnen te maken hadden, zoals ‘Aard en omvang der ondernemingen’, ‘Het Algemeen Mijnwerkersfonds’ en ‘Veiligheid, controle en reddingsbrigades’. Het leek alsof hij al zijn kennis over de mijnen op een rijtje wilde zetten en zo een overzicht scheppen. Voor mensen die direct of indirect bij de mijnen betrokken waren, was het een handig en gedegen naslagwerk.Ga naar eind28. | |||||||||||||||
Geschiedenis van LimburgBoeken die aansloten bij zijn journalistieke publicaties waren zijn geschiedkundige werken die in dezelfde periode werden geschreven. Dat waren ‘Geschiedenis van Limburg’, ‘Limburg 1839-1939. Van Ploeg tot Afbouwhamer’ en ‘Noodzakelijk Pro Memorie’. De laatste twee boeken verschenen beiden pas in 1941, maar kwamen al op het einde van de jaren dertig tot stand. Tijdens een spreekbeurt voor de Regionale Omroep Zuid vlak na de tweede wereldoorlog vertelde Kemp over het ontstaan van zijn belangstelling voor de geschiedenis. ‘Wanneer ik naga hoe ik er toe kwam geschiedenis te schrijven dan ontwaar ik twee lijnen. Via de schoone letteren kwam ik in de journalistiek, in leidende functies in de regionale pers en als Limburgsch redacteur of medewerker aan grote bladen in het Noorden. Hoewel de betekenis der reportage niet geringschattend, vooral het schieten van grof journalistiek wild, ging mijn voorkeur toch vooral uit naar het behandelen van belangrijke kwesties en problemen. Ik wil er enkele noemen: de peelmijnvelden, de geest in Limburg, de strijd om de waterwegen en voor het | |||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||
Omslagen van “Noodzakelijk Pro Memorie” (1941), “Geschiedenis van Limburg” (1946) en “Limburg 1839-1939. Van ploeg tot afbouwhamer” (1941).
| |||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||
behoud der oude Romaansche brug te Maastricht. Deze kwesties hadden haar historische kanten waarin ik me verdiepen moest. Op nog een andere manier kwam ik met de historie in nader contact. Betrokken zijnde bij de modernen boekhandel, bemerkte ik al spoedig, dat ons in Limburg een overzichtelijke, beknopte geschiedenis ontbrak’.Ga naar eind29. Er waren natuurlijk wel enige overzichtswerken over de Limburgse historie, maar die voldeden volgens Kemp niet meer. Zo was er bijvoorbeeld een werkje van de protestant dr. F. van Wijk.Ga naar eind30. Grote bezwaar van dit boek was naar de mening van Kemp dat Van Wijk de Limburgse geschiedenis vanuit een protestantse en Hollandse gezichtshoek bekeek. Dat betekende onder meer dat hij te veel aandacht aan de hervorming besteedde en de middeleeuwen verwaarloosde.Ga naar eind31. Kemp besloot zelf een nieuw boek te schrijven, waarin hij de grote lijnen van de historie van Limburg (ook Belgisch-Limburg) zou weergeven. Geen op jarenlang archiefonderzoek gebaseerd werk, maar een compilatie van alle al bekende feiten. Hij poogde het zo wetenschappelijk mogelijk te doen, maar had wat dat betrof geen pretenties. ‘Het wil den Limburger en den vreemdeling, die zich hier vestigt of korten tijd hier denkt te verblijven, in eenige uren de voornaamste gebeurtenissen die zich in deze gewesten afspeelden, laten overzien’, aldus de schrijver zelf in zijn inleiding.Ga naar eind32. Voordat het boek in 1934 verscheen, kwam er eerst een voorpublicatie in het Limburgsch Dagblad. Van december 1933 tot 7 juli 1934 verscheen ‘Geschiedenis van Limburg’ als een feuilleton van 15 afleveringen in de Heerlense krant.Ga naar eind33. Voordeel van deze publicatie in de krant was dat de kritiek die zo los kwam, kon worden verwerkt in de boekuitgave. De tekst werd door enkele Limburgse historici bekeken en van commentaar voorzien. Mede daardoor werd ‘Geschiedenis van Limburg’ een betrouwbaar historisch werk, waarin voor het eerst ook veel gegevens over de prehistorie waren verwerkt.Ga naar eind34. Kemp bereikte met de uitgave van het boek (prijs f 1,25) zijn doel. Het vlot en helder geschreven overzichtswerk voorzag duidelijk in een behoefte, want er kwamen meerdere drukken van de persen. Door de jaren heen hield het zijn waarde, want ook nu nog wordt het herhaaldelijk gebruikt door historici. Een geschiedenis van heel Limburg is het echter niet. Noord- en Midden-Limburg komen er nauwelijks in aan bod. Centraal staat Maastricht en de omliggende gebieden. Een titel als ‘Geschiedenis van Zuid-Limburg’ was dan ook beter geweest. Als een gemis ervoer Kemp het dat hij in het boek de modernste geschiedenis niet uitvoerig kon behandelen. Dat leek nou juist een taak voor hem, want hij wist heel veel van die periode. In ‘Limburg 1839-1939. Van Ploeg tot Afbouwhamer’ maakte hij dit gemis goed.Ga naar eind35. Het boek was in tegenstelling tot ‘Geschiedenis van Limburg’ niet chronologisch maar thematisch opgezet. Na een overzicht van een eeuw geschiedenis volgden hoofdstukken als ‘Het verkeer van 1839-1939’, ‘De Limburgsche mijnindustrie’ en ‘De letterkunde in Limburg’. ‘Limburg 1839-1939’ werd op groot formaat uitgegeven door ‘Veldeke’ en was royaal voorzien van illustraties en advertenties. Daarvoor tekende het Algemeen Publiciteits Kantoor dat met Kemp samenwerkte voor deze uitgave. Het boek dat al in 1939 klaar was, verscheen als gevolg van de oorlogsomstandigheden pas in 1941. De reacties op Kemps historische werk waren over het algemeen positief, zeker in Limburg zelf. Zo loofde een recensent van het Advertentieblad voor Limburg naar aanleiding van het verschijnen van ‘Limburg 1839-1939’ zijn nuchtere, zakelijke geschiedbeschouwing.Ga naar eind36. In De Nieuwe Eeuw noemde dr. H. Knippenberg het boek een beduidende aanwinst voor ‘de kennis van onze vaderlandsche geschiedenis’. Hij stelde dat Nederlandse historieschrijvers de geschiedenis van Limburg tot dan toe altijd negeerden of verwaarloosden. ‘Daarom alleen reeds juichen wij deze uitgave toe, omdat nu over een belangrijk tijdperk van Limburg een overzichtelijke samenvatting bestaat voor wat betreft het godsdienstig, kultureel, sociaal en economisch leven’.Ga naar eind37. Het was inderdaad Kemps verdienste, dat hij als een van de eersten overzichtswerken over de Limburgse | |||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||
geschiedenis schreef. Overzichten die niet alleen voor het grote publiek de moeite waard waren, maar ook voor historici betekenis hadden. Knippenbergs stelling dat de schrijvers van de Nederlandse geschiedenis het aandeel van Limburg daarin negeerden of verwaarloosden, was al eerder door Math uitgewerkt. Hij deed dat in een artikelenreeks voor het Limburgse culturele tijdschrift De Nedermaas, waarvan hij in 1934 het hoofdredacteurschap op zich nam. De artikelen bundelde hij zelf voor ‘Veldeke’ onder de titel ‘Noodzakelijk Pro Memorie - De Limburgsche Maas landen in de geschiedenis der Nederlanden’. Wat werd er volgens Kemp dan zoal vergeten door de Nederlandse geschiedschrijvers? Bijvoorbeeld dat de eerste ‘Nederlandse’ christenen al in de eerste eeuwen na Christus in Limburg woonden. De geschiedenis van het Nederlandse christendom begon dus niet met de kerstening van het land door Willebrordus.Ga naar eind38. Ook werd volgens hem vergeten dat Limburg een vooraanstaande rol speelde in de Tachtigjarige OorlogGa naar eind39. en dat de voor een deel Limburgse stam der Eburonen al honderd jaar voor de Batavieren in opstand kwam tegen de Romeinen.Ga naar eind40. Maar wat hij aan anderen verweet, gold eveneens voor hem zelf. Opnieuw vergat hij Noord- en Midden-Limburg. Als de Maastrichtenaar de historie van zijn gewest beschreef, reikte zijn blik meestal niet verder dan Sittard. De recensenten uit die tijd namen hem dat echter niet kwalijk. Over het algemeen waren zij ingenomen met het boek en stelden dat Kemps pro memorie inderdaad op zijn plaats was. De geschiedschrijvers namen zijn opmerkingen echter voor kennisgeving aan. | |||||||||||||||
De Nedermaas‘Eén zorg, die den scheidenden leider van een tijdschrift kan kwellen, heb ik gelukkig niet. Ik weet namelijk, dat deze mijn nalatenschap in goede handen komt. Niemand minder dan de bekende letterkundige Mathias Kemp is bereid gevonden, de leiding van de Nedermaas op zich te nemen. Ik behoef hem bij niemand Uwer te introduceeren. De goede wijn van zijn naam behoeft geen krans’.Ga naar eind41. Aldus verwelkomde hoofdredacteur mr. E. Fanquinet van De Nedermaas in juli 1934 in het tijdschrift zijn opvolger. Een maand daarvoor had hij Kemp een brief geschreven, waarin hij hem meldde, dat hij diens naam had laten vallen in verband met het hoofdredacteurschap van het blad. Als hij wat voor de functie voelde, moest hij contact opnemen met uitgeverij Cl. Goffin.Ga naar eind42. Kemp voelde er inderdaad wat voor, hoewel hij tot dan toe nauwelijks bemoeienis had met het in juli 1922 voor het eerst verschenen blad. Hij leverde voordien slechts één bijdrage, een artikel over de Limburgse schrijver Frans Erens dat in juni 1928 werd gepubliceerd. Vanaf augustus 1933 stond zijn naam bij de medewerkers vermeld, maar hij publiceerde niets. Toch werd hij de vierde hoofdredacteur van het Limburgs Geïllustreerd Maandblad. De eerste was A. (Fons) Olterdissen. De inhoud van het tijdschrift, waarvan het eerste nummer juli 1922 uitkwam, bestond uit historie, cultuur, letterkunde, folklore, landschap en industrie. Tot de medewerkers van het eerste uur behoorden onder anderen: Felix Rutten, Marie Koenen, Jac P. van Term, Frits Smeets, Gerhard Krekelberg, Pierre Kemp, F. van Beurden, A. Sassen, Ad Welters, H. Roumen en D. Sassen. Die laatste volgde Olterdissen op, toen die nog in het eerste bestaansjaar (februari 1923) van De Nedermaas overleed. Sassen op zijn beurt werd in augustus 1929 opgevolgd door Franquinet. Onder leiding van de eerste drie hoofdredacteuren was het vooral een heemkundig blad. In het eerste jaar dat hij het voor het zeggen had bij het tijdschrijft, veranderde Math Kemp er niet veel aan. De inhoud bleef hetzelfde. Wel leverde hij opeens veel meer bijdragen, voor elk nummer minimaal één. Die bijdragen varieerden van portretten, boekbesprekingen, gedichten en novellen tot historische artikelen. Vernieuwing van het maandblad bleef echter niet uit. Aan het begin van de jaargang 1935-1936 werd die vernieuwing aangekondigd. Uitgever en redactie ‘zullen de goede traditie van ons tijdschrift voortzetten, maar tevens, gegrondvest op breeder basis, heel het cultureele leven van Limburg binnen zijn sfeer | |||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||
trekken. Het verleden, waarop de aandacht zich vroeger concentreerde, zal niet worden vergeten of miskend, doch het heden zal voortaan meer belangstelling genieten. Ons tijdschrift blijft zich in de medewerking der oudere, beproefde krachten aanbevelen, doch doet tegelijkertijd een beroep op onze jongeren - aan wie plaats werd ingeruimd in de redactie - om het programma van vernieuwing volkomen tot uitvoering te brengen. Ons arbeidsveld wordt uitgebreid tot het Limburg van nu, het Limburg van mijnen en fabrieken, van havens en kanalen, van electro-chemie en regionale economie. Was de moderne kunst in “De Nedermaas” behoorlijk aanvaard, voortaan zal dit in sterkere mate geschieden’.Ga naar eind43. In de keuze van die nieuwe aandachtsgebieden was duidelijk de hand van Kemp te herkennen, het waren de onderwerpen die zijn grote belangstelling hadden en waarin hij terdege thuis was. Veel artikelen nam de hoofdredacteur zelf voor zijn rekening. Hij was tijdens zijn bewind, dat duurde van 1934 tot 1941, enorm produktief. In totaal schreef hij in die periode 102 artikelen voor De Nedermaas. Andere medewerkers waren onder anderen dr. H. Knippenberg, mr. P. Müller, Jan Verzijl en A. Schillings. Zij behoorden allemaal tot de oude garde, van de aangekondigde verjonging kwam dus maar weinig terecht. Slechts zeer sporadisch publiceerden vertegenwoordigers van de nieuwe schrijversgeneratie, zoals Lou Maas, Jehan Kuypers, Rob. Franquinet en pater J. Schreurs in het tijdschrift. Dat laatste werd in september 1940 toen het slecht ging met De Nedermaas een strijdpunt in een korte pennetwist over het blad. Als gevolg van een gebrek aan abonnees leed uitgever Cl. Goffin verlies op het tijdschrift. Met een inlegvelletje in het augustusnummer van 1940 speelde de redactie ‘Open Kaart’ met de lezers. Als er niet snel abonnees bij zouden komen, zou het verschijnen van de achttiende jaargang twijfelachtig worden, zo werd hen meegedeeld.Ga naar eind44. Die oproep leidde tot de al genoemde pennestrijd. In De Tijd hield een Zuidlimburgse lezer een pleidooi voor een koerswijziging door de redactie. ‘Zoals wij “De Nedermaas” thans kennen, kan men haar geen weerspiegeling van het Limburgsche cultuurleven noemen. In dit tijdschrift nemen geschiedenis en plaatsbeschrijving de voornaamste plaats in; de bespreking der Limburgsche litteratuur en schilderkunst beslaat een kleine oppervlakte en wordt uiterst beknopt behandeld. Waar is een stad zoo rijk aan cultuur als Maastricht en een provincie zoo vol beeldende kunstenaars als Limburg? Wij vinden geen beschrijving van de Limburgsche sociale toestanden, het tooneel, de muziek, het onderwijs, de folklore en het dialect’, aldus de niet met name genoemde briefschrijver in De Tijd. Het ergste vond hij echter dat het maandblad de jongeren in Limburg niet aan zich had weten te binden, terwijl zij toch naar een podium voor hun werk zochten. Koerswijziging (‘een breede basis en een belangstelling die naar vele richtingen uitgaat’) zou naar zijn mening de jongeren wel tot medewerking uitnodigen. Als zij ruimte kregen voor de publicatie van hun werk, zou het blad een cultuurspiegel van het gewest worden en hoefde het ook niet te verdwijnen.Ga naar eind45. Kemp, die normaal bij een aanval meteen de tegenaanval inzette, verdedigde zich dit keer niet zelf. Dat deed zijn kennis Paul Haimon (pseudoniem voor W. Laugs) in de Limburger Koerier. Hij erkende allereerst dat er ‘een zekere bloedarmoede’ bij het blad heerste. Dat kwam volgens hem omdat er ‘geen stuwende kring’ was die zich inzette voor het blad. De redactie had er echter wel degelijk alles aan gedaan om zo'n kring te formeren, betoogde hij. ‘Sedert Math. Kemp de redactie van “de Nedermaas” gevoerd heeft, zijn de meeste jonge schrijvers meermalen uitgenoodigd aan het blad mee te werken, er verschenen sindsdien geregeld schilderijen-reproducties van leden uit de beide kunstkringen en ook van leden, die zich tot geen kunstkring voelden aangetrokken, er verschenen vooral ook fraaie stemmige foto's van het Limburgsche land en zijn mooie gebouwen. Er stonden in “de Nedermaas” bijdragen over de jongste dichtkunst naast hoofdstukken over Limburgsche schilderkunst, de toestanden in de mijn-industrie werden behandeld naast de zorg voor het Limburgsche landschap. Alle copy, | |||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||
Gedeelte van de titelpagina van het blad De Nedermaas en afbeelding op de stofomslag van “De Bonte Storm”, getekend door Ch. Vos.
| |||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||
mits verantwoord en in verband staande met de Limburgsche cultuur, was de redactie welkom; te zeggen, dat de redactie de jongere generatie meer kans zou moeten geven, of dat ze meer over schilderkunst moest schrijven, dat de heemkennismenschen er hun bevindingen in te woord moesten kunnen stellen en dat de folkloristen er publicatie-gelegenheid in moesten vinden, zijn verwijten, die de redactie niet meer treffen kunnen. Het blad ondervond eenvoudig te weinig medewerking, omdat men dacht, dat het toch geen groot publiek bereikte, en het publiek werd niet grooter, omdat de medewerking beperkt bleef. In dezen vicieuzen cirkel is 't tenslotte vastgeloopen. Of het nu nog gered zal kunnen worden?’Ga naar eind46. Het lukte redactie en uitgever het blad inderdaad te redden. Echter met moeite, want nadat in augustus 1940 het laatste nummer van de zeventiende jaargang was verschenen, volgde het eerste nummer van de achttiende jaargang pas in januari 1941. Het voortbestaan van De Nedermaas werd overigens niet lang gerekt. Nog datzelfde jaar kwam er een eind aan, niet door geldnood, maar doordat de Duitsers de uitgave zogenaamd wegens papiergebrek verder verboden. Een reden waar Kemp zijn vraagtekens bij zette, want tegelijkertijd verscheen in Groningen een nieuw soortgelijk tijdschrift en niet veel later kwam in Limburg zelf Frankenland uit. De redacties daarvan waren echter Duits-vriendelijk. Echt teleurgesteld was Math trouwens niet, door het optreden van de Duitsers kreeg De Nedermaas ‘een eervol uiteinde’.Ga naar eind47. | |||||||||||||||
Literaire roemDe literaire roem van Mathias Kemp was tot 1929 vooral gebaseerd op zijn dichtwerk. Op prozagebied had de Maastrichtenaar nog niet veel indruk kunnen maken. Zijn bundels ‘Zeven Boomen Opgezet’ en ‘Een Verwarde Liefde’ waren geen hoogvliegers. De publicatie van de carnavalsroman ‘De Bonte Storm’ in 1929 maakte hem echter in een klap tot een gewaardeerd prozaïst. Zijn eerste roman verhaalt de lotgevallen van Nes Cloquet, een jongeman die zich anders waant dan anderen, zich geroepen voelt tot iets hogers en daarom overweegt priester te worden. Hij heeft een hekel aan meisjes en carnaval. Desondanks probeert zijn moeder, die haar zoon wat al te ernstig vindt, hem te koppelen aan Tielke Lemmens, de dochter van haar vriendin. Hij moet met haar carnaval vieren en ook alle voorbereidingen daartoe meemaken. Uit liefde voor zijn moeder geeft hij toe. Dan begint een hele reeks van verwikkelingen, die Nes tijdens de drie dolle dagen heen en weer doen schuiven tussen Tielke Lemmens en Poeleke den dweil (Polke Dewaille), een wat aan lager wal geraakt jong meisje. Na heel wat intriges vinden Nes en Tielke elkaar tenslotte toch. Op zich een heel simpel verhaal, dat Kemp echter (mede doordat hij buiten de twee hoofdpersonen nog tal van figuren opvoerde) de gelegenheid gaf het carnaval in Maastricht in al zijn uitingen te beschrijven. Dat carnaval had hij pas enige jaren voor het verschijnen van ‘De Bonte Storm’ goed leren kennen, want in zijn jonge jaren dacht hij er net zo over als Nes Cloquet. ‘Als kind zag ik Carnaval, hét volksfeest in Maastricht, zeker gaarne. Wat mij het meest interesseerde, waren buiten twijfel de wemelingen van tinten en kleuren - van bonte costuums, serpenti en confetti - en de cacophonie van muziek en gejoel. Het wezen der Vastenavondviering sprak me nog niet aan. In mijn strengen jaren van aankomenden jongen man, lette ik er weiniger op en deed aan de eigenlijke viering nauwlijks mee. De oorlog van 1914-1918 onderbrak de heerschappij van Prins Carnaval, die eerst in 1920 hersteld werd. Wel iets laat wellicht, ben ik toen voor de uitbundige levensblijheid ervan ontwaakt. Gedurende een tiental jaren beteekenden de Vastenavondsdagen ook voor mij een dollen roes, waarin ik het leven overmoedig probeerde te omhelzen. Niettemin behoef ik me over de uitgelaten viering - ieder uur werd uitgebuit - niet te schamen’.Ga naar eind48. Het verschijnen van ‘De Bonte Storm’ zorgde in Maastricht voor heel wat rumoer. Sommige inwoners meenden zich te herkennen in de opgevoerde personages en keken de schrijver daarom boos aan. Weer anderen vonden dat Math de stad te schande maakte doordat hij ook de wat minder fraaie kanten van het | |||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||
Het inhalen van prins Carnaval, eind jaren twintig.
M. Kemp verkleed als Hamlet, 1924.
| |||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||
carnavalsfeest in de provinciehoofdstad schilderde. In een blad werd Maastricht al met Sodom vergeleken. Kemp ontkende echter dat hij in het boek stadgenoten had geportretteerd en vond dat hij terecht ook de ‘duistere en kwaadaardige’ kanten van het feest had belicht. Het enige dat hij later toe wilde geven was dat Nes Cloquet enige karaktertrekken had die met de zijne overeen kwamen.Ga naar eind49. Al dat gekrakeel rond het boek zorgde ervoor dat het een verkoop-succes werd. Vooral in Maastricht was het in de weken na het verschijnen een bestseller, die het op kon nemen tegen ‘Van het westelijk front geen nieuws’, het boek van Remarque dat in die tijd de winkels uitvloog.Ga naar eind50. Tot verbazing van Kemp, wiens boeken tot dan slechts in oplagen van enkele honderden verschenen, werden in het jaar van verschijnen van ‘De Bonte Storm’ 1359 exemplaren verkocht, wat hem een bedrag van f 258,21 opleverde.Ga naar eind51. Uitgeverij Leopold in Den Haag had er waarschijnlijk 2500 laten drukken.Ga naar eind52. Terwijl de titel van het boek nog lang bleef ‘leven’ bij de mensen en zelfs tot een vaste aanduiding werd voor het Maastrichtse carnavalsfeest, was het verkoopsucces weer snel voorbij. In 1930 werden nog maar 53 exemplaren verkocht, en in de jaren 1931-1935 jaarlijks net iets meer dan een tiental. Door prijsverlaging en later door de boeken in de opruiming te doen, werd de rest van de oplage gesleten.Ga naar eind53. De recensenten wisten over het algemeen niet goed raad met het boek. De meesten vonden het slecht geschreven en de verhaallijn zwak, maar moesten toegeven dat de beschrijving van het carnaval indrukwekkend was. Maar ook die laatste mening was niet iedereen toegedaan. ‘Matthias Kemp beschikt hier niet over dat episch vermogen dat een volksfeest herschept tot een waarlijk bonte storm, een bezeten razernij - tot die nièuwe, ònvermoede meeslepende werkelijkheid, waaraan wij plotseling dieper en donkerder deelnemen dan aan de werkelijkheid, die wij zelve aanschouwden. De beschrijvingen van Carnaval werden geen synthetische herschepping, en al evenmin waren zij een visie, waarin de dingen plotseling in andere verhoudingen worden opgenomen, in ruimten die alles misvormden en ontmaskerden tot een monsterlijke waanzin - zij bleven een nogal benauwend locaal verslag’, aldus de boekbespreker van De Tijd, Henri Bruning.Ga naar eind54. De Limburgse auteur Frans Erens had in de Nieuwe Gids ook kritiek, maar noemde ‘De Bonte Storm’ desondanks een ‘superieur boek’.Ga naar eind55. D. Sassen stelde in De Nedermaas, waaraan Kemp toen nog niet verbonden was, dat het boek duidelijk door een dichter was geschreven. Een juiste opmerking, zo maakt bijvoorbeeld het begin van de roman duidelijk: ‘De natuur zwoegt!
Zwoegt in de korte dagen, de vuile, geel-rossige, leemkleurige dagen!
Zwoegt in de lei-grauwe, diepe December-nachten.
Warme stormen wabberen, rukken en daveren. Warme regenschoeren sissen en kletteren.
Gore wolkbreuken stralen neer. Duistere schemering van groen-geel, groen-bruin en rood-blauw. Traagrollende wolkgevaarten kwellen het zwakke daglicht.
Over de einders doemt iets van catastrophen. En heerscht.
De natuur zwoegt. Ze moet zich ontdoen van iets’.Ga naar eind56.
Sassen was ook te spreken over ‘de korte, afgebeten zinnen’ en de ‘overvloed van adjectieven’. Ze gaven volgens hem een rusteloze levendigheid aan het boek, die net als het carnaval zelf vermoeide en dus een goed beeld schiep. Verder concludeerde Sassen dat de massa, ‘de woelige, krioelende, joelende, zingende, dansende volksmassa’ de eigenlijke hoofdpersoon van het boek was.Ga naar eind57. Andere besprekers namen die conclusie over en ‘De Bonte Storm’ werd daardoor een van de weinige unanimistische romans in de Nederlandse literatuur genoemd. Het unanimisme was een literaire stroming die in de jaren tussen de beide wereldoorlogen in Frankrijk opgang maakte. De auteurs die tot die groepering behoorden, beschreven in hun werk geen individu, maar stelden altijd een groep centraal.Ga naar eind58. In | |||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||
Nederland had de stroming nauwelijks aanhangers. Hoewel hij de Franse letteren goed kende, is het onwaarschijnlijk dat Kemp bewust een unanimistisch boek heeft willen schrijven. Veeleer heeft het toeval een rol gespeeld. Carnaval is nu eenmaal een massa-gebeurtenis. Wie over carnaval schrijft, zal bijna automatisch die massa centraal stellen. Wat wel over ‘De Bonte Storm’ gezegd kan worden, is dat het de eerste carnavalsroman in de Nederlandse literatuur was. | |||||||||||||||
Proza vooropHet succes van ‘De Bonte Storm’ leidde ertoe dat Kemp zijn aandacht van de poëzie naar het proza ging verleggen. In de periode tussen 1928 en 1940 verschenen buiten het carnavalsboek nog twee romans en twee verhalenbundels, terwijl in dezelfde periode maar twee gedichtenbundels werden gepubliceerd. Waarschijnlijk had het idee bij hem postgevat, dat hij meer talent had als prozaïst. De recensenten waren het daar niet mee eens, zo bleek al eind 1929 toen de novellenbundel ‘Sterren, Musschen en Ratels’ uitkwam. In de bundel waren vier verhalen opgenomen, waarvan er twee eerder in Roeping waren gepubliceerd. ‘De Plagen der Vier Kleuren’ handelt over een uitvinder die het zonlicht wil verbeteren. Dat lukt hem uiteraard niet. Wel kan hij iets met de luchtlagen rond de aarde doen. Hij kleurt ze. Eerst probeert hij het met groen. Dat heeft een positief effect, de scheppingsdrift van de mensen neemt enorm toe. Negatief is dat oerdieren als de dinosaurussen plotseling weer opduiken en dat de mensen uitgeput raken omdat het evenwicht tussen kunnen en willen is verbroken. Zo hebben ook rood, geel-bruin en blauw positieve en negatieve effecten. Die laatsten krijgen de overhand, zodat de uitvinder van lieverlee de lucht weer reinigt. Hij is dan van zijn ‘waan, de schepping Gods te kunnen verbeteren, heel en al bekomen’.Ga naar eind59. In het tweede verhaal, ‘De Diamant van Remerswael’ ontdekt een in fossielen geïnteresseerde pastoor een diamantveld. Hij raakt dan in tweestrijd. Moet hij de vondst bekendmaken of moet hij zwijgen? ‘Nu was Remerswael een vredig gehucht boven in het heuvelland, zonder leed of roem, zonder geschiedenis zelfs, dus stil en bijna gelukkig. Maar dan?’Ga naar eind60. De pastoor verkiest het zwijgen en laat in Remerswael alles bij het oude. Het derde verhaal heeft de twijfel aan het geloof als onderwerp. Een arme horlogemaker krijgt visioenen, hij ziet God. Vervolgens gaat hij in het klooster, waar een medebroeder de verschijningen wil fotograferen. Dan is immers het bestaan van God bevestigd. Bij een poging foto's te maken, raakt de broeder blind. Pas na een lange innerlijke strijd wordt de betekenis hiervan hem duidelijk. In het slotverhaal wordt een klein land opgekocht door de Russen. Die benoemen er een gouverneur die het geloof moet bestrijden. Door de geestelijken in de waan te brengen dat ze gelijk aan God kunnen worden, lukt het hem het geloof terug te dringen. Slechts in één dorp houdt het stand. Daar houdt de pastoor vast aan dienende liefde en nederigheid. Met een geweldig door hemzelf geschreven stuk tegen het geloof weet de gouverneur tenslotte toch ook de pastoor aan het twijfelen te brengen. Dat is voldoende. Na enige tijd weten twee geestelijken echter de argumenten van de gouverneur te weerleggen. De pastoor heeft nu een handvat om het geloof weer terug te brengen. Het komt tot een openbaar debat tussen de pastoor en de gouverneur, dat uiteindelijk door de geestelijke wordt gewonnen. ‘Sterren, Musschen en Ratels’ was in zekere mate een religieus boek. Kemp getuigde erin van zijn geloof in God en beschreef de twijfels die door de jaren heen in hem leefden. Voor die kant van de bundel hadden de recensenten echter geen oog. Zij beoordeelden louter de literaire kwaliteiten. Volgens de meesten waren die gering. De boeken die in de jaren dertig volgden werden over het algemeen ook niet zo best ontvangen, vooral omdat ze literaire kwaliteiten ontbeerden. De romans waren streekromans, niet meer en niet minder. ‘Vallende Vogels’, dat in 1934 verscheen, speelde wel ten dele in de Verenigde Staten, maar kon even goed het predikaat ‘streekroman’ niet ontwijken. Hoofdpersoon van het boek is Sanneke Demerrel, een meisje | |||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||
Omslagen van ‘Sterren, Musschen en Ratels’ (1929), ‘Vallende Vogels’ (1934) en ‘Het Kwellende Wonder’ (1936).
| |||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||
uit het vlakbij Maastricht gelegen Belgische plaatsje Canne. Sanneke streeft naar iets hogers, weet dat ze tot meer voorbestemd is als de andere meisjes in het dorp. Dat idee heeft ze al sinds ze in haar jeugdjaren omging met de adellijke Achille, een vriendschap die op niets uitliep. Ze wordt fotografe en maakt veel platen van het werk aan het Albertkanaal. Daarbij ontmoet ze de Duitser Willy Oberhoff. Ook hij voelt zich anders dan anderen. Ze worden verliefd op elkaar en krijgen verkering. Als zij op een dag door studenten wordt meegetroond, onder het voorwendsel dat ze foto's van hen moet maken, wordt hij woest. Hij geeft haar geen kans haar kant van de zaak te vertellen. Uit boosheid schrijft hij een artikel voor een Duits sensatieblad over het in aanbouw zijnde Belgische fort Eben-Emael. Hij weet er eigenlijk niets van, maar door wat gegevens te combineren en te deduceren, lijkt hij toch heel wat informatie te geven. Vervolgens wordt hij opgepakt voor spionage en het land uitgezet. Na enige tijd krijgt Willy wroeging en neemt weer contact met haar op. De relatie wordt hervat. Willy slaagt er echter niet in om in Maastricht werk te vinden en wordt ten einde raad maar parachutist. Doordat hij het Europees record breekt, krijgt hij de kans naar de Verenigde Staten te gaan. Daar gaat het echter niet best met hem, zeker financieel niet. Willy ruikt echter een nieuwe kans als in een advertentie een dubbelgangster voor een beroemde actrice wordt gevraagd. Sanneke lijkt sprekend op haar. Hij meldt haar dan ook aan en laat haar uit België overkomen. Als ze een stunt moet doen in plaats van de actrice, raakt ze enorm overstuur. Ze wil meteen weer weg, naar huis. Daar is echter geld voor nodig, wat ze bijeen proberen te brengen door een stunt aan de parachute uit te halen. Ze springen samen aan één parachute uit het vliegtuig en laten de sprong filmen onder het motto ‘Huwelijk in de lucht’. De propellor van het filmvliegtuig vernielt echter de parachute en beiden storten neer. Willy is vrijwel meteen dood, Sanneke sterft enige dagen later. ‘Vallende Vogels’ had zijn ontstaan te danken aan de journalistieke activiteiten van Kemp. Hij zwierf in de jaren dertig rond de werken aan het Albertkanaal en ontmoette er allerlei figuren die hem inspireerden tot zijn boek. Dat was kwalitatief geen hoogvlieger, want er kwamen stukken in voor die ook zo in een kasteelroman hadden kunnen staan. Bijvoorbeeld: ‘Sanneke las en herlas verschillende keeren den brief. Het leek haar soms of ze hem maar niet begrijpen kon, of haar geest afwezig was geraakt. Dan brak het geluk door. Ze had kunnen juichen, dansen, jubelen om hetgeen ze las. Haar Willy, haar mooie, nobele jongen verlangde naar haar, getroostte zich een verre reis om haar nog eens te zien’.Ga naar eind61. Het wat ‘volkse’ karakter van het boek was volgens Kemp de reden dat het in het Frans werd vertaald en als feuilleton in het Luikse dagblad Meuse werd geplaatst.Ga naar eind62. Ook verscheen het als feuilleton, maar dan in het Nederlands, in het Belgische weekblad ‘De Postrijder’.Ga naar eind63. De journalistiek had ook invloed op het ontstaan van ‘Het Kwellende Wonder’, de roman die hij in 1936 publiceerde. Een beroepsmatig afgelegd bezoek aan de Belgische bedevaartsplaats Beauraing inspireerde hem bij het schrijven. ‘Het gegeven voor dezen roman was zeker niet gemakkelijk’, aldus Kemp in zijn autobiografie. ‘Een niet bijzonder vroom meiske loopt, bij gelegenheid van een ski-tocht in de Alpen, een gecompliceerde beenbreuk op, die niet goed geneest, zoodat ze kreupel blijft. Een wat meer devoot kennisje weet haar - haast tegen wil en dank - over te halen om, waar de moderne chirurgie faalde, haar heil te zoeken in de bedevaartsplaats Rodinster. Ze trekt erheen en raakt ook onder suggestie van het geloofsvertrouwen der massa, doch geneest op dat moment niet. Later op de dag keert ze, gedesillusioneerd, nog eens terug en dan geschiedt juist het wonder: het kreupele been herwint zijn normale lengte. Nu ontstaat in het gemoed van het niet religieus aangelegde meisje een conflict: ze meent, uit dankbaarheid voor deze genezing, verplicht te wezen aan de wereld vaarwel te zeggen. Dit conflict: het kwellende wonder, brengt haar bijna op hellende paden totdat de natuur zelf, door een huwelijk uit verlangen naar een kind, redding brengt. In dit verhaal heb ik, ten opzichte van een dergelijke wonderbare genezing - toch nog langs na- | |||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||
tuurlijken weg wellicht mogelijk - geen stelling genomen; het ging mij om de psychologische mogelijkheden die het gegeven bood’.Ga naar eind64. Die mogelijkheden buitte Kemp goed uit. ‘Het Kwellende Wonder’ was beduidend beter dan zijn voorganger, maar kon toch niet meer zo veel lezers lokken als ‘De Bonte Storm’. Een opmerkelijke overeenkomst tussen de drie romans van Kemp is, dat de hoofdfiguren zich steeds op de een of andere manier bijzonder voelen, anders dan anderen, en zich ook zo gedragen. Waarschijnlijk projecteerde hij in zijn hoofdpersonen veel van zichzelf. Mensen die hem hebben gekend, getuigden bijna allemaal dat hij nogal hoogmoedig overkwam en met zichzelf ingenomen was. Bij het verschijnen van zijn bundel ‘Van den Grenskant’ in 1937 had Kemp, inmiddels wijs geworden, geen literaire pretenties meer. In de bundel nam hij zestien verhalen op, die eerder in bladen als het Algemeen Handelsblad, de Maasbode, de Limburger Koerier, het Limburgsch Dagblad, De Nedermaas en De Tijd stonden. Doel van het bijeen brengen van deze verhalen was belangstellenden iets meer over zijn geboortestreek te vertellen. Het waren allemaal luchtig weg lezende, weinig hoogdravende, prententieloze verhaaltjes. Dat ze gebundeld werden, kwam alleen doordat Kemp dat makkelijk kon doen via zijn eigen uitgeverij. | |||||||||||||||
Journalistieke poëzieDe invloed van de journalistiek was in de jaren dertig ook terug te vinden in de poëzie van Kemp. In 1935 verscheen, na elf jaar stilte, weer een nieuwe dichtbundel, getiteld ‘Doortocht’. Daarin stonden buiten wat oudere gedichten, zoals de ‘Paleolithische Sonnetten’ een aantal verhalende verzen. Enkelen daarvan hadden waar-gebeurde verhalen als onderwerp of beschreven gebeurtenissen die de auteur zelf had meegemaakt. Het sterkste voorbeeld daarvan was ‘Alsdorf 1930’. Dat gedicht handelde over de mijnramp in het Duitse plaatsje, waarover Kemp artikelen schreef voor De Tijd en het Algemeen Handelsblad. Die invloed van de journalistiek uitte zich ook nog op andere wijze. Door zijn werk als verslaggever was Kemp er natuurlijk achter gekomen dat de wereld helemaal niet zo ideaal in elkaar zat als hij in zijn jongelingsjaren had gedacht. De teleurstelling daarover verwerkte hij in zijn gedichten, bijvoorbeeld in ‘Rhapsodie der Verbijsterden’. Was daarin nog sprake van een Arcadia waar alle mensen uiteindelijk terecht zouden komen, in een aantal van de gedichten uit de in 1938 verschenen bundel ‘Seringen en Schroot’ was dat positieve einde veel minder zeker. De oorlog wierp zijn schaduw al vooruit, het schroot dreigde de seringen te verstikken. In ‘Lenteliedje 1937’ dichtte hij: ‘Daar ginder op den Balkan, daar staat een vaatje kruit, het wacht maar op een vonkje, dan springt de dood eruit’.Ga naar eind66. Kemp had een zeer sombere kijk op de toekomst gekregen. Loe Maas sprak in zijn bespreking van ‘Seringen en Schroot’ in de Nieuwe Koerier over: ‘een bijna moedelooze ontgoocheling (...) die (...) verzen doet ontstaan wier poëtischen zwier en lyrische rijkdom vervangen is door een naakte wrangheid en bitterheid’.Ga naar eind67. Die ontwikkeling viel overigens bij de meeste besprekers niet in de smaak. Ze vonden dat de bitterheid en ironie hem niet zo goed af gingen als de vreugdezangen en verkozen de seringen boven het schroot. Ga naar eind65. | |||||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||||
Het gedicht ‘Alsdorf 1930’ uit de bundel ‘Doortocht’ (1935).
| |||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||
Burgemeester en wethouders van Maastricht in juli 1941.
|
|