Mathias Kemp. Een leven voor Limburg
(1991)–Adri Gorissen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 27]
| |
hoofdstuk II
| |
[pagina 28]
| |
Handschrift van M. Kemp van het gedicht ‘Avond’, 1910.
| |
[pagina 29]
| |
Toen beide broers eenmaal voor de dichtkunst gevallen waren, werden ze produktief. In 1909 en de daaropvolgende jaren schreven beiden vele tientallen gedichten. In de begintijd noteerden ze die samen in een schrift.Ga naar eind5. Via kapelaan Verheggen, aan wie Math zijn gedichten had laten lezen, kwam zijn werk onder ogen van hoofdredacteur Jac. van Term van de Limburger Koerier. Deze zag er blijkbaar wel wat in en besloot met het gedicht ‘Avond’ de nieuwe rubriek ‘Verzen van Limburgers’ in de zaterdagkrant te beginnen. ‘Avond’ werd onder het pseudoniem ‘Erik’ op 19 maart 1910 gepubliceerd. Hoewel Kemp de rest van zijn leven zou blijven herhalen dat het moment waarop hij zijn eerste gedicht in druk zag, één van de mooiste van zijn leven was, bewoog het hem kennelijk toch niet genoeg. Steeds maar weer bleef hij namelijk 1908 als zijn debuutjaar noemen. Waarschijnlijk had hij toen nog niet eens een gedicht geschreven. Merkwaardig genoeg wist hij wel nog dat zijn eersteling ‘Avond’ was getiteld.Ga naar eind6. Na dat eerste, voor Kemp zo kenmerkende gedicht met zijn ‘parelteère luchten’ en ‘lilablauwe wolken’, publiceerde de Limburger KoerierGa naar eind7. meer verzen van zijn hand. In totaal tot en met 1913 63, waarvan 20 in 1910, 20 in 1911, 17 in 1912 en 6 in 1913. In 1911 begon hij ook te publiceren in het Belgische blad Ons Volk Ontwaakt. Het nam in totaal 12 gedichten van hem op, 3 in 1911 en 9 in 1912. Tot zijn grote verbazing kreeg hij betaald voor zijn werk. Alle gedichten werden gepubliceerd onder het pseudoniem ‘Eric’ (na de eerste twee in de Limburger Koerier werd de ‘k’ vervangen door een ‘c’). Pierre, die op voorspraak van Math al snel ook mocht publiceren in het Maastrichtse dagblad, had als pseudoniem ‘Rob. Ree’. Eind 1913, begin 1914 viel de produktie van Eric plotseling stil. De inspiratie bleef uit en hij had het gevoel dat hij alles al had gezegd. Ook werd zijn tijd steeds meer door andere zaken in beslag genomen, waardoor van dichten niets kwam. Bovenal zat hem echter dwars dat Pierre hem langzaam maar zeker weer begon te overvleugelen. Terwijl hij met het publiceren van ge-
Landschappen gemaakt door M. Kemp. Olieverf op karton.
| |
[pagina 30]
| |
Het gedicht ‘Wegstervende winter’ ondertekend door Eric, afgedrukt in de Limburger Koerier van 26 maart 1910.
dichten het eerst was geweest, en dus voor de eerste keer zijn oudere broer voor was gebleven, was het Pierre wiens werk het eerst werd gebundeld. Hij moest dus toezien hoe Pierre hem weer voorbijsnelde.Ga naar eind8. | |
Een eigen tijdschriftHoewel hij zijn gedichten makkelijk kon slijten aan de Limburger Koerier en Ons Volk Ontwaakt, kreeg Math in 1912 behoefte aan een podium voor zijn andere letterkundige werk. Bovendien zocht hij nog altijd naar een mogelijkheid om zijn tijdschrift-plan, dat hij in de roerige Van Vorst-periode lanceerde en dat zonder hem erbij te betrekken werd verwezenlijkt, door te zetten. Dat moeten de beweegredenen zijn geweest voor zijn besluit om de journalistiek in te gaan en meteen een eigen tijdschrift uit te geven. Wellicht was er ook nog een financiële en hoopte hij zich zo los te kunnen maken van zijn werk bij de Société Céramique. Meteen een eigen weekblad uitgeven, was echter wel een erg groot waagstuk. De dan 21-jarige Math Kemp wist eigenlijk maar weinig van het maken van bladen. Afgezien van het leveren van enkele bijdragen aan kleine tijdschriften en bemoeienis op afstand met het door hem bedachte Van Vorst en de socialisten bestrijdende blad ‘De Bessem’, had hij nauwelijks journalistieke ervaring. Waarschijnlijk was het juist zijn onervarenheid die hem in november 1912 aanzette tot het grote avontuur. Voor de verwezenlijking van het plan riep hij de hulp in van broer Pierre, de dichter Pierre Franssen uit Venlo en de met hem sinds de klas Graafland bevriende schilder Henri Jonas. Samen slaagden ze erin op 10 november 1912 het eerste nummer van Het Zuiden, zoals het blad werd gedoopt, uit te brengen.Ga naar eind9. Uit ‘Een woord vooraf’ bleek duidelijk de invloed van kapelaan Verheggen: ‘Ons doel en ons beginsel. We zijn principieel katholiek en in ons orgaan zullen wij hooghouden de rechten en de eere van het katholieke geloof, niets wat tegen geloof of goede zeden strijdig is zal worden opgenomen. Wij willen het ware, het goede en het schoone: breede belichting van alle belang- | |
[pagina 31]
| |
rijke gebeurtenissen en aangelegenheden. Vooral positief werk willen wij, geen louter negatief: verkeerde denkbeelden wenschen we te bestrijden door de goede te grondvesten’. In het voorwoord werd ook duidelijk gemaakt, dat Het Zuiden vooral een literair blad wilde zijn: ‘Dan is ons doel in hoofdzaak, het geven van goede, gezonde verhalen, novellen, romans e.a. ontspanning gevende na uren van arbeid en moeite. (...) Bijzonder de eigenaardigheden, de legenden, verhalen van ons eigen innig-schone gewest wenschen wij te openbaren: te steunen met woord en beeld datgene wat onze Limburgsche kunstenaars in rijke, diepe liefde tot hun land verrichten en in de dagen der toekomst verrichten zullen’.Ga naar eind10. Al die mooie voornemens probeerde Math in de praktijk te brengen door in het eerste nummer een commentaar (niet ondertekend, maar onmiskenbaar geschreven door hemzelf), een novelle van zijn hand, gedichten van Pierre en hemzelf, een tekening van Henri Jonas, een uit het Duits vertaald feuillleton en wat varia (waaronder moppen) op te nemen. Omdat hij de vertaling van het feuilleton ook maakte, schreef hij het blad dus bijna helemaal zelf vol.Ga naar eind11. Dat was echter niet de reden waarom het blad geen lang leven beschoren was. Het bleef namelijk bij het eerste nummer. De mislukking was vooral te wijten aan de onervarenheid van de initiatiefnemer. Hij droeg zelf ook de zorg voor de abonnementen en de advertenties. Vooral met die advertenties ging het mis. Math sloot geen contracten met de adverteerders af en berekende de annonces op een nogal ongebruikelijke manier, namelijk per vierkante centimer. Daardoor verdiende hij er te weinig aan en was nog maar net in staat de drukker te betalen. Bovendien lieten de abonnees verstek gaan.Ga naar eind12. Of dat te maken had met de inhoud van het blad werd niet duidelijk. Het commentaar, getiteld ‘Roof’ en geïnspireerd door de Balkan-oorlog van die dagen, was nogal aan de saaie en zware kant. Het deed uit de doeken hoe volken door hebzuchtige politici op slinkse wijze tot een oorlog worden aangezet. Een oorlog die voor het volk nadelen brengt, maar voor de politici en
Folder van het blad Het Zuiden, 1912.
Tekening van Henri Jonas hij het verhaal ‘Verworpen medelijden’ in Het Zuiden, 1912.
| |
[pagina 32]
| |
industriëlen alleen maar voordelen. Alle oorlogen die rond die tijd hadden gewoed, waren volgens de commentaarschrijver zo ontstaan. Vandaar dat hij ze roofoorlogen noemde. Hoewel hij de aanstichters ervan flink kapittelde, eindigde Kemp, ingegeven door zijn religieuze overtuiging, nogal berustend: ‘Doch gebeurtenissen en volkeren zijn in God's hand. Hij leidt ze daarheen waar Hij het in zijn ondoorgrondelijke raadsbesluiten vaststelde, zoo ook zal de huidige Balkan-oorlog in de wereldgeschiedenis meer en andere betekenis hebben als die uitbreidingsbegeerigheid die hem tot oorzaak was’. De door Math geschreven novelle ‘Verworpen medelijden’, waarschijnlijk het eerste prozastuk dat van hem werd gepubliceerd, was wat luchtiger van toon. Toch was het onderwerp zwaarwichtig: onbegrip tussen arm en rijk. Hoofdpersoon Giel Meulemans is een hardwerkende knecht van een landheer. Hij heeft maar één passie: de kermis. Als de kermis komt, is hij niet meer te houden en gaat zich helemaal te buiten, natuurlijk vooral aan de drank. Wanneer hij zich tijdens een kermis weer eens misdraagt, weet de rentmeester die een hekel aan hem heeft de landheer tot het ontslag van Giel aan te zetten. Deze vervalt daardoor in armoede en kan zelfs geen dokter voor zijn zoontje betalen. Net op het moment dat het zoontje op sterven ligt, komt de dochter van de landheer een pakket voedsel brengen. Giel wordt dan zo kwaad dat hij haar de deur wijst en het pakket nagooit. Zij begrijpt, omdat ze de achtergronden niet kent, daar natuurlijk niets van. Het geld voor het voedsel heeft de dochter bijeengezongen in een liefdadigheidsconcert. Dat concert wordt in de novelle uitvoerig beschreven. Eigenlijk past het er niet zo goed in, maar het geeft Math de mogelijkheid om over een van zijn andere hartstochten, de muziek, te schrijven. Vooral in de beschrijving van dat concert is de invloed van Gezelle weer waar te nemen. De rest van de inhoud van Het Zuiden was ook niet erg spraakmakend, waarschijnlijk waren er genoeg andere gevestigde bladen die de lezersmarkt al op deze manier bedienden. In ieder geval verscheen er geen tweede nummer. In een brief, waarvan het concept bewaard is gebleven, aan een niet met name genoemde aspirant-medewerker, schreven de beide Kemps eind november 1912, dat de uitgave van Het Zuiden heus geen grap was geweest. Ze konden gewoon niet verder, zo leggen ze uit, omdat aan hun toch al niet hooggespannen verwachtingen niet eens werd voldaan. Voor de paar abonnees die ze hadden geworven 70 à 80 gulden onkosten per week maken, vonden ze wat al te gek. En zelfs al zouden de inkomsten uit advertenties en abonnementen de uitgaven dekken, dan noch pasten ze ervoor alle moeite voor niets te doen.Ga naar eind13. De nobele doelstellingen uit het voorwoord waren blijkbaar al lang weer vergeten. | |
PatronaatstoneelIn de jaren 1909 tot 1913 was Math Kemp niet alleen op poëtisch gebied erg produktief. Hij schreef ook veel toneelstukken. Met het toneel had hij kennisgemaakt in de St. Josephscongregatie van kapelaan Verheggen. De congregatie had een aparte toneelafdeling. Door die afdeling werden diverse indertijd beroemde werken opgevoerd, zoals ‘De koopman van Venetië’ en ‘De dochter van Roeland’. Omdat van de congregatie alleen jongens lid waren, werden de stukken zodanig bewerkt dat er alleen mannenrollen in voor kwamen. ‘Men verving gewoonlijk de heldin van het verhaal door een knaapje en fatsoeneerde de intrige navenant’, aldus Kemp.Ga naar eind14. De inbreng van Math beperkte zich meestentijds tot het, samen met broer Pierre, schilderen van de decors. Slechts één keer acteerde hijzelf. Hij had een bijrol in het stuk ‘De Bokkenrijders’. Na een fout van de hoofdrolspelers moest hij zo zenuwachtig giechelen, dat een hele rits medespelers ook tot lachen werd aangezet en de finale van het stuk bijna bedorven werd. Daarna werd hij niet meer voor een nieuw optreden gevraagd.Ga naar eind15. Het patronaatstoneel had grote invloed toen hij zelf met het schrijven van stukken begon. Hoewel hij inmiddels heel wat grootheden op dramatisch gebied, zoals Shakespeare, Goethe en een aantal Grieken had gelezen, schreef hij toch veel spelen met alleen mannenrollen. Aan onderwerpen en stof had hij geen ge- | |
[pagina 33]
| |
brek: ‘Voor niets deinsde ik terug: middeleeuwen, oudheid, godsdienstige mysteriën, het sprookje, sociale verhoudingen, Oostersch leven’.Ga naar eind16. De meeste stukken die hij schreef, onder meer ‘Eckbert en Isolde’ (drama in vijf bedrijven), ‘De dood der eenzame’ (dramatisch spel in 1 bedrijf), ‘De vervloekte’ (dramatisch spel), ‘De versmade degelijken’ (blijspel in twee bedrijven), ‘Lia’ (dramatisch spel in vijf bedrijven) en ‘Frida’, werden echter nooit opgevoerd.Ga naar eind17. Slechts één werk werd nog in diezelfde periode gespeeld. ‘Het Offer’, een treurspel in vier bedrijven, werd op woensdag 24 september 1913 voor het eerst op de planken gebracht ter gelegenheid van de opening van het nieuwe patronaatsgebouw in Wyck. De strijd tussen christenen en moren vormde het onderwerp. Een christen, genaamd Nande, wil zich om diverse redenen wreken op de kasteelheer Liamor. Diens slot beheerst de toegang tot het christenrijk, dat de moren graag willen veroveren. Nande verraadt hen het wachtwoord, zodat zij makkelijk het kasteel binnen kunnen. Omdat de minstreel Alvero het verraad ontdekt, kunnen de christenen in Liamors slot tijdig worden gewaarschuwd. Bij de strijd rond de burcht sneuvelt Nande's zoon, Lorenzo. Deze moet dus boeten voor de misdaad van zijn vader. De première werd een groot succes. De verslaggever van de Limburger Koerier was meteen vol lof: ‘De uitvoering was niet alleen een succes voor den auteur, lid van het patronaat, maar ook voor de executanten. Vooral het laatste bedrijf werd keurig gespeeld. Het drama bevat een schat van heerlijke momenten; het is een werk van literaire betekenis’.Ga naar eind18. Ook de correspondent van het katholieke dagblad De Maasbode was zeer te spreken over de voorstelling.Ga naar eind19. Math Kemp, die overigens ook de tekst voor de feestcantate ter gelegenheid van de opening van het patronaat had geschreven en samen met Pierre het decor had geschilderd, kon dus tevreden zijn. Zeker toen het de volgende dagen bij nieuwe opvoeringen storm liep en de Limburger Koerier er nog eens groot over berichtte. Het succes maakte ook enige uitgeverijen
Programma van de feestavond bij gelegenheid van het nieuwe patronaat in Wyck, 1913.
| |
[pagina 34]
| |
Verslag van de opening van het patronaat in Wyck in september 1913.
wakker. Op 3 oktober al benaderde de Maastrichter boek- en handelsdrukkerij Clément Goffin de jonge auteur voor uitgave.Ga naar eind20. Vier dagen later deed de R.K. Boekhandelaar en Uitgever J. Vink Pz. uit Beverwijk, die bijna alle Nederlandse en Vlaamse verenigingen en patronaten van toneelstukken voorzag, hetzelfde.Ga naar eind21. Vink was echter te laat, het contract met Goffin was al getekend. De Beverwijkse uitgever hield zich desondanks aanbevolen voor volgende werken, zeker nadat Kemp hem de lovende recensies had gestuurd.Ga naar eind22. Goffin was snel klaar met drukken, eind november werd het (door de schrijver iets gewijzigde) toneelstuk in boekvorm op de markt gebracht. Math's eerste officiële publicatie (met een omslagtekening van broer Pierre) was daarmee een feit. De successen bleven maar voortduren, want al snel meldden zich andere gezelschappen voor opvoering van ‘Het Offer’. Op 11, 15, 18 en 25 januari 1914 werd het stuk gespeeld door de Katholieke Gezellen-Vereeniging St. Josephshof te Nijmegen.Ga naar eind23. Nog geen maand later, op 15 en 22 februari brachten de leden van de toneelafdeling van Fanfare Juliana uit Munstergeleen het treurspel voor het voetlicht.Ga naar eind24. Ondanks alle positieve reacties stopte Math al spoedig daarna voor enige tijd met zijn toneelwerk. Als reden daarvoor gaf hij op ‘de onmogelijkheid om met beroepsgezelschappen in aanraking te komen, om aldus een behoorlijke opvoering te krijgen’.Ga naar eind25. De oorzaak kan ook zijn geweest, dat hij het veel te druk kreeg doordat hij begin 1914 liefst twee nieuwe banen aannam. Later distantieerde hij zich overigens van ‘Het Offer’ en verbood nieuwe opvoeringen.Ga naar eind26. | |
Negen maanden vrijafAl zijn artistieke activiteiten ontplooide Math in de avonduren of in het weekeinde. Omdat de familie het geld niet kon missen, moest hij blijven werken als aardewerkschilder. Dat was een situatie waar hij niet gelukkig mee was. Door alle bescheiden successen ontstond bij hem de wens om meer met zijn talenten te doen. Zijn baan bij de Société Céramique verhinderde | |
[pagina 35]
| |
dat, vandaar dat hij eind 1912 uit ging kijken naar een andere arbeidsplaats. Werk dat hem bovendien een sociaal betere status op moest leveren.Ga naar eind27. Hoewel het in die tijd redelijk goed ging met de Maastrichtse economie en vooral de aardewerkfabrieken fantastisch draaiden, was het voor Kemp niet eenvoudig een andere baan te vinden.Ga naar eind28. Begin 1913 kreeg hij echter de kans zich helemaal vrij te maken voor het schrijven. Een mogelijkheid die hem werd geboden, doordat broer Pierre door de kunstminnende Jezuïet J. van Well ‘ontdekt’ was als schilder. De pater, rector van het retraitehuis Manresa in Venlo, was zo enthousiast over Pierre's schilderscapaciteiten, dat hij bij rijke vrienden geld lospraatte om het ‘zijn ontdekking’ mogelijk te maken een jaar lang te werken zonder financiële zorgen.Ga naar eind29. Het geld dat op die manier bij de familie binnenkwam, gaf ook Mathias de gelegenheid zijn baan op te zeggen. Van april tot en met december 1913 zat hij zonder werk. Hij was echter niet werkloos. Die negen maanden van vrijheid gebruikte hij vooral voor zelfstudie. Het werden daardoor voor zijn vorming en voor zijn journalistieke en letterkundige carrières zeer belangrijke maanden, zoals hij in zijn levensbeschrijving nadrukkelijk vermeldde. ‘In de periode April 1913-Januari 1914 is een wereld voor mij opengegaan. Vaak en veel wandelde ik met Pierre door de mooie omstreken der stad. Veel ook lazen we. Soms gaf pater van Well of een van zijn ordebroeders hierin literair advies, doch gewoonlijk kozen we zelf onze wegen. Deze richtten zich maar zelden tot de Nederlandsche literatuur - die ook te duur was in het aanschaffen - doch vooral naar de letterkunde van heel de wereld, die der exotische landen (tot die der Inca's toe) niet uitgesloten. Het beetje Fransch op school geleerd, had ik vrijwel vergeten, doch ik hervatte de studie ervan. Duitsch en Engels maakte ik me eigen. We kochten in de goedkoope Reclam-edities al wat de groote literatuur aan belangrijks bood (zelfs Racine en Corneille... in Duitsche jamben)’.Ga naar eind30. Vooral de door de Duitse uitgeverij Reclam voor weinig geld op de markt gebrachte klassieken werden door Math gelezen.
Advertentie van drukkerij Cl. Goffin ijn het adresboek van Maastricht uit 1916.
| |
[pagina 36]
| |
Portret van pater J. van Well. Olieverf op doek, geschilderd door J. Laudy (Venlo 1877-Brussel 1956) (Coll. Goltziusmuseum).
Zo maakte hij kennis met het werk van Calderon, Lope de Vega, Oehlenschlager, Goethe, Ibsen, Björnsen en de bekendste oude Grieken. Het lezen van al die buitenlanders, overigens zonder systeem, bleef niet zonder invloed op zijn literaire ontwikkeling en voorkeuren. Sinds die tijd had hij meer op met het werk van Vlamingen als Gezelle en Streuvels, dan met het werk van de meeste Nederlanders.Ga naar eind31. Waarschijnlijk gaf het lezen van al die grootheden de aanzet tot een nieuwe start begin 1915 op poëtisch gebied. Het gelezene had zeer zeker invloed op het dichtwerk, al was het alleen maar doordat Math in zijn gedichten angstvallig alle schijn van provincialisme of regionalisme wilde vermijden.Ga naar eind32. Aan deze maanden van extra vorming kwam in december 1913 een einde. Een commissie van kunstkenners beoordeelde de schilderijen die Pierre dat jaar had vervaardigd en kwam tot de conclusie, dat hij toch niet het grote talent was waarvoor pater Van Well hem hield. Deze werd door dat harde oordeel echter niet uit het veld geslagen. Hij ging vanaf dat moment Pierre als ongekend dichterlijk talent promoten. Voor Pierre en Math betekende de uitspraak van de commissie wel, dat ze weer een baan moesten zoeken.Ga naar eind33. Math vond al snel werk, hij werd bibliothecaris. | |
BibliothecarisDe Pius-bibliotheek in Maastricht, waarover de jongste Kemp de leiding kreeg, was ontstaan door de samenvoeging van een aantal andere. Zo waren in het boekenbestand de collecties van de ‘Bibliotheek in Vier Talen’ en die van de ‘R.K. Kostenlooze Volksbibliotheek’ opgenomen. Beide bibliotheken werden bestuurd door de Katholieke Heerenvereeniging, ook wel de Heerencongregatie genaamd, die op haar beurt weer door de paters Jezuïeten werd geleid. Door het samengaan van de bibliotheken en de toename van de uitleen, werd begin 1914 een nieuw pand betrokken aan de St. Jacobstraat 8. Tevens moest worden uitgezien naar een nieuwe beheerder.Ga naar eind34. Waarschijnlijk waren het Kemps connecties met de Jezuïet pater Van Well en | |
[pagina 37]
| |
met kapelaan Verheggen die hem de baan bezorgden. Aan het beheer van de Pius-bibliotheek had hij overigens geen volledige dagtaak, hij hoefde dagelijks slechts vijf uur aanwezig te zijn. Tijdens die uren had hij het allesbehalve druk, zodat hij andere dingen kon doen. Net als in de voorafgaande negen maanden eerst en vooral lezen natuurlijk. De ‘Bibliotheek in Vier Talen’ had een hele reeks Engelse dichters ingebracht in de collectie van de Pius-bibliotheek. Daardoor kon hij kennismaken met het werk van Cowper, Longfellow, Moore, Coleridge, Wordsworth, Tennyson en De Quincy.Ga naar eind35. Aanvankelijk had dat nog weinig invloed op zijn poëtische werk. De inspiratie was er eind 1913 en begin 1914 gewoonweg niet. Bovendien had Math het te druk met zijn andere baan. Diezelfde eerste maand van 1914 was hij redacteur geworden van de Maastrichter Krant, het weekblad van de Katholieke Actie. Veel van het journalistieke werk verrichtte hij op de bibliotheek. Toen in 1915 de inspiratie terugkeerde en hij aan zijn tweede dichtperiode begon, kwamen ook veel van zijn verzen tot stand in de bibliotheek. In die passende omgeving schreef hij onder meer ‘Het Wijnroode Uur’ en gedichten die werden opgenomen in de latere bundels ‘Naar den Uchtend’ en ‘De Vreemde Vogel’. Ook de partituur voor het opus ‘Van een page en een koningsdochter’ kwam hier tot stand.Ga naar eind36. Die riante werkkring behield Math tot 1917. Toen werd de Pius-bibliotheek door de Katholieke Heerenvereeniging ondergebracht bij de nieuw opgerichte Roomsch Katholieke Openbare Leeszaal en Bibliotheek. Voor die bibliotheek moest een nieuwe beheerder worden benoemd. Kemp meende het meeste recht op die functie te hebben en aanvankelijk leek er ook geen twijfel over te bestaan dat hij de positie mocht gaan bekleden. Doordat een van de bestuursleden plotseling een beschermeling naar voren schoof en zijn collega's voor het meisje wist te winnen, zag het er naar uit dat Math naar de baan kon fluiten. Gelukkig keerden zijn kansen, mede doordat hij gebruik maakte van zijn oude connecties. Uiteindelijk werd hij toch benoemd, echter tegen een lager salaris en met de titel ‘tweede ambtenaar’.Ga naar eind37. De dichter/journalist was niet gelukkig met de nieuwe situatie.
St. Jacobstraat met links, het tweede pand, op nr. 8 de Piusbibliotheek, ca. 1930.
| |
[pagina 38]
| |
Toen de Heerenvereeniging in de zomer van 1919 om onbekende redenen weer zelf de Pius-bibliotheek ging exploiteren, nam hij dan ook ontslag bij de Openbare Leeszaal en Bibliotheek en beperkte zich verder tot het beheer van de Pius.Ga naar eind38. Daardoor kon hij weer in alle rust schrijven. | |
Pruisen verslindenBij de Maastrichter Krant, het weekblad van de Katholieke Actie in Maastricht, dat vanaf 31 januari 1914 verscheen, maakte Math Kemp zijn eigenlijke debuut in de journalistiek. Hij werd aangesteld als enige redacteur van het blad en was dus meteen ook hoofdredacteur.Ga naar eind39. In het hoofdartikel in het eerste nummer werden als redenen voor uitgave van het blad gegeven, dat mensen die geen krant lezen niet zo maar dagbladabonnee worden, dat een klein plaatselijk blad gemakkelijker invloed zal krijgen op zeden en gewoonten van zijn lezers en dat andersdenkenden plannen hadden voor uitgifte van kleine bladen. Het eerste punt uit het programma van de Maastrichter Krant was: ‘Wij staan op het standpunt van de gezonde katholieke democratie, die, in trouwe gehoorzaamheid aan het kerkelijk gezag, wil werken en strijden voor de welbegrepen belangen des volks in al zijn geledingen’. Als eerste taak zag het blad dan ook volksontwikkeling. ‘Op godsdienstig, sociaal en politiek gebied zullen wij geregeld artikelen schrijven, die het volk eerlijk en naar waarheid voorlichten. Belangstelling zullen wij verder trachten op te wekken voor de plaatselijke gemeente-politiek door het geven van beschouwingen over hetgeen in de vergaderingen van onzen Gemeenteraad behandeld wordt. En ten slotte zullen wij den lezer geregeld op de hoogte trachten te houden van het nieuws uit onze omgeving, waarbij wij beknoptheid aan volledigheid wenschen te paren’.Ga naar eind40. Voorwaar geen gemakkelijke opgave. Toch viel ze Kemp mee, getuige de opmerking in zijn autobiografie, dat hij ondanks zijn twee baantjes genoeg tijd over hield voor zijn artistieke bezigheden.Ga naar eind41. Door het uitbreken van de eerste wereldoorlog in augustus 1914 kreeg hij journalistiek gezien zijn vuurdoop. Er was stof genoeg om over te schrijven. De kranten en tijdschriften in het neutrale Nederland kwamen in een moeilijke positie, want ook van hen werd verwacht dat ze geen partij kozen. Bovendien werd de berichtgeving in bladen uit grensstreken vooral door de Duitsers met argusogen gevolgd.Ga naar eind42. Aanvankelijk stelde ook Math Kemp zich neutraal op. Maar al snel koos hij partij voor het door de Duitsers onder de voet gelopen België. Hij deed dat tegen de wens van de pro-Duitse eigenaren van zijn krant in. Zijn veelvuldige contacten met Belgische vluchtelingen, vooral in de Pius-bibliotheek, zullen hem daar mede toe hebben aangezet. ‘Toen de inval in België een feit werd, ging het mij als zoovelen in Limburg en door heel het land. Mijn stemming sloeg om, in mijn weekblad verslond ik evenveel Pruisen als in 't meest Entente-gezinde groote dagblad gebeurde’, schreef hij in zijn oorlogsherinneringen.Ga naar eind43. In zijn hoofdartikelen pakte hij inderdaad vaak flink uit tegen de Duitsers. Zo schreef hij op 23 januari 1915 onder de kop ‘Kan men onrecht tot recht omredeneeren’ over het onrecht dat de Duitsers België hadden gedaan door het land binnen te vallen. Hij veegde in het artikel iedereen de mantel uit die dat onrecht wilde goedpraten.Ga naar eind44. Vele malen nam Kemp, uitstekend gebruik makend van de redeneer- en debatteerlessen van kapelaan Verheggen, stelling tegen de Duitsers. Dat werd hem door de eigenaren van de Maastrichter Krant niet in dank afgenomen. Omdat de nieuwbakken journalist een opmerkelijk geluid liet horen, de rest van de Limburgse pers was óf neutraal óf pro-Duits, had het blad succes. Dat weerhield de eigenaren van stappen tegen Kemp, hoewel ze probeerden in eigen artikelen tegenwicht te bieden aan de anti-Duitse gezindheid van hun redacteur. Deze herschreef die stukken echter, kortte ze in, voorzag ze van commentaar of hield ze zelfs helemaal uit de krant. Een conflict bleef niet uit en Kemp stapte op.Ga naar eind45. Dat besluit maakte hij publiek door een aankondiging in het Advertentieblad voor Limburg. ‘Ondergeteekende, van april 1914 tot juli 1915 redacteur der Maastrichter Krant bericht bij deze in geen betrekking meer te staan tot ge- | |
[pagina 39]
| |
[pagina 40]
| |
noemd blad’.Ga naar eind46. Lang zat hij echter niet zonder journalistiek werk. Nog datzelfde jaar werd hij Maastrichts redacteur voor de in Sittard verschijnende anderdaagse krant Het Zuiden. Die krant probeerde voet aan de grond te krijgen in de Limburgse hoofdstad. Ze deed dat onder meer door stelling te nemen tegen de pro-Duitse Limburger Koerier, het dagblad dat in Maastricht verscheen. De meeste van die aanvallen nam Kemp, die blijkbaar geen boodschap meer had aan het feit dat de krant tal van gedichten van zijn hand had opgenomen, voor zijn rekening. Daartoe benutte hij zijn vaste rubriek ‘Trichtse klanken’. In de aflevering van 28 september 1915 meldde hij dat Het Zuiden in een polemiek was verwikkeld met de Limburger Koerier. Hij wou daarom in zijn rubriek belichten ‘in welke verhouding de L.K. staat tot de echte Limburgers, in 't bijzonder tot de Maastrichtenaren’ en ‘onder welke invloeden de L.K., die anderen van beïnvloed te worden beschuldigt, blijkt te staan’. Wat het eerste betrof, stelde hij: ‘dat de echte Maastrichtenaar zich vreemd voelt ten opzichte van de Limburger Koerier. Laten we de Maastrichtse nieuwtjes en enkele ingezonden stukken erbuiten, dan kon de L.K. evengoed in Den Helder of Bolsward uitkomen’. Zijn conclusie luidde: ‘De Limburger Koerier is een koerier in Limburg, maar niet Limburger koerier. Waartoe zou dit blad ook Limburgsch wezen? Er is géén Limburger in die redactie. (...) De L.K. is geen weerspiegeling van den Limburgschen volksgeest en allerminst van den Maastrichtsen’. Over de invloed waaronder de Limburger Koerier stond, was Kemp heel duidelijk: Duitse. Hij toonde dat aan de hand van de berichtgeving van het Maastrichtse dagblad aan.Ga naar eind47. Met de Limburger Koerier zat het dus goed fout volgens Kemp. Zelf bleef hij in zijn artikelen voor Het Zuiden volharden in zijn anti-Duitse gezindheid. Dat hij zich thuisvoelde in de journalistiek, bleek niet alleen uit zijn artikelen, maar ook doordat hij al snel de bladen waarvoor hij werkte als een politiek wapen gebruikte. Op een gegeven ogenblik ging in Maastricht het gerucht dat de gemeente een | |
[pagina 41]
| |
overheidslening niet kreeg, omdat de Duitsers in verband met de Maaslinie aanspraken hadden gemaakt op Limburg. Een lening verstrekken zou men in Den Haag daarom weggegooid geld vinden. Math nam de proef op de som en schreef in Het Zuiden dat Duitsland Limburg opeiste. Landelijke bladen namen het bericht over, zodat het uiteindelijk ook in Duitsland terecht kwam. De regering in Berlijn sprak het daarop officieel tegen en de lening ging later toch gewoon door.Ga naar eind48. In dezelfde geest als waarin hij voor Het Zuiden schreef, deed hij dat ook voor Maas en Jeker, een weekblad voor Zuid-Limburg. Daarvan nam hij vanaf het eerste verschijnen op 7 april 1917 de redactie op zich. Overigens was Kemp in zijn afkeer van de Duitse oorlogsvoering geen blinde fanaticus. Hij veroordeelde niet alles wat Duits was, maar dacht genuanceerd over de situatie van dat moment. Tijdens de eerste periode van Kemps journalistieke activiteit, zo moge duidelijk zijn, stond de eerste wereldoorlog en de Duitse rol daarin centraal. Tijdens die periode maakte hij zich het journalistenhandwerk eigen. Hij leerde alle facetten van het vak, schreef zowel nieuwsberichten als hoofdartikelen, kunstbeschouwingen en columns en ging bovendien de pennestrijd met andere kranten niet uit de weg. | |
De dronkene van loutre schoonheidAan de periode waarin Math Kemp niet of nauwelijks gedichten schreef, kwam in 1915 een einde. De ‘innerlijke noodzaak’ om poëzie te schrijven kwam langzaam terug. Onder meer doordat hij in de voorafgaande periode heel wat werk van literaire grootheden had gelezen en daardoor inspiratie had opgedaan. Maar waarschijnlijk mede doordat hij thuisraakte in de journalistiek en zich niet meer voor de volle honderd procent op zijn krantewerk hoefde te concentreren. Een stimulans kan ook het succes van broer Pierre zijn geweest. In 1914 was diens eerste gedichtenbundel ‘Het Wondere Lied’, met daarin een keuze uit het werk van de jaren 1911-1913, verschenen. De oplage van 900 exemplaren was binnen een jaar
M. Kemp in de jaren twintig.
| |
[pagina 42]
| |
[pagina 43]
| |
uitverkocht. De drijvende kracht daarachter was andermaal pater Van Well. Hij hield op diverse plaatsen in Zuid-Nederland lezingen, waarbij hij Pierre zowat de hemel inprees.Ga naar eind49. Wellicht daardoor geïntrigeerd zette Math zich ook weer aan het werk. ‘Op een avond - in 1915 - zat ik voor een stuk wit papier met de begeerte om weer eens een vers te schrijven. Aangezien ik geen bepaalde idee had, begon ik maar op goed geluk een sonnet tot onderwerp “nemende” een avondstemming. Ik schreef het zonder inspiratie geheel uit tot de laatste terzine; toen voelde ik even iets lichten in me en ik schreef het vers: ....over verre werelden
gleed kalm het jonge, wijnroode uur voorbij.
Plots lei ik de pen neer; sloot de oogen en zag naar binnen, waar onverwacht iets als een visioen openbloeide. De tocht van het wijnroode avonduur over de wereld. Den volgenden dag schreef ik, tusschen het gaan en komen der menschen in de bibliotheek dóór, het gedicht “Het Wijnroode Uur”, waarnaar mijn eerste bundel ook is geheten. Vanaf dien dag vond ik mijn meest eigen weg en mijn eigen vorm!’Ga naar eind50. De eigen vorm die hij had gevonden was die van het lange verhalende gedicht, meestal met de natuur als onderwerp. Anders gezegd: hij schreef epische natuurgedichten en had dus af stand genomen van Gezelle. Net als in zijn eerste poëtische periode toonde hij zich in de gedichten nog de schilder. Zette hij echter eerst een beeld neer met fijne toets, nu was hij meer de man van het grote gebaar, die de beelden elkaar in hoog tempo op liet volgen, als het ware in een roes. Aan het begin van ‘De Droomer’ maakte hij dat duidelijk:
Ik was de dronkene van loutre schoonheid;
ik was de koning dier verloren droomers,
die om wat heerlijkheid van kleur of klank of schoone lijn
hun land, hun ziel, hun God kunnen vergeten.
Math was echter nuchter genoeg om te beseffen dat het het succes van zijn broer (eigenlijk een schijn-succes, want het was immers bijna uitsluitend te danken aan Van Wells enthousiasme en onaflaatbare inzet) niet zo maar ook voor hem was weggelegd. Hij besloot daarom eerst eens te gaan onderzoeken wat gezaghebbende literaire figuren van zijn werk vonden. Een bundel (gedrukt en voorzien van het portret van de dichter) met daarin ‘Het Wijnroode Uur’, ‘De Zeven Broeders’ en ‘De Droomer’ stuurde hij onder anderen aan Gerard Brom, J. van Dokkum, L. Leopold, K. Alberdingk Thijm, Marie Koenen en Frans Erens.Ga naar eind51. De laatste reageerde in een brief gematigd postief: ‘Uwe drie gedichten heb ik gelezen en ik dank U voor de toezending. Het eerste beviel me minder, de twee volgende beter. Hetgeen mij aangenaam verraste, is de eenigszins grootsche adem, die door dit werk gaat, al is de gang van het gevoel en van de idee niet altijd even geleidelijk. Er zijn goeden verzen in. (...) Het zal mij verblijden en menigeen met mij, indien U op den ingeslagen weg voortgaat en de Limburgsche kunst helpt opbouwen’.Ga naar eind52. Marie Koenen was eveneens heel redelijk te spreken over de bundel: ‘Vooral de vlottende, zuivere taal bevalt me, hoewel ik van de drie gedichten het middelste: De zeven broeders, het beste vind. U heeft 'n sterke en niet alledaagsche fantasie’.Ga naar eind53. Gesterkt door deze reacties besloot hij de bundel, aangevuld met enkele andere gedichten, op de markt te brengen. Medio 1916 verscheen bij de Maastrichtse Boek- en Handelsdrukkerij de officiële versie van ‘Het Wijnroode Uur’. De eerste gedichtenbundel van Mathias Kemp was een feit.Ga naar eind54. Over het algemeen werd de bundel goed ontvangen. De meest gedetailleerde kritiek werd geleverd door de indertijd gezaghebbende Israel Querido in het Algemeen Handelsblad. Hij had in het werk van Math Kemp ‘strophen ontmoet van schoonheid en zuiver verbeeldingsleven, mede de zeer levende bewijzen van een soms grooten, rijken aanleg’. Querido mist echter de diepe menselijkheid in de gedichten. ‘Als Mathias Kemp eens wil bedenken dat uit het échte, ontroerde eerst de oorspronkelijke schoonheid van iedere beeldspraak leven en adem vangt, dan zullen ook wij de beeldende macht van zijn uitdrukkingsvermogen met zuiverder vreugd bewonderen. Want virtuoos is hij, ook zegger en taalvoeler. Nù dieper menschelijkheid en zijn | |
[pagina 44]
| |
talent staat in vollen bloei’.Ga naar eind55. Een onbekende recensent schreef in De Avondpost dat de kennismaking met de dichter Kemp hem niet had teleurgesteld. ‘Als het waar is, dat men “dichter wordt geboren”, dan durf ik Mathias Kemp wel aan u voorstellen als geboren dichter’.Ga naar eind56. Positief waren verder J. van Dokkum in Den Gulden Winckel, Bierens de Haan in Onze Eeuw, Maria Viola in Van Onzen Tijd en J. Reddingius in de Nieuwe Gids. Echt negatief was alleen de Jongelingsbode: ‘Words, words, words... geen regel zuivere poëzie, geen klank die stemming teweeg brengt’.Ga naar eind57. Alom was er bewondering voor ‘De Zeven Broeders’, het gedicht dat verhaalt over zeven winden die het land teisteren:
De oudste en grootste van de zeven broeders,
sterk, ernstig en van stage, kalme kracht,
hij was de herder van de duizend kudden
van grijze regenwolken, die van 't Westen
hun weg naar schroeiende Oosterlanden vinden.
De tweede, een bars en breedgeschouderd man
met somber wezen: 't was de hageldrager;
de derde was de trotsche donderknaap,
met zware vuiste' en spiergezwollen armen;
de vierde was de sluwe ramensmijter,
die ook van huis en hof de daken streelt;
de vijfde was de norsche korendorscher,
de schoovenkaatser en de boomenbreker;
de zesde was de booze schoorsteenbruller,
die ook den schrik in oude burchten wekt;
de zevende: de wufte, dolle danser
met stof en bladeren en menschenhoeden.
In ‘De Zeven Broeders’ had hij zijn vorm het beste gevonden, het werd daarom het meest sprekende voorbeeld van zijn poëzie uit deze periode. De eerste bundel werd niet alleen door de goede recensies een succes. Ook financieel mocht de debuterende dichter niet klagen. De verkoop van ‘Het Wijnroode Uur’ bracht genoeg op om de drukkosten te kunnen betalen.Ga naar eind58. Verder maakte de prima ontvangst van zijn bundel het voor hem makkelijker om toegang te krijgen tot literaire bladen. In 1916 en 1917 werden er gedichten van hem geplaatst in De Katholiek, De Beiaard en Van Onzen Tijd. Nu hij eenmaal zijn eigen vorm gevonden had, bleef Math Kemp doorgaan met dichten en al snel had hij materiaal voor een nieuwe bundel. Die verscheen in 1917 en was getiteld ‘Naar den Uchtend’. De gedichten erin sloten qua vorm aan bij het werk uit zijn debuutbundel. Thema was niet langer alleen de natuur. Oorlog en geweld kwamen meer op de voorgrond, een ontwikkeling waar de wereldoorlog natuurlijk niet vreemd aan was. Daardoor werden de verzen nogal somber en pessimistisch. Kenmerkend was het gedicht ‘Attila’. Enkele fragmenten: ...ik geniet met sidd'rend welbehagen
de vreugden van ontzaggelijk verwoesten
en van het slaan met ongehoorde rampen.
Slaan wil ik, omdat ik het wil en kàn,
omdat ik sterk ben, omdat ik vervolgd
word door een duivel die mij aldoor dwingt
tot slaan, tot slaan met vuur en staal en hoon.
De dronkene van lout're schoonheid had plaats gemaakt voor ‘de zanger van de haat’, zoals een criticus hem noemde. Zijn pessimisme in die tijd had diverse oorzaken. Het ‘moet onstaan zijn door, naar voor mijn tot snelle verwerkelijking strevend temperament, wat langen strijd, eerst om een betere maatschappelijke positie, daarna om het bestaan zonder meer. Een ongelukkige liefde of iets dergelijks schuilt er niet in; deze zou ik nooit hebben laten merken, daarvoor was ik te fier en te hooghartig. Ik was evenwel ook behept met een sterken zin voor onafhankelijkheid; ik wilde niemand, ook allernaaste familie niet, tot last zijn, doch zag juist in dien tijd, 1915-1917, geldelij- | |
[pagina 45]
| |
ke moeilijkheden dreigen en mijn maandelijks inkomen slinken tot een twintigtal guldens. Daarbij kwamen strubbelingen in mijn journalistieke bezigheden, terwijl verder mijn geloofsleven niet meer zoo sereen mocht heeten als eenige jaren voordien. Ook begon een zekere eenzaamheid me te drukken; deze dreef me soms tot urenlange doolgangen, als door van furiën vervolgde wandelingen of fietstochten, zelden onderbroken door een oogenblik van rust’.Ga naar eind59 Opnieuw was het Israel Querido die de meest gedetailleerde kritiek leverde. ‘Deze jonge dichter vertoont in zijn talent een allerwonderlijkst mengsel van begaafdheid, zuivere dicht- en woordkunstige begaafdheid en achterlijken, rhetorischen bombast. (...) O, het is soms om te gieren. - Bilderdijkiaansch gegalm trompet hij er rijmloos en rijmlend uit en zijn holle en bolle klanken verdooven ons gehoor. - De taal is bijwijlen zo ouderwetsch, dikgezwollen van rhetoriek, dat gij er met den besten melodischen wil niet uitkomt’. Ondanks deze niet misselijke kanttekeningen eindigde Querido zijn bespreking met de opmerking dat Kemp nog van zich zou doen spreken.Ga naar eind60 Andere critici reageerden overwegend positief op de nieuwe bundel. Daardoor was de naam van Mathias Kemp in de Nederlandse letteren gevestigd. Hij behoorde in die periode tot de meest talentvolle jonge dichters, tot degenen van wie nog veel werd verwacht. Meer in ieder geval dan van zijn broer Pierre, om wie het na het verschijnen van ‘Het Wondere Lied’ en de in 1916 verschenen tweede bundel ‘De Bruid der Onbekende Zee en andere gedichten’ langzaam stiller was geworden. | |
Kemp en KempDoordat zowel Pierre als Mathias schilderden en dichten en beiden voortdurend stuivertje wisselden in de publiciteit, werden beiden nogal eens verwisseld. Het was ook verwarrend: Pierre maakte deel uit van de klas Graafland en was een talentvol schilder, Math voegde zich enige tijd later ook bij die klas en bleek eveneens niet onverdienstelijk te schilderen; Math debuteerde met verzen in de Limburger Koerier, nog geen week la- | |
[pagina 46]
| |
Pierre Kemp, ca. 1930.
ter deed Pierre hetzelfde; Pierre bundelde zijn gedichten en had succes, een jaar later ging hetzelfde op voor Math. Om de beurt stonden ze in de belangstelling van de pers: Pierre doordat pater Van Well een studiejaar voor hem mogelijk maakte en zich daarna zo sterk inzette voor zijn poëzie, Math in eerste instantie met zijn toneelwerk, later ook met zijn gedichten. Voeg daaraan toe dat beiden veel samen deden, zoals het opzetten van ‘Het Zuiden’ en decorschilderwerk, en dat beiden journalistiek actief waren (op een gegeven moment zelfs voor hetzelfde blad) en de verwarring was compleet. ‘Was Kemp een dichterlijke Janus met twee gezichten? Dan heette hij Pierre, dan Mathias, wie was hij nu eigenlijk?’ verwoordde Paul Haimon jaren later de vraag die bij velen in de jaren tussen 1910 en 1920 opkwam.Ga naar eind61 Frans van Oldenburg Ermke had eveneens met dat probleem gezeten. Hij had zijn hart verloren aan de neo-romantiek van Kemp, vertelde hij in het speciale nummer van het tijdschrift De Bronk in 1956 ter gelegenheid van de 70e verjaardag van Pierre. Bij die Kemp viel hem op ‘dat hij nu eens Mathias en dan weer Pierre heette’. Zelfs in 1956 was de verwarring nog niet weg, zo bleek uit een zinsnede van Van Oldenburg Ermkes artikel: ‘Van hem of van hen - of van wie? - herinneren we ons het allermerkwaardigste sprookje...’Ga naar eind62 De naamsverwarring hield de beide Kemps ook zelf bezig. In een geschreven portret van Pierre in de Limburgsche Illustratie van oktober 1927, hoewel anoniem ongetwijfeld van de hand van Math die toen hoofdredacteur was van de Nieuwe Venlosche Courant waarvan de Illustratie een bijlage was, werd daar dieper op ingegaan. ‘Aanvankelijk verwarde men beider werk ten nadeele van den jongste der twee auteurs, omdat veel van zijn hand geboekt werd op Pierre; later gebeurde het omgekeerde: Pierre's werk schreef men bij op den naam van Mathias Kemp. Deze voornaamsverwarring is merkbaar, tot in bekende literaire handboeken..... voor het onderwijs!’Ga naar eind63 Omdat de verwarring bijna altijd ten nadele van Mathias ging, had hij het meeste moeite met de situatie. Hij voelde zich soms tekort gedaan. Pierre had echter even veel reden tot klagen dan | |
[pagina 47]
| |
hij. De verwarring en de daarbij horende gevoelens van onvrede zouden overigens de rest van hun schrijversleven blijven bestaan. Ze kwamen er nooit meer vanaf. | |
Over ‘Zeven Boomen’De eerste bundel proza, getiteld ‘Zeven Boomen Opgezet’ en verschenen in 1918, viel na al de successen die Math had geboekt wat uit de toon. De ontvangst was niet echt goed. In de bundel waren enkele journalistieke stukken en wat licht prozawerk opgenomen. Echte verhalen ontbraken. Alle titels beginnen met ‘over’, wat nogal ongeïnspireerd overkomt. ‘Over straten en wegen’ is een loflied op oude, niet planmatig aangelegde steden, waar straten zo maar kunnen kronkelen. Eigenlijk een loflied op Maastricht dus. ‘Over de snelle wenteling’ behandelt de uitvinding van het wiel en de gevolgen daarvan. ‘Over de Maastrichtse gobelins’ is een kunsthistorische beschouwing. ‘Over de bekoorlijkheids des doods’ is precies wat de titel aangeeft en werd waarschijnlijk geschreven in zijn wat sombere periode. ‘Over oorlogsvoorspellingen’ is een beschouwing over de voors en tegens daarvan. Echt de moeite waard zijn eigenlijk alleen ‘Over het dagboek van een kleinen jongen’ en ‘Over droomen’. Het eerste uit biografische overwegingen en het tweede, omdat hij daarin een aardige theorie van de droom geeft. Ook beschrijft hij daarin tal van eigen dromen, soms met een korte analyse. Van deze eerste bundel nam hij echter al snel afstand. In zijn autobiografie meldde hij later dat hij de artikelen erin ‘nu niet meer zou samengaren’.Ga naar eind64. Ondanks het wat mindere succes van ‘Zeven Boomen Opgezet’ was Mathias Kemp op zijn 28e een bekende figuur, zowel in de Nederlandse letteren als in de gewestelijk journalistiek. Er leek een grote toekomst voor hem open te liggen. De faam die hij had verworven door zijn debuten, hoefde enkel nog te worden uitgebouwd. | |
[pagina 48]
| |
Portret van Mathias Kemp. Houtskooltekening van Henri Jonas, 1918. (Coll. Bonnefantenmuseum).
|
|