Mathias Kemp. Een leven voor Limburg
(1991)–Adri Gorissen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 71]
| |
hoofdstuk IV
| |
[pagina 72]
| |
Zelfportret van de kunstenaar Henri Jonas. Olieverf op karton.
(Coll. Bonnefantenmuseum).
Voorstudie van een portret van Ch. Nypels, getekend door Henri Jonas. Crayon op papier.
(Coll. Bonnefantenmuseum) | |
[pagina 73]
| |
problemen op. ‘In de bende overheerste trouwens geen bepaalde mentaliteit, behalve dan levensblijheid en ook verdraagzaamheid of onverschilligheid’, aldus Kemp.Ga naar eind2. Die levensblijheid uitte zich onder meer in braspartijen en drankgelagen, die overigens niet alleen in De Suisse werden gehouden. De groep trok ook naar ‘De Staar’, naar de woning van Charles Nypels op de hoek van de Grote Staat-Leliestraat of naar het atelier van Henri Jonas, op de zolder van diens huis aan de Kleine Looiersstraat 10. Daar trok een kleine kern van de groep (Nypels, Bakhoven, Jelinger, Frits Lousberg, Meissenberg en Math Kemp) zich soms dagen en nachten achtereen terug. De lege flessen vlogen dan uit het zolderraam. Als er nieuwe drank moest komen, werd er gewoon een briefje onder de zolderdeur door geschoven.Ga naar eind3. Hoofdpersoon van de kring in De Suisse was ongetwijfeld Charles Nypels. Van hem ging een stimulerende invloed uit op de anderen en hij zorgde er bijvoorbeeld voor dat enkelen van hen hun werk konden laten drukken. Dat was ook het geval bij Math Kemp. Nypels verzorgde de bijzonder mooie heruitgave van ‘De Zeven Broeders’ en nam ook de uitgave van de dichtbundel ‘Stroomversnellingen’ in 1924 voor zijn rekening. In beide gevallen zorgde Henri Jonas voor houtsneden. Via Nypels werd ‘De Bende’ in contact gebracht met de jongeren rond het tijdschrift De Gemeenschap, zoals Jan Engelman, Albert Kuyle, Lou Lichtveld (schrijvend onder de naam Albert Helman) en Anton van Duinkerken. Deze openden een nieuwe wereld voor de Maastrichtenaren, waarvan de meesten zich literair in eerste instantie vooral georiënteerd hadden op de Tachtigers en later op de godslyriek van de mensen rond het blad Roeping.Ga naar eind4. De medewerkers van De Gemeenschap zetten zich daar tegen af, zij stelden (simpel geformuleerd) dat het ook mogelijk moest zijn een gedicht te schrijven zonder daarin Gods naam te noemen.Ga naar eind5. Hun denkbeelden beïnvloedden die van de leden van ‘De Bende’. Ook op Math Kemp hadden ze enige invloed, echter niet voldoende om zich aan de groep te binden. Hij deed dat overigens
Portret van M. Kemp. Potloodtekening getekend door Ch. Vos.
| |
[pagina 74]
| |
Paspoort van M. Kemp, afgegeven te Maastricht op 9 december 1925.
Hotel Suisse aan het Vrijthof, ca. 1930.
| |
[pagina 75]
| |
op literair gebied nooit, was een eenling. Een groep, zoals die in De Suisse, had hij meer nodig als klankbord voor zijn ideeën, plannen en opvattingen. Daarvoor dienden overigens ook andere Maastrichtenaren. Zo bracht hij in de periode tussen 1923 en 1928 regelmatig een bezoek aan J.H. Defesche, commercieel directeur van de Société Céramique. Met hem sprak hij over literatuur, politiek en muziek (Kemp volgde in 1921 en 1922 lessen solozang, was lid van de Maastrichtse Oratorium Vereniging en had enkele composities gemaakt). Defesche was een belezen man, die lang in het buitenland had vertoefd en daar grote zangers had gehoord als Caruso. Hij had bewondering voor het feit dat Kemp autodidact was. Ook stelde hij het op prijs dat Math talentvolle kunstenaarsvrienden (leden van ‘De Bende’) van financiële middelen probeerde te voorzien zodat ze konden studeren en dat hij bevriende schilders aan opdrachten hielp. Defesche zei daarom nooit nee op een verzoek om hulp en liet bijvoorbeeld zijn portret en dat van zijn vrouw schilderen door Henri Jonas. Het enige wat hem aan Kemp stoorde was dat hij zo ontzettend kritisch en zelfingenomen was. Een mening die hij deelde met anderen.Ga naar eind6. De vele successen in zijn jonge jaren hadden bij Math sporen nagelaten. | |
De Groote DrijverMath Kemp bond zich, zoals gezegd, niet aan literaire groeperingen. Hij onderhield er wel contacten mee. Niet alleen met de mensen van De Gemeenschap, maar ook met die van Roeping. Zo bezocht hij in de paasweek van 1924 een bijeenkomst in Tilburg van de jonge katholieke schrijvers die zich geschaard hadden achter Roeping. Dat waren onder anderen Jacques Schreurs, Bernard Verhoeven, Anton van Duinkerken en Gerard Bruning. Ook aanwezig waren H. Moller, Pieter van der Meer de Walcheren en M. Molenaar. Na de afsluitende maaltijd sprak Math het dankwoord aan de organisatoren uit. Daarbij betuigde hij zijn solidariteit met de aanwezige jonge dichters.Ga naar eind7. Dat kan echter slechts beleefdheid zijn geweest, want niet lang
Omslag van de bundel ‘Stroomversnellingen’, verzorgd door CH. Nypels, 1924.
| |
[pagina 76]
| |
daarvoor had hij ze in hun eigen tijdschrift de mantel uitgeveegd. Hoewel zelf katholiek moest hij niets hebben van het absolute christendom dat zij nastreefden. Hij betitelde hun poëzie als ‘wilde lyriek van Gods-honger’. Zijn toenmalige standpunt verduidelijkte hij in zijn autobiografie: ‘Met het wat lawaaierige, grove en agressieve Christendom der “twintigers” kon ik dus niet instemmen. Als zoon van een volk waarin het Katholicisme bloeide sedert de derde of vierde eeuw, waarin het de Hervorming trotseerend overheerschend bleef en zich in den modernen tijd nauwlijks bedreigd behoefde te achten, kwam ik dus uit een omgeving waarin het Geloof niet, als in Holland, geharnast over de wegen liep. Mij stond een liefderijk, levensblij, verdraagzaam Christendom voor den geest. (...) En vermoedelijk deed aangeboren oppositiegeest de rest’.Ga naar eind8. Met zijn afwijzing van het gedachtengoed van de Roepingjongeren, leek hij voorbestemd om tot de groep rond De Gemeenschap te gaan behoren. Maar ook daar wilde hij niet aan. Hij laveerde tussen beide groeperingen door, publiceerde in beide tijdschriften en ging gewoon zijn eigen gang. Daardoor bleef hij een eenling, hoorde hij nergens echt bij. Dat nam hij echter voor lief, getuige een fragment uit zijn gedicht ‘Papaver’, dat in 1923 in Roeping werd gepubliceerd:
Ik ben een wilde papaver,
en bede noch dreigement,
zegening noch verwensching,
maken mij tot een passiebloem.Ga naar eind9.
Math Kemp dichtte uit noodzaak, zoals Anton van Duinkerken eens schreef, hij dichtte omdat hij dichten moest, niet om bewust propaganda te maken voor het geloof of iets anders. Ondanks alles werd hij natuurlijk toch een beetje beïnvloed door wat er rondom hem op letterkundig gebied gebeurde. Vooral wat betreft de vorm van zijn gedichten was dat het geval, want hij stapte nu af en toe over op het vrije vers. Dat werd vooral gebruikt door de Roeping-jongeren, die niet wilden dat zij bij de beschrijving van Gods goedheid en de schoonheid van diens schepping door welke vorm dan ook werden bekneld. Bovendien getuigden zijn gedichten niet meer zo sterk van zijn individualistische opstelling. De in 1924 verschenen bundel ‘Stroomversnellingen’, waarin zijn poëzie uit die jaren werd opgenomen, werd mede daardoor nogal gevarieerd. Er stonden niet alleen verzen in die aansloten bij zijn vorige werk, maar ook enkelen waarin de invloed van Roeping was te merken. Kemp was duidelijk zoekende. Op één punt was hij dat echter al snel niet meer: dat van de vorm. Hij kreeg genoeg van het vrije vers. In ‘Stroomversnellingen’ stond het lange gedicht ‘De Groote Drijver’. Dat was net als vroeger ‘De Zeven Broeders’ eigenlijk weer een breed uitgesponnen verhaal. Het handelde over een man die zich bezighoudt met het probleem van de overbevolking in sommige delen van de wereld. Omdat er geen vreedzame oplossing voor te bedenken is, gaat hij de Aziatische volken opwekken om net als vroeger naar het westen te trekken. Hij houdt hen voor dat daar de grond vruchtbaarder is. Zo zet hij een hele reeks volkeren in beweging, todat tenslotte de bevolking goed over de aarde is verspreid en hij zelf geofferd wordt aan de machtswellust van de koningen van al deze volken. Dit gegeven werkte hij daarna uit tot een toneelspel met dezelfde naam, dat in zes afleveringen in de jaargang 1924-1925 van Roeping werd gepubliceerd. De intrige was nu wat meer omvattend, de opgejaagde volkeren komen tenslotte tegen ‘De Groote Drijver’ in opstand. Bovendien weet een Aziatische prinses, wier liefde hij versmaad heeft, ook de hem oorspronkelijk goedgezinde Aziatische volken tegen hem op te zetten. Het toneelstuk eindigt niet zoals het gedicht met de dood van de hoofdpersoon, maar gaat nog even verder. Vijftig jaar later kijken de heersers van de dooreengehusselde volkeren nog eens terug en constateren dat ‘De Groote Drijver’ het zo gek nog niet gezien had.Ga naar eind10. Met het stuk wou Kemp zijn grote bezorgdheid uiten over het ook nu nog altijd spelende probleem van de al maar door- | |
[pagina 77]
| |
Collage van omslagen van De Gemeenschap, afgedrukt in het decembernummer van 1929.
| |
[pagina 78]
| |
gaande bevolkingsaanwas. Sommige fragmenten uit het spel doen daarom verrassend actueel aan. Opvallend was ook zijn aanval op de katholieke geestelijkheid, die hij verweet dat ze haar gelovigen van de kansel opriep de wiegen nooit leeg te laten staan. Toch zocht hij zelf de oplossing voor de overbevolking niet in geboortebeperking, maar in emigratie naar landen waar nog plaats zat was. Kemp wist de uitgeversmaatschappij Holland in Amsterdam ertoe te bewegen het stuk in haar fonds op te nemen. Hij moest wel zelf de kosten van het drukken van de 325 exemplaren voor zijn rekening nemen.Ga naar eind11. ‘De Groote Drijver’ werd nauwelijks besproken. En als dat wel gebeurde, zoals in De Nieuwe Eeuw, dan was de recensie negatief. ‘Dramatische spanning is er niet in. Holset (de hoofdpersoon, A.G.) doet niets dan redeneeren en hoewel in het stuk een groot aantal personen voorkomen, een levend mensch heb ik er niet in ontmoet. (...) Er zijn wel scénes in het stuk, waar een geboren dramaschrijver iets van had kunnen maken. Maar bij Mathias Kemp komt er niets van terecht. Het groote gebeuren, waar het hier om gaat, wordt bepraat en nog eens bepraat, en dan nog zoo, of het een praatje over het weer is’.Ga naar eind12. Kemp had dat kunnen verwachten, want al veel eerder had de bekende acteur en voordrachtskunstenaar Frits Bouwmeester jr. hem per brief laten weten wat hij van het stuk vond: ‘Ik vind 't een zeer bijzonder werk, hetwelk ik met groeiende belangstelling gelezen heb. Echter... ik vrees dat U dit werk bij beroepstooneel niet geplaatst zult krijgen, daarvoor staat het niet nuchter genoeg op de grond van de werkelijkheid: dergelijke stukken hebben meestal niet de belangstelling van het gewone uitgaande publiek en de directies die daarvan ook op de hoogte zijn, nemen ze eenvoudig niet (of bij hooge uitzondering) aan. Ik geef U dus weinig hoop’.Ga naar eind13. ‘De Groote Drijver’ werd inderdaad nooit opgevoerd. | |
Limburgs redacteurDe meeste gedichten uit ‘Stroomversnellingen’ en het toneelstuk ‘De Groote Drijver’ waren pas tot stand gekomen nadat Math | |
[pagina 79]
| |
Kemp in juli 1923 teruggekeerd was in de journalistiek. Hij had zich neergelegd bij het feit dat hij van zijn literaire werk alleen niet kon bestaan en zorgde met zijn journalistieke bezigheden en zijn nog altijd voortdurende bibliothecarisschap voor een financiële basis. Via zijn vroegere relaties bij De Maasbode wist hij bij dat landelijke katholieke dagblad de baan van Limburgs redacteur te krijgen. Hij moest in die functie allereerst voor het ‘harde’ nieuws zorgen. Niet alleen versloeg hij gebeurtenissen in Limburg, maar ook in de omliggende gebieden, zoals Wallonië, Belgisch-Limburg, het Rijnland en het Roergebied.Ga naar eind14. Als er na het leveren van berichten over het nieuws van alledag nog tijd over was, schreef hij ook andere bijdragen voor de krant. Hij maakte reisbeschrijvingen, en verzorgde rubrieken als ‘Zuidelijke Silhouetten’ en ‘Limburgsche Brieven’. Zijn voorkeur ging echter uit naar het schrijven van achtergrond-artikelen over Limburgse problemen. Hij vervaardigde hele artikelenreeksen over onderwerpen als de waterwegenkwestie (aanleg van Julianakanaal), de mijnen en de benoemingenpolitiek van de Nederlandse overheid in Limburg. De bekendste artikelenreeksen werden ‘Problemen van zielzorg in de Mijnstreek’, ‘Om de Peelschatten’ en ‘De Geest in Limburg’. De laatste twee werden gebundeld en opnieuw uitgegeven. Math was door zijn vele relaties goed ingevoerd in tal van kwesties. Als hij eens extra informatie nodig had, dan bezocht hij een van zijn kennissen die hem wellicht kon helpen. Zo kwam hij in de tijd dat het zogenaamde ‘aardewerk-wetje’ actueel was vaker bij de al eerder genoemde directeur J.H. Defesche van de Société Céramique.Ga naar eind15. De regering had ingezien dat de vrijhandelspolitiek wel erg nadelig was voor de aardewerkindustrie en diende in november 1927 een ontwerp-wet in. Die regelde dat de invoerrechten op aardewerk tijdelijk konden worden verhoogd. Met Defesche besprak Kemp deze kwestie en waarschijnlijk leverde hem dat gegevens op voor zijn artikelen. Hij zal zeker de reactie van Defesche hebben gevraagd toen de voorstanders van vrijhandel in de Tweede Kamer de wet verwierpen en industrieel Maastricht in rep en roer was.Ga naar eind16. | |
[pagina 80]
| |
Omslag ‘De Geest in Limburg’.
De belangrijkste artikelen die Kemp tijdens zijn Limburgs redacteurschap van De Maasbode publiceerde waren ongetwijfeld die uit de reeks ‘De Geest in Limburg’. In de artikelenreeks, die in september 1925 werd geplaatst, probeerde hij duidelijk te maken welke houding de Limburgers in de eerste helft van de jaren twintig aannamen ten opzichte van Nederland en de Hollanders. Dat was volgens hem nodig omdat er ‘een formidabele hoeveelheid onzin’ over Limburg werd geschreven in de Noord-Nederlandse pers.Ga naar eind17. De Limburgers werd verweten dat ze zich anti-Nederlands opstelden, omdat ze erover klaagden dat ze door ‘Den Haag’ niet goed werden behandeld. Er werd volgens de klagende Limburgers nauwelijks iets gedaan om de economie op te vijzelen, en alle hoge functies bij overheidsbedrijven als de spoorwegen en de staatsmijnen werden vergeven aan niet-Limburgers. Kemp probeerde in zijn artikelenreeks duidelijk te maken, dat zijn provinciegenoten terecht klaagden, maar dat dat nog niet wilde zeggen dat ze zich anti-Nederlands opstelden. Dat laatste lag nog steeds gevoelig, want de tijden van het annexionisme en de felle oppositie daartegen waren nog niet voorbij. Nadat hij eerst uiteen had gezet, dat de Waals-Franse en de Duits-Rijnlandse invloeden in Limburg gering waren, pakte hij de koe bij de horens en behandelde ‘Limburg en het Hollandsch-Protestantsche’. De eerste zin van dat artikel luidde veelzeggend: ‘Het groote Hollandsche falen!’ Dat falen bestond er naar zijn mening uit, dat Holland (voor Kemp trouwens iets heel anders dan Nederland) niets van de geschiedenis had geleerd. De belangrijkste redenen voor België om zich af te scheiden, waren volgens hem ‘het benoemen in de belangrijkste posten van protestantsche Hollanders en het aanleggen van protestantsche koloniën’. Datzelfde gebeurde nu weer in Limburg, voerde hij aan, en de Limburgers verzetten zich daartegen.Ga naar eind18. Maar niet alleen daartegen, ook tegen ‘de aanranding van het Katholieke karakter van Limburg’ en tegen ‘de wijze waarop de economische belangen van dit uitmiddelpuntig gelegen gewest worden behandeld’. Wat dat laatste betrof, de Limburgers | |
[pagina 81]
| |
stoorden zich vooral aan het feit dat de opeenvolgende regeringen nauwelijks moeite deden om de spoor- en waterwegen van en naar Limburg te verbeteren zodat de steenkolen beter konden worden afgevoerd.Ga naar eind19. Kemps werk werd in Limburg indertijd enorm gewaardeerd. Die waardering werd in december 1925 in het culturele Limburgse tijdschrift De Nedermaas verwoord: ‘Als Limburgsch redacteur van De Maasbode behandelt hij alle onderwerpen, die van Limburgsch en dus van Nederlandsch belang zijn en men moge van meening met hem verschillen, niemand zal hem kunnen ontzeggen, dat wat hij schrijft altijd belangrijk is. Meer dan in zijn letterkundig werk, komt hier de Limburger kijken, de echte trouwe minnaar van zijn eigen land. Nederlander? Ja, maar Limburger boven alles! En dan beperkt zich zijne liefde voor het geboorteland niet tot poëtische bespiegelingen en groote woorden, maar wordt deze dichter opeens een practicus van groote waarde. Nu eens is het eene serie artikelen “Om de Peelschatten”, dan weer over de Mijnstreek, over de Waterwegen’.Ga naar eind20. Aan Kemps glansvolle periode bij De Maasbode kwam najaar 1926 een einde. Het ging financieel wat minder goed met de krant, reden voor de directie om de redactie in te krimpen. Het vaste dienstverband van Kemp als Limburgs redacteur werd omgezet in een losse betrekking als Limburgs correspondent. Die baan leverde aanzienlijk minder geld op, zodat hij weer naar wat anders om moest gaan kijken.Ga naar eind21. | |
De Limburgsche LigaDoordat Math Kemp steeds maar weer op de bres sprong voor Limburg, had hij in zijn geboortestreek langzaam maar zeker een reputatie opgebouwd. Die zorgde er voor dat hij telkens als er een actie in het belang van de provincie werd gevoerd, gevraagd werd om steun en medewerking. Op die manier raakte hij in 1925 ook betrokken bij de op 12 maart van dat jaar opgerichte Limburgsche Liga. Deze organisatie had als doel: ‘De cultureele en economische ontwikkeling van Limburg naar zijn traditie binnen het Nederlandsch staatsverband te bevorderen en
M. Kemp, ca. 1925.
| |
[pagina 82]
| |
Affiche van de Limburgsche Liga (GAM).
wel op de eerste plaats ten belange der eigen landskinderen. Onder traditie verstaat de Limburgsche Liga de handhaving van het katholieke geloof, en verder o.m. het behoud van de Limburgsche taal, zeden en gewoonten’.Ga naar eind22. De oprichters van de Liga, onder anderen J. Schaepkens van Riemst, D. Sassen en R. Schoonbrood en waarschijnlijk ook Kemp zelf, hadden genoeg van de Hollandse bevoogding. Hen zat vooral dwars, zo stelden zij in 1925 in hun ‘Manifest aan 't Limburgsche volk’, dat steeds maar weer ‘Hollanders’ op hoge posten in Limburg werden benoemd en dat er daardoor overal in de provincie protestantse kolonies ontstonden. Kolonies die naar hun mening een bedreiging vormden voor het katholieke geloof, het eigen karakter van Limburg en de eigen taal en zeden. Volgens de ligisten gingen de Hollanders zelfs zover, dat de Limburgers ‘in hun eigen gewest geweerd worden’.Ga naar eind23. Het bestuurslid Kemp werkte dit alles uit in zijn eerder genoemde artikelenreeks voor De Maasbode. De Limburgsche Liga probeerde haar idealen op verschillende manieren te verwezenlijken. De eerste acties waren vooral ‘schriftelijke’. Overheidsinstanties in de provincie die een vacature hadden, kregen brieven met het verzoek Limburgers in de open functies te benoemen. Ook werd de regering bestookt met brieven en telegrammen. Met name als er voor Limburg belangrijke economische kwesties aan de orde waren.Ga naar eind24. Zo kreeg de ministerraad eind februari 1927 het volgende telegram: ‘Limburgsche Liga, ziende den critiek wordende toestand o.a. van de Maastrichtse glasindustrie dringt aan op eindelijk ingrijpen der Regeering; protesteert tegen passieve houding van het landsbestuur, dat de Zuidelijke industrie onvoldoende behartigt, waardoor daarvan afhankelijke bevolking tot armoede vervalt; verwacht sprekende daden ten bate van door Noordelijke handelspolitiek gedupeerden’.Ga naar eind25. Maar tevens werd in Limburg zelf actie gevoerd tegen plaatselijke misstanden. Toen in juli 1925 een protestantse inspecteur der directe belastingen in Sittard het waagde een kruisbeeld uit een kantoor te laten verwijderen, stond de Liga op haar achter- | |
[pagina 83]
| |
ste benen. Door de stampij die de organisatie maakte, haastte de inspecteur zich publiekelijk te verklaren, dat hij niet de bedoeling had gehad godsdienstige gevoelens te kwetsen. Het kruisbeeld kwam echter niet terug in het kantoor. Soms waren de acties ook harder en werden bijvoorbeeld door heel de provincie plakkaten opgehangen. Dat gebeurde onder meer in 1926 uit protest tegen de manier waarop de regering te werk ging bij de bestuurlijke reorganisatie van de Limburgsche Tramweg Maatschappij. Op dat plakkaat stond: ‘Wat betreft de reorganisatie - onder drang der regeering - van de Limburgsche Tramweg Maatschappij waarbij men ons Limburgers, kort en bondig gezegd, op ruwe wijze bij den neus genomen heeft. Bij deze reorganisatie der L.T.M. is wederom Limburg totaal miskend. Van de vijf Commissarissen door de regeering benoemd is er EEN Limburger en Katholiek. De Vier andere Niet Limburgers en Niet Katholiek’.Ga naar eind26. Die wat ‘hardere’ manier van actievoeren leidde meteen tot problemen, want op diverse plaatsen werden de plakkaten door de politie verwijderd. Toch hadden de acties vaak succes. In 1927 werd gestreden tegen het regeringsplan tot ‘herclassificatie, het herplaatsen van de gemeenten in eenige klassen voor de berekeningen van de salarissen der rijksambtenaren en beambten’. Een plan dat voor Limburg verkeerd dreigde uit te pakken, want ‘wat geheel Limburg - ambtenaren en niet-ambtenaren - toen diep gegriefd heeft, is het feit geweest, dat de regeering het plan aandurfde om talrijke plaatsen van Limburg, vooral in de Mijnstreek gelegen, in klasse te verlagen en aldus duizenden guldens van de besnoeide ambtenarentractementen uit Limburg te halen ten voordeele van noordelijke gemeenten, als die der Wadden-eilanden, waar het leven zeker niet duurder is dan hier’, aldus een bericht uit de Limburger Koerier. Het protest hielp, want de regering trok haar plannen in.Ga naar eind27. De doelstelling en de acties van de Liga vielen natuurlijk niet bij iedereen in goede aarde. De organisatie werd vanaf de oprichting bestreden, vooral in de Noordnederlandse pers, maar ook in Limburg zelf. In de Noordnederlandse kranten werd ge-
Affiche van de Limburgsche Liga (GAM).
| |
[pagina 84]
| |
Gedeelte van het affiche van de aktie bij de Limburgse Tramweg Maatschappij, 1926. (GAM)
| |
[pagina 85]
| |
suggereerd om als reactie op het optreden van de Liga de gewraakte benoemingenpolitiek te versterken. Vooral echter werd het werk van de Liga verdacht gemaakt en in verband gebracht met het streven van de Belgische annexionisten. Een in Roermond verschijnend blad, Romen's Aankondiger, suggereerde op 21 juli 1926 dat enkele bestuursleden van de Liga geld kregen uit België. De geschiedenis herhaalde zich dus voor Kemp, die immers hetzelfde ook al te horen had gekregen toen hij voor Limburgs Leven werkte. Romen's Aankondiger kon overigens geen bewijzen leveren voor de door de Limburgsche Liga fel bestreden beschuldiging.Ga naar eind28. Door de critici werd verder het vermeende ‘geheime’ karakter van de Liga gehekeld. Limburgers konden namelijk stil lid worden als ze bang waren ‘voor ontslag - of achteruitstelling in betrekking, benadeeling in handel enz.’, wanneer hun lidmaatschap publiekelijk bekend zou zijn.Ga naar eind29. Dat was voor het Algemeen Handelsblad zelfs reden om de Liga als een soort Ku-Klux-Klan te betitelen. Het bestuur van de organisatie had het daardoor druk met het steeds maar weer uitleggen van de ware bedoelingen. Ook moest telkens opnieuw worden herhaald dat de Liga niet anti-Nederlands was, ze de bestaande situatie niet wilde veranderen en feitelijk slechts een verdedigende taak had. Dat had Kemp ook al uitputtend gedaan in zijn artikelenserie in De Maasbode. Deze was overigens door de Liga gebundeld en in 1926 als brochure uitgegeven. Alle kritiek en de aanvallen op de Liga leidden ertoe dat de goede naam van de bestuursleden in het geding kwam. Het was inderdaad een organisatie met een nogal twijfelachtig karakter. Bij het verwezenlijken van haar doeleinden kon ze gemakkelijk een verkeerde richting inslaan en de weg opgaan die niet veel jaren later leidde tot nationaal-socialisme en fascisme. Dat gebeurde overigens niet. Of dat ietwat dubieuze karakter er mede oorzaak van was dat mensen als Kemp en Sassen er in 1928 uitstapten en de Liga na dat jaar nog maar weinig van zich liet horen is onduidelijk. In elk geval waren er interne conflicten en was de steun en medewerking in Limburg zelf niet erg groot.
Kranteknipsel uit de Limburger Koerier van 28 december 1927.
| |
[pagina 86]
| |
De echte notabelen, politici en geestelijken lieten zich niet in met de organisatie. Daardoor kreeg ze onvoldoende draagvlak en was ze gedoemd te verdwijnen.Ga naar eind30. Helemaal opgeheven werd de Liga echter niet. Ze leidde een sluimerend bestaan en kende in 1933, tot verdriet van Kemp, nog een opleving. In dat jaar maakte heel Nederland zich op om de 400e geboortedag van Willem de Zwijger te gaan vieren. De Limburgsche Liga, of wat daar nog van over was, echter niet. Ze verspreidde begin 1933 een circulaire waarin ze het Limburgse volk waarschuwde tegen de Willem-de-Zwijgerherdenking. ‘'t Lijkt er wel iets op, of al deze gedenkdagen met opzet gevierd worden om telkens opnieuw weer oude wonden open te rijten, de protestantsche superioriteit naar voren te schuiven en te juichen over vroeger behaalde triomfen, waarbij steeds 't Katholicisme de lijdende partij was’, stelde de Liga in de circulaire.Ga naar eind31. Fijntjes werd daarin herinnerd aan enkele daden van Willem de Zwijger. ‘Willem van Oranje was een geboren Duitscher, die 't Katholicisme in Nederland de zwaarste slagen heeft toegebracht, die het ooit sinds St. Servaas en St. Willebrord heeft ondergaan. Hij verbood de uitoefening van 't Katholiek Geloof en werd de leider van het protestantisme in zijn toentertijd zeer vinnigen strijd tegen de Katholieke Kerk. Talrijke martelaren vielen onder zijn bestuur, zonder dat de schuldigen strenge straffen opliepen’. De circulaire, die duidelijk maakte dat de interne tegenstellingen in de Liga in 1928 gingen tussen een radicale en een gematigde vleugel, bracht heel wat te weeg. Niet alleen in de rest van Nederland, waar men ontsteld was over de inhoud ervan, maar ook bij de voormalige (gematigde) bestuursleden van de Liga. Kemp en Sassen waren er zoals gezegd in 1928 uitgestapt, maar helaas voor hen was dat nooit officieel bekendgemaakt. Doordat het nieuwe bestuur van de Liga anoniem bleef, werden de ex-leden erop aangekeken. Vandaar dat Kemp zich in enkele artikelen in het Limburgs Dagblad nadrukkelijk van de ‘nieuwe’ Liga distantieerde. Desondanks kreeg hij bezoek van een justitieel onderzoeksteam dat de zaak tot op de bodem uitzocht en moest vaststellen dat hij inderdaad niets met de affaire te maken had.Ga naar eind32. De opleving van de Limburgsche Liga duurde overigens maar kort, na 1933 werd er niets meer van vernomen. | |
De strijd om de Maasbrug‘Het beeld der stad wordt statig geschoord, wordt voortgedragen en ver uitgezet, wordt opengehouden en saamgebonden, gesnoerd en omlijst, door den prachtigen bogengordel van de brug over het breede water. Verweerd, grijs en zilvergrauw, in rustige bezadigheid gewelfd, met haar zware steunberen uit kolkende waterwoeling opgerezen, aandachtig en vroom in zichzelf besloten: zóó staat zij daar, volmaakt in haar verhoudingen en afmetingen, met de rythmische bewogenheid van haar bogen, schoon als een strofisch gezang: haar gewelfde boogcirkels, die hun ronding in het water zelf voltrokken zien in het spiegelbeeld tot ronde ringen. Zoo lijnt zij over het water heen een weg van eerepoorten’. Op deze lyrische wijze beschreef de dichter Felix Rutten in 1927 de oude romaanse brug in Maastricht, die toen onderwerp van veel discussies was.Ga naar eind33. Math Kemp kon even lyrisch worden over de op het einde van de dertiende eeuw gebouwde brug. Ze had immers een deel van zijn jeugd bepaald. Als hij uit het raam keek van zijn ouderlijke woning aan de Steenenwal lag de brug zowat voor hem. Ook de andere adressen waar hij in zijn jeugd woonde, lagen allemaal vlak bij de brug. Ze hoorde bij zijn leven. Math nam dan ook de verdediging van de brug op zich toen zij in de jaren twintig op de nominatie stond om te worden afgebroken. Ze werd al vanaf de jaren tachtig van de vorige eeuw belaagd door veelal uit scheepvaartkringen afkomstige figuren. Zij waren voor vervanging van de oude brug door een nieuwe met ruimere openingen zodat het scheepvaartverkeer makkelijker zou kunnen passeren. Andere argumenten voor afbraak waren dat het waterdoorlatend vermogen van de brug te gering zou zijn, waardoor stroomopwaarts geregeld overstromingen plaatsvonden, en dat de steile opritten en de ge- | |
[pagina 87]
| |
De Sint-Servaasbrug. Schilderij uit 1893 van W. Konijnenburg (1868-1943). (Coll. Drents Museum Assen)
| |
[pagina 88]
| |
Brochure over de Maasbrug-kwestie, geschreven door E. Regout, 1896.
ringe breedte het verkeer belemmerden.Ga naar eind34. De kwestie kwam steeds met tussenpozen weer in de belangstelling te staan. Voor- en tegenstanders raakten dan in een felle woordenstrijd verwikkeld, vergaten de zaak vervolgens voor enkele jaren om ze daarna met even veel vuur weer op te pakken. In 1913 werd ze opnieuw actueel toen de commissie die een onderzoek instelde naar de bevaarbaarmaking van de Maas rapporteerde dat de brug daartoe verbouwd diende te worden. Er kwam echter weer een pauze, doordat de oorlog uitvoering van de aanbevelingen van de commissie verhinderde. Pas in 1920 werd de kwestie andermaal opgepikt. Dat jaar werden tal van oplossingen voor de brugproblematiek aangedragen. Zo werd door een officiële commissie van waterstaatingenieurs voorgesteld een boog midden uit de brug te slaan. Andere mogelijkheden waren: een boog aan de Wyckerkant toevoegen en een pijler slopen; de aanleg van een kanaal ten oosten van Wyck en algehele afbraak van de oude brug en in plaats daarvan een nieuwe leggen. Maar andermaal werd het stil rond de Maasbrug.Ga naar eind35. In 1924 begon alles weer opnieuw. Het plan om een boog midden uit de brug te breken, kwam wederom ter sprake. Math Kemp was de felste bestrijder van dat plan. Via De Maasbode bleef hij de voorstanders met tegenargumenten bestoken en probeerde hij de publieke opinie achter zich te krijgen en dus voor het behoud van de oude brug, wier ‘stoere schoonheid’ hij zo bewonderde.Ga naar eind36. Zijn strijd tegen de belagers van de Maasbrug voerde hij met kennis van zaken. Hij had zich enorm in de kwestie verdiept en wist alles van waterstanden, afvoersnelheden, doorvaarthoogten en scheepstonnages. Bovendien gebruikte hij persoonlijke ervaringen, zoals een in 1920 door hem uitgehaald waagstuk. Hij voer toen met een motorbootje tegen de stroom in onder de bogen van de Maasbrug door. Daardoor wist hij alles over de stroomversnellingen onder de Maasbrug. Over dat waagstuk schreef hij het gedicht ‘Bravour’, dat werd opgenomen in de bundel ‘Stroomversnellingen’ uit 1924.Ga naar eind37. De kwestie werd steeds chaotischer. Telkens kwamen er nieuwe plannen op tafel en werden nieuwe commissies gevormd. | |
[pagina 89]
| |
De Sint-Servaasbrug: Rond 1900.
Laag water in 1920.
Carnavalsoptocht in 1929.
Herstelwerkzaamheden in 1933.
| |
[pagina 90]
| |
Gedeelte van het gedicht ‘Bravour’ uit de hundel ‘Stroomversnellingen’, 1924.
| |
[pagina 91]
| |
In april 1924 bleek minister Van Swaay van waterstaat tot afbraak van de brug te hebben besloten. Zijn beslissing bleef echter onbekend en werd niet uitgevoerd, waardoor de polemieken doorgingen. De commotie was het grootst in 1926, toen twee verschillende adviezen in het geding waren. Een adviseerde afbraak, het ander onder meer het weghalen van een pijler aan de Wycker kant waardoor een scheepvaartopening van ruim 52 meter zou ontstaan. Kemp mengde zich nadrukkelijk in de strijd. Op 20 februari 1926 publiceerde hij een ‘Open brief aan de leden van den Maastrichtsen gemeenteraad’. De raad zou namelijk op 23 februari vergaderen over de conclusie van B en W ‘dat de eenige oplossing, die aan alle eisen voldoet, is vervanging der oude brug door een nieuwe’.Ga naar eind38. In zijn open brief schreef hij dat de goede naam van Maastricht op het spel stond. ‘Die zal te schande worden gemaakt, wanneer de gemeenteraad zich laat drijven tot een beslissing die hem de verontwaardiging en verachting van alle minnaars van historie, kunst en schoonheid van Nederland en daarbuiten op den hals zal halen’. Hij deed daarom een dringend beroep op de raad: ‘Laat U niet, om motieven die anderen en mij niet helder zijn, drijven tot een wellicht geheel en al overbodige beslissing (ook geen in principe!) in een kwestie die veel belangrijker is dan men geneigd is te erkennen. Er móét gewacht worden. Er kán gewacht worden. Niets is daarbij te verliezen en alles te winnen. Wanneer we weten wat de toekomst brengen kan, staat het ieder Raadslid nog vrij om zich aan een der prachtigste monumenten van stad, land en West-Europa onsterfelijk te blameeren’.Ga naar eind39. Met dat wachten, verwees hij naar de onderhandelingen tussen de Nederlandse en Belgische regering, die al sinds het einde van de eerste wereldoorlog liepen en nog steeds niet waren afgerond. De resultaten van dat overleg, waarin ook de gezamenlijke waterwegen ter sprake kwamen, konden gevolgen hebben voor de Maas en de Maasbrug. De gemeenteraad nam op 23 februari geen beslissing. Ook tijdens de volgende bespreking op 26 april kwam ze er niet uit. Op 3 mei gingen de beraadslagingen verder, nu was er echter een kant-en-klaar voorstel van B en W. Als de raad dat aannam, stemde ze voor ‘vervanging van de bestaande Maasbrug door een nieuwe’. De debatten werden echter opnieuw geschorst. Nu tot 10 mei. Op die dag stemde de raad tijdens een hectische vergadering, waarin burgemeester Van Oppen Kemp betitelde als een ‘handelaar in oude stenen’, voor afbraak. Dat gebeurde met 18 stemmen voor en 10 tegen.Ga naar eind40. Kemp en zijn medestanders, die overigens wel beseften dat er iets met de Maasbrug diende te gebeuren en dus niet helemaal blind waren voor de argumenten van hun tegenstrevers, richtten in september 1926 ‘Het Comité tot Behoud der Maasbrug te Maastricht’ op. Dat had als standpunt ‘dat dit middeleeuwsch monument niet verdwijnen mag, tenzij de noodzakelijkheid onherroepelijk vaststaat’. Het comité bestond uit ingenieurs, bouwkundigen, kunstenaars, schrijvers, journalisten en industriëlen. Gezamenlijk wisten zij de publieke opinie zo te bespelen, onder meer door het maken van een eigen brugplan en een verzoek aan de koningin om in te grijpen, dat er een nieuw onderzoek werd gedaan naar de mogelijkheid om de brug te behouden. De commissie die dat onderzoek uitvoerde, rapporteerde dat een groot deel van de brug intact kon blijven. Aan de Wycker kant moesten twee bogen verdwijnen, zodat de doorvaartopening 50 meter breed kon worden. De schepen konden dan goed doorvaren en ook het water kon prima worden afgevoerd. Om ook aan de verkeersbelangen tegemoet te komen, moest stroomafwaarts een tweede brug worden aangelegd.Ga naar eind41. Het nieuwe plan werd overgenomen door de regering op voorwaarde dat de gemeente Maastricht een derde van de extra kosten die er door onstonden (slopen was goedkoper) voor haar rekening nam. Het ging daarbij om een bedrag van 556.000 gulden. Voordat de gemeenteraad zich daarover kon uitspreken, bleek de regering al definitief besloten te hebben tot behoud van de oude Maasbrug. De raad kon daarna niets anders doen dan instemmen met de bijdrage van 556.000 gulden. Math Kemp had de strijd om de Maasbrug gewonnen. | |
[pagina 92]
| |
Benoemingsbrief tot hoofdredacteur der Nieuwe Venlosche Courant, 1927.
| |
[pagina 93]
| |
Een jaar in VenloMath Kemp was in 1927 zowel op literair, journalistiek als politiek gebied helemaal ontwikkeld. Op alle drie gold de dan 36-jarige in Limburg als een vooraanstaand figuur. Een niet geringe prestatie voor een uit de arbeidersklasse afkomstige autodidact. Het enige wat nog ontbrak was een kroon op dat werk in de vorm van een baan van niveau in de journalistiek of de politiek. Maar ook die leek er aan te komen, want in het begin van dat jaar kwam directeur W. Cox sr. van de Nieuwe Venlosche Courant hem het hoofdredacteurschap van dat dagblad aanbieden.Ga naar eind42. Hij aanvaardde de baan, niet wetend in welke slangekuil hij zich begaf, en begon op 1 april 1927 in Venlo. Al snel was hij er achter dat de verhouding tussen de redactie en de directie zeer slecht was. Dat lag voornamelijk aan de directeur, zoals hij aan den lijve ondervond. Cox probeerde onder eerder gemaakte afspraken uit te komen en wou hem in plaats van hoofdredacteur slechts chef-redacteur maken. Pas na grote aandrang van Kemp stelde hij een contract op, waarin dat hoofdredacteurschap was vastgelegd. Wel lukte het hem Math van het aandeelhouderschap af te houden. Hoewel duidelijk was afgesproken dat de nieuwe hoofdredacteur aandelen van de NV mocht kopen, bleken die toen het erop aankwam door de commissarissen te zijn gekocht. Een slechte indruk maakte het op de Maastrichtenaar ook, dat Cox nogal afgaf op de commissarissen en de personeelsleden van zijn krant.Ga naar eind43. Conflicten bleven de eerste tijd evenwel uit. Kemp zette zich met veel energie aan zijn nieuwe taak. Aan uiterlijk en indeling van de vóór hem door Th. Vianen geleide krant veranderde hij weinig. Wel sloeg hij een andere koers in. De Nieuwe Venlosche Courant was niet langer een door en door katholieke en gezagsgetrouwe krant. ‘De geest van de N.V.C., voorheen het orgaan van Mgr. Nolens - men trachtte steeds dien schijn te bewaren - onderging een grondige verandering, werd minder diplomatiek doch veel agressiever’, zei hij er zelf over.Ga naar eind44. In een op 25 januari 1928 gepubliceerd hoofdartikel nam hij openlijk afstand van de R.K. Staatspartij. In dat commentaar,
De vestiging van de N.V. Nieuwe Venlosche Courant aan de Grote Kerkstraat te Venlo in de jaren twintig.
| |
[pagina 94]
| |
M. Kemp, 1927.
getiteld ‘Staatspartij en Pers’, schreef Kemp: ‘Een onafhankelijke houding, geleid door waarheid - en natuurlijk mede door Christelijke naastenliefde - moet de R.K. Pers tegenover de Staatspartij bewaren en, vanzelfsprekend, nog oneindig meer tegenover haar woordvoerders. Valsch voorlichten mag ze nimmer, ook niet als het politieke tegenstanders geldt. Gij zult geen valsche getuigenis geven! Dat op 'n gegeven moment een partijgenoot-volksvertegenwoordiger precies zoo fors aangepakt moet worden, of het een tegenstander ware, behoeft niet voor alle tijden denkbeeldig te worden geacht’. Ook stelde hij: ‘Een vereenzelvigen in politiek opzicht van R.K. Staatspartij en R.K. Pers achten wij ongewenscht’.Ga naar eind45. Belangrijkste onderwerp van de hoofdartikelen die hij voor het Venlose dagblad schreef, was opnieuw het annexionisme. In het midden van de jaren twintig ontstond in Frankrijk en in annexionistische kringen in België de overtuiging, dat Limburg een ‘open poort’ vormde in de verdediging tegen Duitsland. In een artikelenreeks, getiteld ‘Limburg, open poort?’, schotelde hij zijn lezers alle opvattingen over de kwestie voor, zodat ze zelf konden oordelen. Achtereenvolgens kwamen aan het woord: de Nederlandse minister van oorlog Lambooy, de Belgische annexionistenleider Pierre Nothomb, het Belgische kamerlid en voorman van de Vlaamse activisten voor een Groot-Nederland Herman Vos en de Duitse legerleider luitenant-generaal Tieffenbach.Ga naar eind46. Door deze serie artikelen raakte hij in een polemiek met het militant Vlaamse blad Vlaanderen. Dat bestreed hem fel en wees er steeds weer op dat hij een voorman was van de Limburgsche Liga, die volgens het blad anti-Nederlands was.Ga naar eind47. Ernstiger waren echter de conflicten die hij kreeg met directeur W. Cox. De mannen hadden karakters die absoluut niet bij elkaar pasten. De directeur was een heerszuchtig man, die zich werkelijk overal mee bemoeide, terwijl Kemp een onafhankelijk type was dat nogal gauw op de teentjes was getrapt. Doordat Cox zich voortdurend in redactionele aangelegenheden mengde, ontstonden er vele aanvaringen tussen beiden. Die maakten een | |
[pagina 95]
| |
Arbeidsovereenkomst en taakomschrijving van Kemp als hoofdredacteur, 1927.
| |
[pagina 96]
| |
Berichtje van directeur W. Cox aan Kemp over de weergave in de krant van een bepaald ongeval, 1927.
| |
[pagina 97]
| |
goede en langer durende samenwerking onmogelijk. Vandaar dat Math op 29 december 1927 zijn ontslagbrief stuurde, waarin hij meedeelde per 1 april 1928 zijn hoofdredacteurschap neer te leggen.Ga naar eind48. Eenmaal bij de Venlose krant vertrokken, kon hij het niet laten om nog even de zaken recht te zetten. Op 3 juli 1928 publiceerde hij een gestencilde brochure, getiteld ‘Confidentieel schrijven aan de aandeelhouders der N.V. Nieuwe Venlosche Courant’. Daarin rekende hij af met de directeur en noemde hij het herhaaldelijk schenden van het briefgeheim als directe aanleiding voor zijn ontslagname. In de brochure suggereerde hij de aandeelhouders eens een ‘radicale enquête in te stellen naar het wezen der zaak, dat wellicht zieker is dan men uit de cijfers al zou kunnen vermoeden’. Als aandachtspunten voor die enquête beval hij onder meer aan: de arbeidsverdeling, de noodzaak van de vele auto's, de verhouding tussen de inkomsten van redactie en directie en de ‘stille terreur’ in het bedrijf.Ga naar eind49. Hoewel het vertrek van de Maastrichtenaar bij de Venlose krant duidelijk was terug te voeren op persoonlijke tegenstellingen, werd in de Bredasche Courant gespeculeerd over een verband tussen Kemps ontslag en diens inzet voor de Limburgsche Liga. Math ontkende dat zelf in een ingezonden brief.Ga naar eind50. Tegen de opvatting sprak ook dat directeur Cox niet afwijzend tegenover de Limburgsche Liga stond. Hij meldde zich zelfs aan als lid.Ga naar eind51. De aanstelling van Mathias Kemp als hoofdredacteur van de Nieuwe Venlosche Courant werd dus niet de bekroning van zijn loopbaan, maar veeleer een anti-climax. Voor de kroon op zijn werk zorgde hij zelf in de jaren die volgden op zijn verblijf in Venlo. De periode tussen 1928 en 1940 werd de produktiefste en belangrijkste van zijn leven.
Ontslagbrief van 19 december 1927.
| |
[pagina 98]
| |
Eerste publicatie van uitgeverij Veldeke, verzorgd door Ch. Nypels met een houtsnede van Henri Jonas, 1928.
|
|