De abdis en de zwerver. Marie Koenen en Felix Rutten en hun huwelijksjaren in Geulle
(2005)–Adri Gorissen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 120]
| |
De schrijfster achter haar werktafel in Huize Vroenhof.
Foto: Fotopersbureau C. Ferguson | |
[pagina 121]
| |
VII De abdisMarie Koenen had meer dan veertig jaar in Limburg gewoond toen ze Geulle eind 1927 verliet en het zou meer dan twintig jaar duren voordat ze definitief naar de provincie terugkeerde. De eerste maanden na haar vertrek verbleef ze bij haar jongere broer Lambert in Amsterdam, waar ze de zorg voor dochter Addy op zich nam. Toen die naar een internaat in Echt ging, had ze weer tijd voor zichzelf. In de loop van 1928 betrok ze een flat aan de Sophialaan in Amsterdam. Het kostte haar echter veel moeite om haar leven weer op te pakken na de gebeurtenissen in Geulle en de nasleep ervan. In een brief aan vriendin Wim Brom van 30 januari 1929 ging ze uitvoerig in op de nieuwe levenssituatie. ‘Je vraagt me naar m'n leven hier. Ja, in de perioden dat ik voluit me zelf kan zijn - dus heel alleen ben (het klinkt niet erg gezellig maar “de eenzaamheid” is me in alle opzichten noodzakelijk) dan gaat het me hier naar den zin. Dan zit ik, zooals nu, op m'n schrijfzetel, of lees, of doe naspeuringen, of ben hoe dan ook bezig met “de letteren”... en dan is 't goed. Ter verpozing ga ik eens op stap met een dikken wandelstok als eenig gezelschap, of verdwijn in een of andere bibliotheek - of 's avonds naar een cursus of toneel of muziek.’ Vaak ging het haar echter niet ‘naar den zin’, dan werd er inbreuk gemaakt op haar rust. Vooral huishoudelijke besognes zorgden daarvoor. Met het huishouden had ze het helemaal gehad. ‘Ik kan huishouden niet meer verdragen - het is een obsessie voor me’, schreef ze. Hoewel ze meer dan vijfentwintig jaar een huishouden had geleid, eerst vanwege haar moeders ziekte en dood in Maastricht en vervolgens in Geulle, moest ze er niets meer van hebben. ‘Na al het vergeefsche in Geulle is 't me nu haast onmogelijk geworden.’ Ze zinspeelde zelfs op intreden in het klooster om zo voorgoed aan het huishoudelijk werk te ontsnappen. Rust had ze ook niet vanwege het drukke stadsverkeer in Amsterdam. Ze kon maar niet wennen aan het voortdurende geroezemoes en verlangde naar de stilte. Met haar werk liep het daarom ook nog lang niet zo als vroeger. ‘Het eigenlijke is er nog niet’, liet ze Wim weten. ‘En of 't nog ooit komt? De spontane kracht er toe gaat zoo verloren.’ Ze kwam dan ook tot de slotsom dat ‘m'n leven nog niet heelemaal in evenwicht is geschommeld - en dat ik den laatsten tijd veel te veel heb doorgemaakt, dat dieper op je inwerkt als je zelf eigenlijk vermoedt terwijl je 't zoo dapper mogelijk doorworstelt.’Ga naar eind(1) Marie Koenen was een rusteloze ziel geworden en dat uitte zich in de jaren die volgden in een voortdurend op drift zijn, nergens echt kunnen aarden. Ze werd welhaast net zo'n zwerver als haar voormalige echtgenoot Felix Rutten. Eind september 1929 vertrok ze voor langere tijd uit Amsterdam en reisde ze met neef Jan Bogaerts en diens echtgenote Sophie naar het Noord-Italiaanse Merano. Daar bleef ze tot voorjaar 1930 om vervolgens naar Amsterdam terug te keren. Van 1931 tot 1933 woonde ze in het Willebrorduspension te Wassenaar, dichtbij haar neef. Deze zorgde ervoor dat ze weer een wat fleuriger kijk op het leven kreeg, onder meer door net als vroeger veel met haar te gaan wandelen. | |
[pagina 122]
| |
De onrust bleef echter, want in de jaren die volgden, verbleef ze achtereenvolgens voor kortere of langere tijd in Mondorf (Luxemburg, 1934 en 1935), Brugge (1934-1935), Epe (1935-1938), Lugano (1938), Brugge (1938-1939) en Meerssen (1939), Tussendoor maakte ze nog tal van binnen- en buitenlandse reizen, zoals in 1933 naar Bretagne en in 1934 naar de Provence. Vooral in Brugge voelde ze zich heel erg thuis, omdat ze er de sfeer terugvond van het Maastricht uit haar kinderjaren. In Mondorf zat ze niet alleen voor haar plezier. Ze deed er twee keer een kuur voor haar psychisch welbevinden. De spanning verdween echter telkens maar kort, geestelijk bleef ze gauw uit haar evenwicht te brengen. Alleen voor haar verblijf in Huize Vijvervreugd te Epe liet ze haar meubels uit de opslag halen, de rest van de tijd leefde ze uit haar koffers. Aan haar zwervend bestaan kwam pas in september 1939 een eind, toen ze zich vestigde in Casa Nova, een door zusters geleid pension op de Heilig Landstichting bij Nijmegen.Ga naar eind(2)
•
Voor het geestelijk welbevinden van Marie Koenen was het ook van belang dat haar voormalige echtgenoot Felix Rutten zo ver mogelijk bij haar uit de buurt bleef. In de maanden die ze eind 1934 en begin 1935 in Brugge doorbracht, had ze angst dat hij toevalligerwijs ook eens die stad zou aandoen. Daarom verzocht ze het echtpaar Brom, met wie hij contact onderhield, hem niet te vertellen dat zij in Brugge verbleef. ‘Hij moest eens heimwee krijgen naar de stad, waar hij ook woonde.’Ga naar eind(3) Felix stuurde haar geregeld kaarten en brieven, waarmee hij haar op de hoogte hield van zijn reizen en zijn wederwaardigheden. Ze was er op een andere manier blij mee dan hij waarschijnlijk dacht. Toen hij haar begin 1935 vanuit Wenen liet weten naar Hongarije terug te gaan en dat jaar niet naar Nederland te zullen komen, toonde ze zich daar in een brief aan vriendin Wim Brom uitermate tevredenZelfportret van Jan Bogaerts.
Marie Koenen met haar hond Sander in 1930.
| |
[pagina 123]
| |
over, want zo wist ze dat ze er geen kans bestond hem tegen het lijf te lopen.Ga naar eind(4) Tijdens haar verblijf in de zomer van 1938 in Lugano was ze een tikkeltje ongerust. Hij had haar namelijk geschreven naar Nederland te gaan om familie en vrienden te bezoeken. De mogelijkheid bestond dat hij op het idee kwam om via Lugano naar het vaderland te reizen. Gelukkig voor haar deed hij dat niet. Vervolgens was ze blij in het buitenland te verblijven, terwijl hij in Nederland zat. ‘4 maanden was hij in 't land. Daarom alleen reeds zegen 'k mijn buitenlandsche verblijf’, schreef ze eind november 1938 vanuit Brugge aan Wim. In 1940 meldde ze haar vriendin iemand in Nijmegen te hebben ontmoet die zeker wist dat Felix ondanks de oorlog nog in Rome zat. ‘Voor mij een geruststelling.’Ga naar eind(5) Hoewel ze hem het liefste nooit meer zou zien, zette ze zich vreemd genoeg wel nog voor hem in. Zo deed ze pogingen gedichten van hem onder te brengen bij diverse uitgevers. Weliswaar op zijn verzoek, maar toch. In het najaar van 1935 stuurde hij haar een pak verzen vanuit de Karpaten, met de vraag of zij ze eens wilde beoordelen. Het waren er meer dan honderd en er zaten naar haar mening bijzonder mooie bij. Eind 1936 kreeg ze een bundel geestelijke poëzie door hem toegestuurd. Er stonden volgens haar prachtige dingen in en daarom wilde ze Gerard Brom er graag eens naar laten kijken. Ook hij bleek enthousiast en was daardoor bereid te bemiddelen bij een uitgever. Zelf maakte ze op zijn voorstel een selectie uit de gedichten en liet die in viervoud overtikken. Onder meer voor Felix, zodat hij zijn goedkeuring aan de selectie kon geven. Haar inspanningen leidden er echter niet toe dat de bundel werd uitgegeven. Begin 1938 besloot ze daarom het er verder maar bij te laten zitten.Ga naar eind(6) Wel lukte het haar om zijn jeugdboek De tocht naar Morgenland in 1938 ondergebracht te krijgen bij het Poirtersfonds in Eindhoven. Daar had ze twee jaar eerder zelf voor haar bundel Twaalf vertellingen een plaatsje weten te krijgen. Uiteraard was hij zeer verguld met het resultaat van haar inspanningen.Ga naar eind(7) In de jaren die volgden, werd het aantal kaarten en brieven dat hij haar stuurde minder. Of zij door de jaren heen veelvuldig antwoord gaf, viel helaas niet te achterhalen.
• Een door Jan Bogaerts in 1932 vervaardigde tekening van Marie Koenen.
| |
[pagina 124]
| |
Het onrustige bestaan in de jaren na haar vertrek uit Geulle had grote invloed op haar werk. Hoewel ze tot 1940 liefst zestien boeken publiceerde, was de periode tussen 1928 en 1940 niet de beste van de schrijfster Marie Koenen. Van die zestien kwamen in de eerste twee jaar al zes boeken uit. In 1928 verschenen Wat Was en Werd (twee delen met verhalen uit Limburgs Legende en Historie), Het Wonderenboek (eveneens verhalen) en St. Bonifacius: een herder van volken (een heiligenleven) en in 1929 Stormenland (roman), De herdersknaap van Bethlehem (novelle) en Het leven van Jeanne d'Arc (heiligenleven). Het merendeel van deze werken was al geschreven tijdens de jaren in Geulle. Ze lagen nog op de plank en vonden successievelijk een uitgever. Opmerkelijk genoeg werd Het Wonderenboek door de aan het tijdschrift De Gemeenschap verbonden uitgeverij op de markt gebracht. Een uitgeverij dus van de jongeren die zich afzetten tegen de katholieke literatuur uit de jaren 1900-1920, waarvan Marie Koenen een van de belangrijkste vertegenwoordigers was. Blijkbaar hadden ze minder moeite met haar dan met haar voormalige echtgenoot Felix Rutten. De ontvangst van haar nieuwe boeken was niet meer zo juichend als bij De Moeder en De Wilde Jager, maar bleef steeds zeer welwillend. In de krant Het Centrum ging een zich achter de initialen K.G. verschuilende recensent in op de vraag hoe het toch kwam dat de schrijfster zich ook in de belangstelling van de jongeren mocht verheugen, terwijl er toch eigenlijk niets wezenlijks aan haar werk was veranderd sinds 1900. Ze had zich niet vernieuwd, stelde hij vast, er viel bij haar geen mentale of stilistische ommekeer te bespeuren. Het feit dat Het Wonderenboek in 1928 een boek van betekenis was, kwam volgens hem door de persoonlijkheid, de mens die er uit sprak. ‘De toon van heel dit boek is zoo warm, zoo innig en diep religieus dat de vorm, die goed is, hoewel niet immer “up-to-date”, een uitwendigheid schijnt. Het zijn de algemeene, hier religieus-menschelijke waarden van dit boek die het zoo belangrijk maken.’Ga naar eind(8) Welwillend, maar niet meer dan dat, waren ook de besprekingen van Stormenland, haar grote historische roman over de komst van Willibrordus en zijn mannen naar Nederland om het geloof te verkondigen. Ellen Russe van de krant De Residentiebode uit Den Haag klaagde over het ontbreken van psychologische spanning en een fletse uitbeelding van de hoofdpersoon, maar noemde de roman toch ‘eens te meer prachtig werk’.Ga naar eind(9) De vriendelijke besprekingen van haar werk konden Marie Koenen echter niet aanzetten tot het schrijven van grote nieuwe boeken. Haar rusteloosheid hield haar enige jaren in de greep. Ze kwam niet verder dan het in opdracht schrijven van verhalen voor kranten en tijdschriften. De boekjes die verschenen, zoals Xerion, de steen der wijzen in 1931 en Quam Mittam in 1932 stelden niet zo veel voor. In het laatstgenoemde bundelde ze voor het Geert Grote Genootschap verhalen over Petrus Canisius. Ook daarvan had ze er al een aantal in Geulle geschreven. Anton van Duinkerken kraakte het in De Tijd omdat hij haar dialogen (toch al niet haar sterkste kant) onwezenlijk vond. Bovendien was hij van mening dat ze haar hoofdpersonen teveel in een droomsfeer hulde in plaats van ze te laten zien in hun historische werkelijkheid. Samenvattend kwam hij tot de conclusie dat het een zeer zwak werkje was.Ga naar eind(10) | |
[pagina 125]
| |
Pas halverwege 1931 hervond de schrijfster Marie Koenen zich, mede onder invloed van haar verblijf in Wassenaar in de buurt van haar geliefde neef Jan Bogaerts. Tijdens een reis door de Vogezen ontstond het idee voor een nieuwe Limburgse roman, getiteld Het Nieuwe Begin. De eerste aanzet daartoe schreef ze op Mont Ste Odile, de hoogste berg van het gebied. Ze merkte dat ze juist in het buitenland Limburg, waar haar gedachten toch al vaak naar toegingen, het duidelijkst voor ogen zag.Ga naar eind(11) Met Het Nieuwe Begin borduurde ze voort op wat ze met Het Hofke en De Moeder al had neergezet. Opnieuw is het thema het brengen van een offer. En net als in Het Hofke draait het om het redden van een Limburgs familiegoed. Dit keer zijn er drie hoofdpersonen: Gina Vallaer, Wiete Vallaer en (wat op de achtergrond) Neele Rox. Gina is de dochter van Louis Vallaer, bijgenaamd Heer Louis. Deze heeft de Everhof, zijn voorvaderlijk bezit, behoorlijk laten versloffen en is aan de drank geraakt nadat zijn vrouw in het kraambed is gestorven. Gina wordt net als haar achterneef Wiete (die wees is) opgevoed door Neele Rox. Deze Neele is voordat Heer Louis trouwde verliefd op hem geweest. Als hij voor een ander kiest, overwint ze zichzelf en blijft op Everhof om te werken. Dat heeft ze zijn moeder immers beloofd. Na de dood van Heer Louis' vrouw neemt ze de zorg voor de beide kinderen op zich. Ook dit weer, omdat ze het de stervende plechtig heeft toegezegd. Ze is echter zo verbitterd, dat ze een toenaderingspoging van Heer Louis afwijst. Voor hem een reden om de fles maar weer eens aan te spreken en zich niet op de hoeve te laten zien. Uiteindelijk zit de herenboer diep in de schulden. Hij denkt dat het probleem zich oplost als Gina en Wiete met elkaar trouwen. Daardoor wordt het erfgoed van Wiete (Wazertoren en het erbij horende land) bij Everhof gevoegd en zijn de schulden verdwenen. Zo gemakkelijk gaat dat echter niet. Zeker niet als Gina verliefd wordt op de zoon van de pachters van Wazertoren en Wiete aangeeft het liefst het klooster in te gaan. Er komt toch een oplossing doordat Gina haar erfdeel aanspreekt om haar vader van de financiële afgrond te redden. Dat het haar de liefde van de enkel op geld beluste pachterszoon kost, maakt haar niets uit. Want er is altijd Wiete nog.Ga naar eind(12)
• Marie (tweede van rechts) met nicht Addy en twee onbekenden in 1934 te Vianden (Luxemburg).
Heerbroer Jan, pastoor te Aarle-Rixtel, bij wie ze vaak de vakantie doorbracht.
| |
[pagina 126]
| |
Een belangrijke rol in de roman speelt ook een boek, namelijk De Navolging van Christus door de vijftiende eeuwse monnik Thomas à Kempis. Het is een verhandeling over hoe je het beste kunt leven om net als Jezus te zijn. De Navolging van Christus was al sinds haar jeugd een van de favoriete boeken van Marie Koenen. Ze had tijdens haar werkzame leven veel aan een zinsnede daaruit: ‘Doe wat er in u is, en God zal uw goeden wil ondersteunen’. Het zal niet verbazen dat Thomas van Kempen zijn lezers het belang van het brengen van offers voorhoudt.Ga naar eind(13) In Het Nieuwe Begin krijgt Wiete De Navolging van Christus van de plaatselijke pastoor als deze merkt dat hij over zijn toekomst weifelt. ‘Een wonder werd het voor Wiete, dit boek dat hem geen boek scheen, maar een stem, de stem van Jezus zelf. Die voortaan tot hem sprak, en het duidelijkst als hij weer bijna ging verdolen in z'n droefgeestigheid.’ Als de jongen op een dag zijn slaapkamer binnenkomt, staat daar Neele in het boek te lezen. Ze zegt dat ze het heel mooi vindt en legt het open neer. Open midden in het 59ste hoofdstuk, waar staat: ‘Ook wanneer Gij mij aan allerlei bekoringen en wederwaardigheden blootstelt, beschikt Gij dat alles tot mijn welzijn. Gij, die gewoon zijt op duizenderlei wijzen Uw geliefden te beproeven. In die beproeving moet Gij niet minder bemind en geprezen worden, dan indien Gij mij met hemelsche vertroosting hadt vervuld...’ Wiete schenkt zijn exemplaar van De Navolging aan Neele, maar krijgt enkele weken later een nieuw van haar. Als hij het openslaat, leest hij de zin: ‘God alleen kent de tijd en de wijze’. De woorden raken hem, hij ziet er een vingerwijzing in. ‘Rustig en gelaten zou hij opnieuw kunnen wachten, door de kracht van die woorden, al moest het nog jaren zijn...’ Het boek blijft in het verdere verloop van de roman belangrijk voor hem en is zelfs richtinggevend voor de afloop. De strekking van het boek wordt nog eens benadrukt door de oude lijfspreuk van de Vallaers: Leef Vroom. Wil. Werk. Waak. Boven de ingang van Everhof zijn de letters L.V.W.W.W. in steen uitgehakt.Ga naar eind(14) Richtinggevend is De Navolging van Christus eveneens voor Marie Koenen. De sleutel tot haar werk is te vinden in dat boek, zo maakt Het Nieuwe Begin maar al te duidelijk. Maar ook in haar persoonlijke, zo onrustige leven van die jaren dertig heeft ze er waarschijnlijk veel troost uit geput. Het boek, of beter gezegd de stem van Jezus, moet ook tot haar hebben gesproken als ze weer eens ‘verdoolde in droefgeestigheid’. Verleidelijk is het verder om de titel Het Nieuwe Begin en enkele passages uit de roman in verband te brengen met haar leven en werk. Voor haar loopbaan als schrijfster was het boek inderdaad een nieuwe start na enkele jaren waarin ze maar moeizaam vooruit kwam. En ze kon het schrijven omdat ze zich in Wassenaar eindelijk had herpakt na de Geulse jaren en de nasleep ervan te hebben verwerkt. De bedoelde passages gaan over pachterszoon Michel, die Gina laat zitten als blijkt dat ze haar erfdeel heeft gebruikt om vaders schulden af te lossen. Neele zegt haar dan dat het bij hen beiden van weerskanten niet om het echte ging. ‘Bij hem geldzucht, en bij jou zomaar iets van buitenaf...’ Net als bij Felix Rutten en Marie Koenen? Gina antwoordt: ‘Er komt voor mij niets meer dan het werk, Neele, - juist als dat bij jou is geweest en gebleven... Maar ik neem het niet zoo zwaar op als jij. Dat zul je gewaarworden. Treuren? Ik? Nooit van m'n leven...’Ga naar eind(15) Hoewel Het Nieuwe Begin misschien wel van dezelfde kwaliteit was als De Moeder | |
[pagina 127]
| |
kreeg de roman niet dezelfde lovende reacties en zeker niet een vergelijkbare aandacht. De schrijfster was een beetje buiten beeld geraakt en bovendien werden in de jaren dertig door de jonge garde katholieke auteurs en recensenten andere eisen gesteld aan boeken. Omdat Marie Koenen niet mee veranderd was, voldeed zij daar niet aan. Toch waren de boekbesprekers ook nu weer zeer welwillend. Zelfs de protestant P.J. Risseeuw toonde zich in De Rotterdammer mild over dit toch door en door katholiek boek. Hij had genoten van de prachtige natuurbeschrijvingen en de mensenkennis van de schrijfster, stelde hij. Haar werk bleef naar zijn mening ‘tot het beste behooren wat onze Nederlandsche romankunst oplevert’. Mathias Kemp was in het Limburgsch Dagblad kritischer. Hoewel hij vond dat de romans die in Limburg speelden haar beste boeken waren, kraakte hij toch enkele harde noten over Het Nieuwe Begin. Hij kon niet meeleven met de mensen in de roman, omdat de hoofdpersonen te veel in nevelen waren gehuld. Bovendien vond hij de uitwerking van sommige figuren te karikaturaal en de karakterontwikkeling van Gina ongeloofwaardig.Ga naar eind(16) De wat terughoudende reacties op haar nieuwste boek brachten Marie Koenen aan het twijfelen over de zin van haar schrijverschap. Toen het in de jaren erna bovendien steeds moeilijker werd om tijdschriften of uitgevers te vinden voor haar werk, verloor ze de moed. Begin 1937 schreef ze aan Wim Brom: ‘Zoo zonder bepaalde bestemming er voor, verliest het z'n spanning. Misschien ook is 't genoeg geweest.’ Een paar maanden later klonk het nog treuriger: ‘'k Voel zoo dat m'n tijd voorbij is, en dit is niet erg inspireerend.’Ga naar eind(17) Helemaal terecht was die triestheid niet, want in 1936 verscheen nog de verhalenbundel Twaalf vertellingen en een jaar later de bundel Egmondverhalen. Bovendien mocht zeDe roman ‘Het Nieuwe Begin’ was voor Marie Koenen inderdaad een nieuwe start.
| |
[pagina 128]
| |
in 1938 een van de drie novellen leveren voor het jaarlijkse Boekenweekgeschenk, wat ook toen al een grote eer was. Haar novelle Het Friesche Goud stond tussen Huis te huur van F. Bordewijk en De Koningsweg van Marianne Philips, toch geen verkeerd gezelschap. Ondanks de twijfel ging Marie Koenen gewoon door met schrijven. Zelfs een schrijfduim - een reuma-aandoening - die ze in 1936 opliep en die ze in Luxemburg liet behandelen, weerhield er haar niet van. In juli 1937 begon ze aan een nieuwe Limburgse roman. Het was het voorwerk voor wat later het dubbelboek De Korrel in de Voor en Wassend Graan zou worden.Ga naar eind(18)
•
De keuze in 1939 voor pension Casa Nova op de Heilig Landstichting te Nijmegen als nieuw verblijf werd Marie Koenen ingegeven door de oorlogsdreiging in Europa. In verband daarmee had ze in 1938 Lugano verlaten en vertrok ze halverwege 1939 uit Brugge. Door op 26 september met meubels en al in Casa Nova neer te strijken, zat ze bovendien dicht bij haar familie in Den Bosch en haar vrienden Gerard en Wim Brom in Nijmegen.Ga naar eind(19) Casa Nova was het voormalige pelgrimshuis van de Heilig Landstichting. Deze was in 1911 opgezet, met als doel daar een aantal heilige plaatsen uit Palestina na te bouwen. Bezoekers van het namaak Heilige Land konden door het zien van de gebouwen hun geloof intenser beleven, luidde de achterliggende filosofie. De plannen werden niet helemaal uitgevoerd, wel verrezen een koepelkerk en een pelgrimshuis op het terrein. Bovendien ontstond er een devotiepark. Al met al een mooie plek voor de zo door haar geloof geleide schrijfster, zeker ook omdat het er heerlijk groen en rustig was. Het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog maakte het verblijf op Casa Nova minder aangenaam dan verwacht. Marie Koenen was bovendien geregeld ziek. Begin 1941 sukkelde ze met een langdurige verkoudheid en worstelde met overspannenheid. Ze mocht van de dokter niet langer dan een half uur bezoek ontvangen. In de koude winter van 1941-1942 zat ze als gevolg van de sneeuwval lange tijd vast in huis. Maar het ergst waren natuurlijk de oorlogshandelingen eind 1944, toen de Heilig Landstichting tussen de twee strijdende partijen kwam te liggen. Toen de gevechten voorbij waren, kregen vluchtelingen in Casa Nova onderdak en moest zij tijdelijk in het nabijgelegen Nazareth wonen bij de kunstenaar Piet Gerrits en zijn gezin. Daar beviel het haar niet al te best, zeker nadat er in december 1944 militairen werden ingekwartierd. Begin 1945 vertrok ze daarom naar de pastorie van haar broer Jan in Aarle-Rixtel. Pas in september van dat jaar kon ze terug naar haar eigen kamers op Casa Nova en kreeg ze de voor haar zo broodnodige rust.Ga naar eind(20) Ondanks de roerige tijden die ze meemaakte in Nijmegen kwamen er twee heel belangrijke boeken tot stand en werkte ze er aan het selecteren en redigeren van oudere romans en verhalen. Allereerst voltooide ze er haar Limburgse roman. Een maand nadat ze er was komen wonen, sloot ze De Korrel in de Voor af. Het manuscript ging eerst naar Gerard Brom, want ze vertrouwde nog altijd op zijn oordeel. Toen die er zijn zegen aan gaf, stuurde ze het naar de betrekkelijk nieuwe uitgeverij Het Spectrum. Directeur Bogaard van deze in 1935 opgerichte katholieke | |
[pagina 129]
| |
uitgeverij had belangstelling voor haar werk en was bereid haar nieuwe roman op de markt te brengen. Het uitbreken van de oorlog verhinderde het naar de boekwinkel transporteren van het kant-en-klare boek. Uiteindelijk kwam het pas in maart 1941 uit. Vrijwel tegelijkertijd verscheen eveneens bij Het Spectrum haar bundel met Bretonse legenden onder de titel Breiz Izel.Ga naar eind(21) De Korrel in de Voor sloot aan in het rijtje Het Hofke, De Moeder en Het Nieuwe Begin. Het boek speelt in Limburg rond 1900 en vertelt het verhaal van de familie Garversman, die al sinds mensenheugenis op de hoeve Garvershof op de Garversberg woont. De Garvershof is het centrum van het gehucht De Bult, dat verder bestaat uit de huizen van personeel en dagloners. De roman begint met de dood van het Roed Zwijn, de laatste mannelijke telg uit de familie van herenboeren die de landerijen rond Garvershof door zijn drankzucht en ander onverantwoordelijk gedrag flink heeft doen inkrimpen. Zijn dochter 't Rosalien zit na zijn overlijden daarom met een niet zo prettige erfenis. Ze ziet het echter als een roeping om de Garvershof er weer bovenop te helpen. Dat kan echter alleen met de hulp van een zogenoemde bouwknecht, die in feite de boerderij runt. Nelis Broens, een knecht van Garvershof die heimelijk verliefd is op 't Rosalien, beseft dit ook en weet wie die rol zou kunnen vervullen. Zichzelf en zijn liefde verloochenend, benadert hij deze Leonardus Wevers, wetend dat 't Rosalien een zwak voor hem heeft. Als Leonardus eenmaal op de boerderij is, ontluikt hun liefde. Niet veel later trouwen ze. Vervolgens werken ze samen met Nelis aan de opbloei van de boerderij. Al spoedig volgen ook de kinderen en daarmee allerlei verwikkelingen. Marie Koenen schetst zo de lotgevallen van het gezin en de mensen die er rondom leven tijdens een kwart eeuw. Het boek eindigt met de dood van Leonardus, waardoor het voortbestaan van Garvershof andermaal in gevaar komt. Nelis Broens kan nu eindelijk tegen 't Rosalien zeggen: ‘Reken op mij’. Iets was hij bij de dood van het Roed Zwijn ook al had willen doen.
• Op 26 september 1939 betrok Marie Koenen kamers in Casa Nova. Op de foto Casa Nova in 2004.
| |
[pagina 130]
| |
Duidelijk is dat het offer in De Korrel in de Voor andermaal een belangrijk thema is. Zo offert 't Rosalien zich op omdat ze haar vader heeft beloofd goed te maken wat hij verknoeide. Ze verkoopt de Garvershof niet, wat het makkelijkst zou zijn, maar werkt er keihard aan om deze in oude glorie te herstellen. Een nog belangrijker offer is dat van Nelis, hij zet zijn liefde voor 't Rosalien aan de kant en zorgt er zelfs voor dat Leonardus op de boerderij komt werken. Maar ook roeping speelt een rol. Er zijn diverse personages in het boek die priester willen worden of het klooster in willen gaan. Opmerkelijk is dat de meeste om allerlei redenen niet aan die roeping gehoor kunnen geven en ze dan als het ware overdragen op een ander in de hoop dat die het wel kan waarmaken. Nelis wil nadat hij 't Rosalien en Leonardus heeft gekoppeld het klooster in, want dan kan hij aan zijn liefde voor haar ontsnappen. Tijdens een jaar proeftijd ontdekt hij echter dat Garvershof hem nodig heeft en dat hij door de beginselen van Sint Franciscus te volgen ‘kloosterbroeder in de wereld’ kan zijn. Voor de roeping moet soms ook weer een offer worden gebracht. Als oudste zoon Frans van 't Rosalien en Leonardus priester wil worden, dubt de laatste daar over want dat gaat hem heel veel geld kosten en dat kan hij eigenlijk niet missen. 't Rosalien zegt dan tegen hem: ‘'n Groot offer, Vader, brengt grote genade’. Het motief van het offer is dit keer ook in de titel van het boek verwerkt. De Korrel in de Voor heeft Marie Koenen ontleend aan een gelijkenis uit het Johannes-evangelie, waarin staat dat de graankorrel moet sterven om de halm te laten leven. Nelis beseft dat hij als een korrel in de voor ligt en dat door zijn zelfopoffering (zijn sterven als het ware) 't Rosalien en Leonardus kunnen bloeien.Ga naar eind(22) De schrijfster droeg het boek op aan Maria Viola als een eerbetoon aan de vrouw die haar veertig jaar eerder de weg had gewezen. In een brief van 27 maart 1941 aan Maria Viola schreef ze: ‘Laat het je een blijk zijn, vooral ook van mijn dankbaarheid, je weet wel dat 'k nooit vergeten ben, wie me opriep tot het werk, en me den weg wees toen ik aan 't tasten was, waarheen? - Zoo nu en dan ben 'k in deze veertig jaar dien weg misschien wel weer 'ns kwijt geraakt, maar 'k hoop dat je bij 't lezen van dit boek zult gewaarworden dat ik hem tenslotte toch weer terugvond.’Ga naar eind(23) Zo zag illustrator Karel Thole de Garvershof uit ‘De Korrel in de Voor’ en ‘Wassend Graan’ voor zich.
| |
[pagina 131]
| |
Uit die laatste zin bleek dat Marie Koenen zelf wel tevreden was over haar nieuwe boek. De lezers waren er blijkbaar ook over te spreken, want nog datzelfde jaar moest Het Spectrum een tweede druk opleggen. De weinige recensenten die de roman signaleerden beviel de roman eveneens. De boekbespreker van de krant Het Vaderland vond dat zij met grote liefde en veel talent haar personages schilderde. Hij noemde het ‘een belangwekkend en boeiend’ verhaal. Zijn collega van het Limburgsch Dagblad bracht hulde aan haar ‘onverzwakt talent’ en ‘uitstekend vakmanschap’, terwijl die van De Residentiebode sprak over een ‘liefdevol en met groote bedachtzaamheid gecomponeerd’ boek.Ga naar eind(24) Terwijl zij dit schreven was Marie Koenen al bijna klaar met de opvolger van de roman, die als titel Wassend Graan zou krijgen. Eind juli had ze het boek helemaal af, maar als gevolg van de oorlogsomstandigheden en de invoering van de Kultuur Kamer, het door de Duitsers gecontroleerde gilde voor schrijvers, waarvan ze geen lid wilde worden, kon het voorlopig niet verschijnen. Het was voor haar geen reden om stil te gaan zitten. Ze begon meteen aan het levensverhaal van Sint Lambertus, de bisschop van Maastricht. Ook dat boek zou pas na de oorlog verschijnen, onder de titel Leg aan de wapenrusting Gods. Het was er zelfs nog eerder dan Wassend Graan, namelijk in 1946, terwijl het tweede boek over 't Rosalien en Nelis in 1947 verscheen. In de roman beschrijft ze als in een soort familiekroniek hoe het verder gaat met de negen kinderen van 't Rosalien en Leonardus en hoe ze allemaal hun plekje in de wereld weten te vinden. Dat gaat niet zonder slag of stoot en niet zonder pijn of verdriet, maar uiteindelijk komen ze allemaal goed terecht. Mede dankzij de onvermoeibare Nelis, die op de achtergrond meedenkt en meestuurt. Zijn betekenis voor het gezin zien de kinderen pas in als hij nu echt in het klooster wil intreden. Er is maar één mens die hem daarvan kan weerhouden. De kinderen Garversman sturen 't Rosalien daarom naar hem toe. Hij aarzelt nog even, bang dat ze hem alleen wil vanwege het voortbestaan van de boerderij. ‘Is 't om Garvershof?’, vraagt hij dan ook. Waarop zij antwoordt: ‘Neen. Om jou. Om alles in jou voor mij van vroeger en nu.’Ga naar eind(25) Dit keer toonden de boekbesprekers zich wat minder gereserveerd en oogstte ze enkel positieve recensies, met als meest juichende die van Paul Haimon in het Dagblad voor Noord-Limburg, die als kop ‘Hooglied van het Limburgse land’ had. Hij stelde dat ‘de meesterhand van Marie Koenen nog niet verstijfd is’ en dat ‘boeken als dit “Wassend Graan” niet te veel gelezen kunnen worden’. De schrijfster bracht volgens hem de nieuwe lente in de katholieke literatuur.Ga naar eind(26) Dankzij de twee Limburgse romans was Marie Koenen weer helemaal terug als schrijfster, iets wat ze zelf niet voor mogelijk had gehouden, want in haar brieven aan Wim Brom had ze vaak verzucht het gevoel te hebben dat haar tijd voorbij was. Plotseling keerden de mooie tijden van De Moeder en De Wilde Jager terug. Ze maakte een onvermoede come-back in de katholieke letteren. De voormannen daarvan ontdekten haar opnieuw en hieven haar op het schild. Het paste in de korte opleving die het Rijke Roomsche Leven na de oorlog doormaakte. In plaats van de vernieuwing, waar velen na de tumultueuze jaren op hoopten, ging het leven verder alsof er niets was gebeurd. Mei 1940 liep naadloos over in mei 1945. Het katholiek reveil duurde echter maar even.
• | |
[pagina 132]
| |
In 1948 en 1949 moet Marie Koenen met smacht hebben teruggedacht aan de jaren van relatieve stilte tussen 1927 en 1947. De zo op haar rust gestelde schrijfster werd in nauwelijks een jaar tijd overladen met alle mogelijke vormen van eerbetoon, variërend van een literaire prijs tot een eredoctoraat. Genoeg om - wanneer het een beetje gespreid zou worden - een hele schrijversloopbaan gelukkig te zijn. Het begon allemaal in april 1948. Op 4 april stuurde secretaris Winters van de R.K. Nederlandse Boekhandelaren en Uitgevers Vereniging Sint Jan haar een brief, waarin hij haar berichtte dat een door de vereniging aangestelde jury unaniem had besloten de Brand-van Gent-prijs aan haar toe te kennen voor Wassend Graan. Aan de prijs was behalve het bijbehorende diploma een bedrag verbonden van 250 gulden of een medaille van dezelfde waarde. Het bestuur wilde haar tijdens de ledenvergadering van de vereniging op 28 april huldigen.Ga naar eind(27) De Brand-van Gent-prijs werd voor de eerste keer toegekend. Deze was in 1946 door de vereniging in het leven geroepen bij het afscheid van de bestuursleden Brand (een van de eerste uitgevers van de schrijfster) en Van Gent. De prijs zou om de drie jaar beurtelings worden gegeven aan een Nederlandse auteur van een katholieke roman of aan een Nederlandse uitgever van een belangrijk of fraai uitgegeven katholiek boek. Marie Koenen kreeg dus de primeur. Overigens niet alleen vanwege Wassend Graan. In hun rapport stelden de juryleden dr. J. van Heugten s.j., Piet Oomes en Bernard Verhoeven ‘niet enkel de genoemde roman te willen bekronen, maar in deze gave uiting van haar gerijpte kunstenaarschap mede een figuur, die met haar eerbiedwekkend oeuvre voor een jong schrijvers-geslacht een voorbeeld is van vlekkeloze toewijding en bewonderenswaardig vakmanschap. Te eerder kwam de jury tot dit besluit, daar de voornaamste katholieke romanschrijfster nog nimmer een haar zo rechtmatig toekomende bekroning ten deel viel. Waar “Sint Jan” een nieuwe traditie wil gaan scheppen, leek het gepast als inzet de nobele traditie te eren, die in de figuur en het werk van Marie Koenen is belichaamd.’Ga naar eind(28) De schrijfster, die tot dan nog geen enkele literaire onderscheiding had gekregen, schrok van de prijs, zo liet ze haar nichten Marie en Eugenie Gommers weten. Die kwam volgens haar zo maar opeens uit de lucht vallen. Vanwege de erbij horende poespas was ze er ook niet echt blij mee. Gelukkig verbood de dokter haar om de prijs persoonlijk in ontvangst te gaan nemen. Zo kon ze Addy, de dochter van haar broer, in haar plaats sturen. Die zou meteen na de plechtigheid in Hotel des Pays-Bas te Utrecht doorreizen naar Casa Nova om haar tante de oorkonde en de medaille (ze had niet voor het geldbedrag gekozen) te overhandigen.Ga naar eind(29) Omdat ze zelf niet kon gaan, stuurde ze het bestuur van Sint Jan een bedankbrief. Daarin schreef ze dat ze vooral blij was met de prijs omdat hij feitelijk haar hele oeuvre bekroonde. Bovendien betrok ze de onderscheiding niet alleen op haar eigen werk, maar ook op dat van katholieke uitgevers en boekhandelaren, die net als zij vijftig jaar pionierswerk hadden verricht. Zelf had ze eigenlijk niet meer gedaan dan haar roeping vervullen. Vervolgens richtte ze zich tot de juryleden, die alle drie ook literatuurcritici waren. Volgens haar waren de boekbesprekers terecht steeds kritischer geworden. Zodanig, dat wanneer ze opnieuw met schrijven zou moeten beginnen, ze met nog meer angst en beven dan in 1900 toen ze Van onzen Tijd benaderde, bijdragen naar tijdschriften zou sturen. ‘Dat de drie eminente vertegenwoordigers | |
[pagina 133]
| |
van de huidige niet altijd even genadige critiek juist in m'n laatste werk al het vorige samen vatten, bemoedigt me niet weinig om de pen voorlopig nog niet te laten roesten!’Ga naar eind(30) Uiteraard haakten de kranten in op de prijstoekenning. H. Kuitenbrouwer betoogde in De Linie dat ‘nu dan - eindelijk en ten langen leste - een roman van Marie Koenen werd bekroond en in deze roman geheel haar litteraire werk, het klokgetouw niet mag blijven rusten en de lucht eens volklankig aan het zingen moet worden gebracht’. Hij sprak van haar ‘nobele en fijnzinnige arbeid’ en vond dat de prijs meteen raak en verdiend terecht kwam. Haar oeuvre was volgens hem in stilte rustig gegroeid ‘tot een rijkdom die zeldzaam genoemd moet worden in de Nederlandse letteren’.Ga naar eind(31) Omdat ze de prijs tevens voor haar hele oeuvre kreeg, vormde hij voor sommigen aanleiding om haar hele schrijversloopbaan te bezien en haar belang voor de katholieke literatuur te wegen. Een anonieme medewerker van de Helmondse Courant belichtte haar hang naar droom en fantasie en prees haar zuivere proza. Het grootste belang van haar werk was naar zijn mening echter dat zij de katholieken lezen had geleerd en dat ze hen had bijgebracht wat literaire schoonheid was.Ga naar eind(32)
•
Al dat rumoer kon Marie Koenen gestolen worden. Ze verlangde naar niets anders dan naar rust en stilte, schreef ze haar nichten Marie en Eugenie Gommers. Maar stiekempjes was ze er toch blij mee, want het vormde uitstekende reclame voor de plannen die uitgeverij Het Spectrum met haar boeken had.Ga naar eind(33) Die plannen waren al tijdens de oorlog ontstaan. Directeur Bogaard benaderde haar toen met het idee haar verzameld werk te gaan uitbrengen. Dat zag ze uiteraard wel zitten en ze ging druk aan het selecteren en redigeren. Op 20 januari 1944 sloot ze een contract met Het Spectrum waarin ze het auteursrecht van al haar werk overdroeg aan de uitgeverij, zodat die het op de markt kon brengen ‘in een gezamenlijke uitgave van alle werken of bloemlezingen daaruit in afzonderlijke uitgaven’. De werken waarop het contract betrekking had, werden alle erin opgesomd. Het was een indrukwekkende lijst van liefst 254 nummers. De kopij voor veertien delen De Werken van Marie Koenen leverde ze tegelijk met de ondertekening van de overeenkomst persklaar aan. Het contract voorzag in een eerste druk van vijfduizend exemplaren per deel. Vastgelegd werd bovendien dat binnen vijf jaar na ondertekening met drukken moest zijn begonnen. Aan die laatste bepaling kon Het Spectrum zich maar moeilijk houden. In de eerste naoorlogse jaren bestond er een gebrek aan papier en lood voor het zetsel, zodat het bedrijf de uitgave een paar keer moest opschorten. Zeer tot haar ongenoegen, want ze was een beetje bang dat ze het gezien haar leeftijd - ze ging op de zeventig af - niet meer zou meemaken. In brieven aan haar beoogd biograaf H. van Bommel klaagde ze daar vaak over. Op 15 april 1948, ruim een week nadat ze te horen had gekregen dat ze de Brand-van Gent-prijs kreeg, kon ze hem echter melden dat het eerste deel van het verzameld werk op de pers lag.Ga naar eind(34) De planning voorzag in twee keer zeven delen van ongeveer vijfhonderd pagina's per deel. In de eerste zeven zouden vooral de romans en novellen worden opgenomen. | |
[pagina 134]
| |
Deel 1 zou de romans De Moeder en De Andere bevatten, deel 2 de romans De Korrel in de Voor en Wassend Graan, deel 3 Limburgsche novellen, deel 4 Limburgsche verhalen, deel 5 de roman Het Koninkje, deel 6 de roman Stormenland en een aantal historische verhalen en deel 7 de roman De Wilde Jager plus opnieuw een reeks historische verhalen. In de tweede serie van zeven kwamen vooral verhalen en legenden, maar ook haar poëzie, dramatisch werk en haar werk voor kinderen. Deel 8 kreeg de titel Stroom op en zou de Egmond-verhalen, de Sint Servatius-legende en historische verhalen uit allerlei perioden bevatten. Van deel 9 sprak de titel Sproken en Legenden voor zich. In deel 10 Van Bosch en Zee zouden de Keltische legenden en verhalen een plaatsje krijgen. Deel 11 werd een Groot Legendenboek en bundelde legenden uit alle tijden en streken van de christenwereld. De bijbelse verhalen en vertellingen werden ondergebracht in deel 12, genaamd Van Gods Wegen en Werken. Deel 13 bracht bijeen wat de titel Poëzie en drama aangaf. Ook de titel van deel 14 Voor de kinderen was niet mis te verstaan.Ga naar eind(35) Bij De Werken van Marie Koenen ging het om een zeer luxueuze uitgave. De boeken werden gedrukt op houtvrij papier en gebonden in een steenkleurige linnen band met goudstempel. De typografische verzorging lag in handen van de indertijd zeer bekende boekvormgevers Charles Nypels en Aldert Witte, die speciaal voor de reeks de duidelijke Cochin-letter kozen. Illustrator Karel Thole maakte initialen, vignetten en tekeningen. Op de eerste serie van zeven delen kon worden ingetekend. Elk boek kostte dan 8,50 gulden. Ook kon bij intekening in maandelijkse termijnen van 4 gulden worden betaald. Wie de boeken los in de winkel kocht, betaalde 9,50 gulden. Zelf zag de schrijfster de luxe niet zo zitten, ze dacht meer aan een soberder en goedkoper uitgave waarmee ze een groter publiek kon bereiken. Het Spectrum hield echter vast aan de plannen.Ga naar eind(36) In een folder voor de uitgave ging de uitgeverij in op de beweegredenen voor het uitbrengen van het verzameld werk van de schrijfster. Als belangrijkste reden noemde ze dankbaarheid omdatOp ‘De Werken van Marie Koenen’ tekenden 1500 mensen in.
Marie Koenen ‘een groot publiek voor het lezen en het boek’ had gewonnen. Een tweede motivatie was dat volgens haar het werk van de schrijfster blijvende en actuele waarde had. Zij bracht de ‘goede volksroman, het boeiende verhaal, waarnaar zo velen vragen, doch dat zo zelden verschijnt’. Bovendien had zij haar talent volgens de uitgeverij welbewust in dienst gesteld van de eenvoudige lezer. ‘Niet door haar niveau te verlagen, maar door haar | |
[pagina 135]
| |
onderwerpen daar te kiezen waar ieder haar volgen kan, en zo te behandelen dat niemand aan haar bekoring ontkomen kan.’Ga naar eind(37) In afwijking van de oorspronkelijk planning verscheen in oktober 1948 de band met daarin De Korrel in de Voor en Wassend Graan als eerste deel. Het Spectrum besloot daartoe omdat er veel vraag was naar beide recente romans. In kranten en tijdschriften werd de uitgave van De Werken van Marie Koenen alom toegejuicht en was deze vaak aanleiding om nog eens haar hele literaire loopbaan te belichten. Dat bleef zo telkens als er weer een nieuw deel uitkwam.Ga naar eind(38) Er waren ook recensenten die nu haar werk voor het eerst ontdekten of vroegere romans herontdekten en daardoor prettig werden verrast. Zoals Paul Haimon nadat eind 1950 als vijfde deel Het Koninkje was uitgebracht. ‘Wat de wijze van uitgeven voor een boek kan betekenen, is zelden zo ondubbelzinnig gebleken als de uitgaven der trilogie “Het Koninkje”, door Marie Koenen geschreven in het midden der twintiger jaren, thans herdrukt in de prachtige Spectrum-editie van haar Verzameld Werk. Dit boek, dat ik thans voluit als een episch meesterwerk beschouw, heb ik in zijn vroegere gedaante nooit het lezen waardig gekeurd. Honderden hebben met mij dit gevoelen gedeeld, zodat tenslotte dit krachtige epos onverdiend een naam heeft gekregen van zwak en langdradig, welke behandeling zelfs door de leerboeken over letterkunde is overgenomen.’ Vervolgens kwam Haimon superlatieven tekort om het boek de hemel in te prijzen.Ga naar eind(39) | |
[pagina 136]
| |
Ondanks alle waardering voor het project liep het toch niet zo als gewenst. In tegenstelling tot de geplande twee jaar duurde het vier jaar voor de eerste zeven delen op de markt waren. En de belangstelling bij de boekenkoper was minder dan verwacht. Van de vijfduizend gedrukte exemplaren van deel 1 bleken er eind 1948 - dus drie maanden na verschijnen - 1327 verkocht. Reden voor Het Spectrum om meteen al de oplage van deel 2 naar 4500 te verlagen. De markt trok echter niet aan, uiteindelijk waren er 1500 intekenaren op de hele reeks. Te weinig om met de tweede serie door te gaan, want dan moest de uitgever er geld bij leggen. Het bleef dus bij zeven delen De Werken van Marie Koenen en de schrijfster kreeg van Het Spectrum het auteursrecht over haar nog niet in de serie gepubliceerde geschriften op 9 november 1953 terug.Ga naar eind(40)
•
Het bleef niet bij de Brand-van Gent-prijs en De Werken van Marie Koenen. Uitgeverij Het Spectrum organiseerde ter gelegenheid van het verschijnen van het eerste deel een rondreizende tentoonstelling over haar leven en werk. Natuurlijk was die het eerst in Maastricht te zien, waar ze op zaterdag 18 oktober 1948 open ging. Daar had de R.K. Openbare Leeszaal een kamer leeggemaakt voor de expositie. Te zien waren onder meer boeken en manuscripten van de schrijfster, foto's uit diverse perioden van haar leven, door grootvader Bogaerts gemaakte schilderijen, woordenboeken van haar vader, het bij haar enige literaire prijs horende diploma en uiteraard het eerste deel van haar verzameld werk. Verder overdrukken van haar verhalen in kranten en tijdschriften, artikelen over haar en haar werk en liederen waarvoor zij de teksten schreef. In de kamer van de leeszaal was te weinig ruimte voor al het verzamelde materiaal.Ga naar eind(41) De expositie werd geopend door burgemeester Geuljans van Roermond, in zijn functie als voorzitter van de Culturele Raad Limburg. Hij verzorgde tevens een inleiding op haar werk. 's Avonds was er een literaire avond rond de schrijfster in de kleine foyer van de Stadsschouwburg te Maastricht. Hoofdmoot daarvan was een voordracht van Jef Notermans over leven en werk van Marie Koenen en de rol van de Limburgse hoofdstad daarin. Notermans verzorgde ook in de andere plaatsen waar de tentoonstelling steeds vijf dagen te zien was een schets van leven en werk. Die plaatsen waren achtereenvolgens Heerlen, Den Bosch, Weert, Venlo, Roermond, Sittard, Kerkrade en Hasselt. In totaal trok de expositie vijfduizend bezoekers, waarvan alleen al tweeduizend in Hasselt.Ga naar eind(42) Haar zeventigste verjaardag op 19 januari 1949 werd de aanleiding voor nieuwe hulde. In Limburg had zich onder aanvoering van schrijver/journalist Mathias Kemp een erecomité gevormd met als doel de schrijfster eens extra in het zonnetje te zetten. Het comité organiseerde een avond met onder meer een feestrede door de oudminister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen J. Gielen, een toespraak door H. Endepols namens de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, een hulde door J. Droogmans van de Vereniging van Limburgse Schrijvers en een eerbetoon door M. van Can uit naam van de Culturele Raad Limburg. Tussen al die redes en huldes door zong een jongenskoor liedjes met teksten van Marie Koenen. De huldigingsavond | |
[pagina 137]
| |
vond precies op haar verjaardag plaats, woensdag 19 januari 1949. Tijdens de druk bezochte plechtigheid op het gouvernement maakte commissaris van de koningin F. Houben bekend dat de schrijfster, die overigens zelf vanwege gezondheidsredenen niet aanwezig was, tot ridder in de Orde van Oranje-Nassau werd benoemd.Ga naar eind(43) Marie Koenen, die al enige tijd last had van een reumatische knie en daar heimelijk blij mee was omdat ze dan nergens heen hoefde, stuurde wel een brief naar de tijdens de avond aanwezigen. Door al het eerbetoon, zo schreef ze, kreeg ze nu toch de overtuiging dat ze haar leven niet tevergeefs aan het schrijven had gewijd. Ook stak ze een lofzang af op het haar zo dierbare Maastricht ‘waar mijn herinnering en mijn verlangen nog steeds hun beste tehuis hebben, de Sterre-stad, die haar stralen blijft uitzenden zeker naar iemand, die het gegeven werd er de 40 gelukkigste jaren van haar leven te mogen doorbrengen en er juist ook voor haar werk zo onnoemelijk veel aan te danken heeft’.Ga naar eind(44) Enige tijd later mocht ze de leden van het organiserende erecomité nog eens bedanken. Tijdens de avond en in de dagen erna was geld bijeen gebracht om de schrijfster een cadeau aan te bieden. Er kwam genoeg geld bij elkaar om drie jonge Limburgse schilders een speciaal werk te laten maken. Henk Sitskoorn, Willy Gorissen en Frans Vos schilderden respectievelijk Sint Servaas en zijn discipelen, Sint Lambertus en Sint Hubertus en Sint Monulfus en Sint Gondulfus.Ga naar eind(45) Aan de vooravond van haar zeventigste verjaardag zat Marie Koenen waarschijnlijk bij de radio, want de KRO verzorgde dinsdagavond 18 januari een geheel aan haar gewijd programma. Het begon met een interview van Lenie Verstegen met de schrijfster. Daarna volgde als hoofdmoot de opvoering van het mysteriespel Parcival, een door de auteur in 1946 gemaakte bewerking van haar gelijknamige roman. Tot slot zong het koor De Damiaatjes liederen op teksten van Marie Koenen.Ga naar eind(46)
• Eind 1948 organiseerde uitgeverij Het Spectrum een rondreizende tentoonstelling over het leven en werk van Marie Koenen ter gelegenheid van het verschijnen van het eerste deel van ‘De Werken van Marie Koenen’.
| |
[pagina 138]
| |
Nog was het niet gedaan. Het literaire blad Roeping wijdde in 1949 het gehele januarinummer aan de schrijfster. De belangrijkste bijdrage daaraan leverde ze zelf met het autobiografische stuk 't Verhaal van mijn verhalen, waarin ze overigens vooral het begin van haar loopbaan belichtte. Van de 24 bladzijden die de beschouwing telde, handelden er maar drie over de jaren na ‘Geulle’. Aan het met foto's van de schrijfster en afdrukken van schilderijen van Jan Bogaerts geïllustreerde Marie Koenen-nummer van Roeping werkten onder anderen Antoon Coolen, Anton van Duinkerken, Pierre Kemp, Bernard Verhoeven en Paul Haimon mee. Coolen diste een anekdote op over hoe hij een bijdrage leverde aan het door haar geleide kindertijdschrift Jong Leven. Hij had die ondertekend met achter zijn voornaam nog zijn initialen. Toen hij zijn verhaaltje in het blad zag, waren die initialen geschrapt. Ze hield niet van dat soort aanstellerij. Daarna liet hij het maar verder zo.Ga naar eind(47) Terwijl de meeste bijdragen aan het huldenummer nogal jubelend waren, nam Haimon de gelegenheid te baat om haar werk eens echt kritisch te wegen. Hij begon voorzichtig met aan te voeren dat hij zich stoorde aan de gelatenheid in haar boeken en gebruikte een citaat van collega-recensent Loe Maas om dat te onderstrepen. Naar aanleiding van Wassend Graan had Maas geschreven: ‘Wij weten niet of het ons toegestaan is te zeggen: dat deze gelatenheid, dit dadeloos alles over zich heen laten gaan met een prachtig blind vertrouwen op Gods oneindige wijsheid ons prikkelen tot verzet, tot een terugwijzen van deze romansfeer naar de tijd der laatste eeuwwisseling. Wij willen het nochtans getuigen.’ Vervolgens pakte Haimon echt uit. Haar grote manco was naar zijn mening dat zij nooit de donkere kanten van het leven belichtte. Hij verwoordde dat een beetje omslachtig door naar het gedicht Slaap met het donker vrouw, slaap met den nacht van Marsman te verwijzen. ‘De regels “Donker en zonder erbarmen/zijn bloed en geslacht” zijn zo'n revolutionaire versregels, dat zij een nieuw rhythme en een onbestemde droom hebben gewekt in ons jonge mensen, in al de dichters en latere schrijvers, vitalist of niet. Als in het werk der vroegere auteurs niets van die sombereJan Bogaerts maakte diverse malen portretten van Marie Koenen.
| |
[pagina 139]
| |
onbestemdheid was te vinden, die wij, van deze eeuw, als een van onze grondtrekken moeten belijden, hebben wij niet meer een geloof ten volle in dat werk.’ Omdat die sombere onbestemdheid bij Marie Koenen ontbrak, had zij niet schoolgemaakt zoals Sigrid Undset en daardoor werden haar lezers volgens hem ‘niet weggerukt, niet geslingerd tussen hemel, hel en aarde’. Haar jongste romans, De Korrel in de Voor en Wassend Graan, bewezen dat, meende hij. De moeder daarin, 't Rosalien, had geen aanvaardbaar antwoord op het ‘donker’ dat haar kinderen kwelde. Daarmee was tevens de afstand tussen de schrijfster en de jonge lezers van de jaren veertig bepaald.Ga naar eind(48) Ondanks die afstand ging het eerbetoon gewoon door. Nog in diezelfde januarimaand van 1949 werd ze benoemd tot erelid van de Société des Gens de Lettres de France in Parijs. Drie maanden later nam de Koninklijke Zuidnederlandse Maatschappij voor Taal- en Letterkunde en Geschiedenis haar aan als eerste buitenlandse lid. Van die in 1870 door Belgische taalliefhebbers opgerichte vereniging waren schrijvers, taalkundigen en historici lid. Het maximum aantal leden bedroeg vijftig. Als een lid afviel, werd een nieuw gevraagd en dat moest als een grote eer worden beschouwd.Ga naar eind(49) De bekroning van alle huldeblijken was de verlening van een eredoctoraat door de katholieke universiteit van Nijmegen in mei 1949. Ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan van de universiteit werden voor het eerst eredoctores aangesteld. Het waren er meteen vijf, buiten Marie Koenen ging het om de Belgische rechtsgeleerde J. van Dievoet, de filosoof P. Hoenen S.J., de Belgische psycholoog A. Michotte-Van den Berk en de Belgische theoloog en kardinaal J. van Roey. Marie Koenen werd eredoctor in de letteren en wijsbegeerte. Dit keer was ze tijdens de plechtigheid eens wel aanwezig. Gezien de vele katholieke hoogwaardigheidsbekleders die acte de presence gaven, durfde ze waarschijnlijk niet weg te blijven. De bij het eredoctoraat horende mantel van wijnrode Lyonse zijde, met daarop het wapen van de universiteit en de spreuk In nomine Dei feliciter (Gelukkig in de naam van God) geborduurd, kreeg ze omgehangen tijdens een academische zittingIn mei 1949 werd door de katholieke universiteit van Nijmegen een eredoctoraat verleend aan Marie Koenen (tweede van rechts). Foto: Fotopersbureau Gelderland
| |
[pagina 140]
| |
op 7 mei in De Vereeniging aan het Keizer Karelplein. Promotor was haar oude vriend en hoogleraar letteren aan de Nijmeegse universiteit Gerard Brom. In zijn rede maakte hij een toespeling op haar wegblijven bij andere huldigingen. ‘Twee trekken bepalen wel Uw wezen: een sterk besef van verantwoording en een zwak zelfbewustzijn. Het eerste doordrong U levenslang van de heilige roeping, die schrijvers vooral in deze dagen hebben; het laatste vervulde U van de plicht om altijd harder te werken. Zo is Uw kunst nooit oppervlakkig geworden, laat staan in sensatie ontaard, maar geleidelijk verdiept van geest en vernieuwd van stijl. Hoeveel roem Uw naam ook gevonden heeft, Uw persoon bleef verborgen onder de stillen in den lande, zodat een openbare hulde U vandaag eindelijk eerst kan bereiken. U hebt U er enkel voor laten winnen door de overtuiging, dat het lustrum van de Katholieke Universiteit, waar Kardinalen en Bisschoppen hun zegen aan komen geven, een soort godsdienstige plechtigheid betekent.’Ga naar eind(50) Marie Koenen waardeerde het eerbetoon van de universiteit, maar het bezwaarde haar ook. Bovendien snakte ze naar rust rond haar persoon. Toch stelde ze een nieuwe hulde die haar heel onverwacht werd gebracht zeer op prijs. Waarschijnlijk vond ze dat zelfs de mooiste. Moeder Bernarda, de directrice van het pension op Casa Nova, meldde haar in de middag van 27 mei 1949 dat rond vier uur dertig zusters en zeshonderd leerlingen van een school uit het Belgische Turnhout haar wilden huldigen. Ze bezochten de Heilig Landstichting en wilden graag van de gelegenheid gebruik maken. Of Marie Koenen dan aan het open raam van haar kamer wilde staan? In een brief aan haar nichten Marie en Eugenie Gommers beschreef ze de gebeurtenis: ‘Goed vier uur heeft de heel schare twee aan twee al zingend gedefileerd, het bergpad van de kerk af, het voorplein over, links omkeer naar de bussen. Moeder Bernarda stond naast me aan 't venster, en we wuifden aldoor maar terug. Er kwam geen einde aan, zoo alsof ze almaar in 't ronde liepen. De hoogste klassen stonden opgesteld, meer naar achter, en zongen 'n spreekkoor, 'k Was er werkelijk door geroerd, dit meeleven van jong Vlaanderen, alles even frisch en flink en opgewekt, 'n mooi besluit van de feestelijkheden.’Ga naar eind(51) Zo was ze in ruim een jaar tijd van alle kanten enorm bejubeld en gehuldigd. Vreemd eigenlijk want er was door de jaren heen, zoals veel boekbesprekers terecht vaststelden, maar weinig aan haar werk veranderd. Was het een verlaat goedmakertje voor de verwaarlozing in de decennia daarvoor? Het is moeilijk te zeggen en het lijkt meer een laatste oprisping van de eind jaren veertig van de vorige eeuw ook al wat oudere voormannen van de katholieke literatuur. Voormannen die ook wel inzagen dat het met de Nederlandse letteren een heel andere kant zou opgaan. Want in hetzelfde jaar 1947 waarin haar roman Wassend Graan verscheen, kwam ook De Avonden, het debuut van Gerard Reve uit. Een totaal andere, zeer realistische en voor die tijd nogal nihilistische roman waarin de zinloosheid van het bestaan werd beschreven. Niet veel later begonnen de Vijftigers zich te roeren. Geen wonder dus dat het na die uitbarsting van huldigingen snel weer stil werd rond de schrijfster. Zeer tot haar genoegen.
• | |
[pagina 141]
| |
Door de jaren heen was bij Marie Koenen langzaam maar zeker het verlangen gegroeid om voorgoed terug te keren naar Zuid-Limburg en heel speciaal naar Maastricht. Het redigeren van haar vroegere romans had daar zeker aan bijgedragen. Als ze met de tekst van De Moeder of De Andere bezig was, beiden geschreven in het huis aan de Hubertuslaan, dacht ze terug aan haar voormalige woonplaats, keerde ze terug in de sfeer van toen.Ga naar eind(52) Van dat verlangen maakte ze geen geheim wanneer ze in de jaren direct na de oorlog journalisten uit Limburg op bezoek had. Toen Paul Haimon haar in april 1947 voor het Limburgsch Dagblad bezocht, reageerde ze enthousiast op zijn mededeling dat hij uit de buurt van Maastricht kwam. ‘Wanneer het woord Maastricht gevallen is, is het groote tooverwoord er uit. Deze vrouw houdt van Maastricht als haast geen enkel Maastrichtenaar meer en charmanter kan doen. Zij verlangt er te wandelen, te zijn, te wonen ook nu nog. Zij was er verleden najaar en ze is er nog vol van.’ Een niet met name genoemde journalist die haar in oktober 1948 namens de Maasen Roerbode opzocht, voegde ze bij het afscheid toe toch vooral Limburg namens haar te groeten. Tijdens het gesprek merkte hij dat Marie Koenen ‘één grote glanzende plek in haar bijna zeventig jaar tellende leven’ had. ‘En die plek is Limburg en de jaren, die zij daar doorbracht.’ Niet verwonderlijk dus dat ze hem toevertrouwde snel naar het zuiden terug te zullen keren.Ga naar eind(53) In 1949 maakte ze daar ook echt werk van. Nadat ze alle huldigingen achter de rug had, verliet ze Casa Nova op 30 juni 1949 voorgoed en trok tijdelijk bij haar broer in op de pastorie van Aarle-Rixtel. Vandaar uit verhuisde ze op 29 september naar kasteel Cortenbach in Voerendaal, waarin een pension was gevestigd. Ze wilde het als uitvalsbasis gebruiken om te zoeken naar huisvesting in Maastricht. Tijdens de vier maanden die ze er bleef, kreeg ze inderdaad zicht op een plekje in een pension in haar vroegere woonplaats. Begin 1950 kon ze in afwachting daarvan echter niet langer in Voerendaal blijven en ze nam daarom vanaf 27 januari een kamer in Hotel Derlon aan het Onze Lieve Vrouweplein in hartje Maastricht. Toen bleek al snel dat het met het pension niks zou worden. Dat vond ze overigens niet zo erg, want een maand in de stad had haarOp 1 maart 1951 betrok de schrijfster twee kamers in Huize Vroenhof te Houthem. Achter de twee ramen links op de eerste verdieping bevond er zich een van.
| |
[pagina 142]
| |
geleerd er niet meer thuis te horen. Nu ze door haar reumatische knie zo slecht ter been was, vormde het drukke stadsverkeer een behoorlijke hindernis.Ga naar eind(54) Het alternatief bleek Huize St. Jozef in Meerssen, een groot door de zusters van Sint Jozef uit Heerlen geleid pension met 250 bewoners. Ze kreeg daar begin maart 1950 twee kamers en suite op de benedenverdieping. Huize St. Jozef lag aan de Gasthuisstraat, midden in het centrum van het dorp. Al gauw bleek dat niet zo fijn als ze eerst dacht, want de Gasthuisstraat was een doorgaande weg die druk bereden werd. Het bleef bovendien niet bij het rumoer van de auto's. Kinderen op straat maakten naar haar zin veel te veel herrie en iemand vlakbij had een voortdurend blaffende hond. In huis zelf vond ze het eveneens niet prettig, want er waren gewoonweg te veel andere bewoners. Dus wilde ze zo snel mogelijk weer weg. Een toevallige bezoeker zette haar vervolgens op het spoor van Huize Vroenhof te Houthem, waar hij zelf ook woonde. Daar was het niet alleen veel rustiger omdat er maar twaalf bewoners waren, ook de omgeving beloofde meer stilte. Het eveneens door zusters van Sint Jozef geleide pension lag weliswaar aan de doorgaande weg naar Valkenburg, maar had aan de achterkant een park en een idyllisch uitzicht op een typisch Zuid-Limburgs landschap. De zusters hadden het helemaal uit gele mergelsteen opgetrokken voormalige woonhuis van adellijke families als Ruys de Beerenbrouck en Franquinet in 1927 gekocht en de ernaast gelegen vervallen Martinuskerk, de voormalige parochiekerk van het dorp, tot kloosterkapel verbouwd. Marie Koenen was van dat alles zeer gecharmeerd en daarom betrok ze op 1 maart 1951 twee kamers van Huize Vroenhof. Aan Jokie Steenhoff, de dochter van haar voormalige collega-schrijfster en vriendin Albertine Steenhof-Smulders schreef ze diezelfde maand nog zich helemaal op haar plek te voelen. ‘'k Zit hier nu eindelijk waar 'k wezen moet en niet meer zal weggaan, zoolang God me 't leven laat.’Ga naar eind(55)
•
Hoewel zij, natuurlijk afgezien van de jaren met huwelijksproblemen, een mooie tijd had doorgebracht in Geulle, dacht ze er geen moment over om voor haar laatste levensperiode terug te keren naar dat dorp. Het hoefde ook niet, want ze was er al op een andere manier naar toe geweest. Ze gebruikte Geulle en heel speciaal de Snijdersberg als achtergrond in haar laatste Limburgse romans en hield zo de herinneringen daaraan levend. Ze deed dat vooral in Het Nieuwe Begin uit 1934. Vlakbij de Everhof situeerde ze een mooi uitzichtpunt over het Maasdal. Hoofdpersoon Gina zat daar graag op een bankje. De beschrijving van wat ze vandaar uit zag, was overduidelijk. In het dal onder zich ontwaarde Gina de kom van de gemeente. ‘Waze heette ze in haar geheel, dat was Laag-Waze en Hoog-Waze samen. Om kerk, school en raadhuis heen, lagen daar, tusschen omhaagde tuinen en boomgaarden: de pastorie; het huis van meester Philippus; het Wit Paard, uitspanning en logement; de winkel van Hubertien Ramakers, de vrouw van den secretaris; een paar kleinere gesloten huizen. Daar achter nog hier en daar een boerderij, met opnieuw peppelbeemden tot aan de Maas. Over de Maas begon het Belgische: wijd grasland met boomen. Urenbreed strekte zich daar de vlakte uit.’ | |
[pagina 143]
| |
Zo ging ze heel uitvoerig door totdat ook Maastricht in beeld kwam. ‘Links, de Maas op, schemerde de stad, vóór een heuvelrij, die doorliep naar het Luikerland. Het leek eerder een mistige wolkbank, daar langs den horizon. Op stille, lichte Zondagsmorgens kwam de diepe bronzen dreun van de groote Sint-Servaasklok over de Wazer beemden en heuvels uitsterven. Gina had het al dikwijls genoeg gehoord. Soms kon ze de stadsdaken duidelijk onderscheiden, achter veel schoorsteenpijpen, dicht opeen in ongeregelde rijen. De torenkerken, groot en hoog er boven uit.’Ga naar eind(56) Ofschoon ze nergens echte plaatsnamen noemt, is het overduidelijk dat het in deze passages om Geulle en Maastricht gaat. Marie Koenen moet zelf vaak net als Gina op de Snijdersberg hebben staan kijken, want daar kon je indertijd en ook nu deels nog de door haar beschreven beelden zien. Ook in De Korrel in de Voor en Wassend Graan fungeerde Geulle als decor. De Garvershof, waar de gebeurtenissen in het boek zich grotendeels afspeelden, lag op de Garversberg. De ligging daarvan beschreef Marie Koenen zo: ‘Van de Daelhover buurten en gehuchten was Garversberg het hoogst gelegen, een kleine wereld op zich, daar boven op de hoogten, die het Maasdal scheiden van het Geuldal. De buurtschap had zich in den loop der tijden gevormd bij de heerenhoeve op den hoek van den heuvel.’Ga naar eind(57) Weer de Snijdersberg? Haar biograaf in spe H. van Bommel meende van wel. ‘Ontdekt men op de Snijdersberg te Geulle niet de paden over het grasveldje die in “De Korrel in de Voor” leiden naar de Garvershof, die het grote Weversgezin herbergt’, schreef hij in een artikel over haar werk. Daarbij waarschijnlijk geruggensteund door haar uitspraak in een gesprek met hem dat ze de boerderij en de omgeving daarvan had gezien te Geulle. Inwoners van het dorp meenden echter dat de Garvershof, gezien de opmerking dat ze op de hoogten lag die Maasdal en Geuldal scheiden, bij het gehucht Kasen moest liggen, tussen Bunde en Geulle.Ga naar eind(58) Hoe het ook zij, duidelijk was dat ze veel van haar geografische inspiratie voor de genoemde romans haalde uit de directe omgeving van de twee huizen waarin ze in het dorp had gewoond, op de Snijdersberg en op Schieversbosch.
•
In Huize Vroenhof te Houthem vond Marie Koenen de rust die ze zo zeer zocht. De twee kamers die ze er had, richtte ze ook eindelijk weer eens volledig in. De vertrekken lagen op de eerste etage in de linkervleugel van het pand, een aan de voorkant en een aan de achterkant. Haar woon-werkkamer lag aan de voorkant en beschikte aan twee zijden over een raam. Aan de voorzijde kon ze de drukke verkeersweg door het Geuldal zien, met daarachter hellingen met akkers, fruitbomen en bossen. Op het dressoir in de kamer prijkten de zeven delen van De Werken van Marie Koenen. De vele andere boeken van haar hand stonden in de overvolle boekenkasten die deels de wanden van de kamer bedekten. Aan die wanden was ook veel plaats voor schilderijen. Er hing bijvoorbeeld een groot stadsgezicht van Maastricht, geschilderd door haar neef Jan Bogaerts. Van hem waren ook een stilleven, een werk met een middeleeuws ruiterpaar voor het kasteel van Neercanne en een berglandschap in Tirol. Een groot portret van haar vader had Bogaerts eveneens geschilderd. Andere | |
[pagina 144]
| |
schilderijen waren van Charles Eyck - uit de tijd dat hij haar en Felix Rutten bezocht in Geulle - en Piet Gerrits, de Nijmeegse kunstenaar bij wie ze aan het eind van de oorlog tijdelijk onderdak had gekregen. In de kamer stond ook een bureau, waaraan ze een flink deel van de dag doorbracht met werken. De kamer aan de achterkant van Huize Vroenhof zag uit op het park en het Geuldal. In het park maakte ze dagelijks haar ommetjes, want ze probeerde haar reumatische knie zoveel mogelijk in beweging te houden. Echt lang kon ze evenwel niet meer wandelen, daarvoor bezorgde de knie haar toch teveel last. De dag begon voor haar om 08.00 uur met de heilige mis in de kloosterkapel. Dan was er tijd voor het lezen van De Volkskrant en handwerken en na het middageten verzorgde ze haar correspondentie, corrigeerde ze drukproeven of werkte aan nieuwe gedichten, verhalen en romans. Als er tenminste geen bezoek was, want familieleden, vrienden en kennissen wisten haar nu weer veel beter te vinden. De dag werd besloten met lezen of naar de radio luisteren.Ga naar eind(59) Met haar gezondheid ging het langzaam maar zeker achteruit. Tijdens haar verblijf in Meerssen kreeg ze korte-golfbehandelingen voor haar knie. Daar reageerde ze niet goed op en ze was vaak doodmoe. Nader onderzoek wees uit dat ze leed aan een matige vorm van ouderdomsdiabetes. Injecties met insuline en een streng dieet hielpen haar er weer bovenop. Zodanig zelfs dat de injecties achterwege konden blijven. Echter niet voor lang en vanaf 1952 wisselden periodes met en zonder insuline-inspuitingen zich vervolgens af.Ga naar eind(60) De tijd die ze had om te werken, besteedde ze de eerste jaren in Houthem vooral aan de afronding van het Verzameld Werk-project. Begin 1952 corrigeerde ze de drukproeven van De Wilde Jager, dat samen met een aantal historische verhalen als zevende deel werd uitgebracht. Toen het in juli van dat jaar verscheen, schreef ze aan Marie en Eugenie Gommers: ‘'k Stuur je hierbij “de Wilde Jager”, het zevende en jammer genoeg voorlopig het laatste deel van de reeks. 'k Ben blij tenminste deze zeven nog bijeen te zien, en wacht nu af in welken vorm het overige zal verschijnen, in de hoop dat het niet al te lang zal duren eer 'k er het beloofde bericht van Het Spectrum over zal ontvangen. Voor de uitgeverij en den boekhandel is 't een zeer moeilijke tijd. En daarenboven best te begrijpen dat het werk van een bijna 74-jarige veroudert.’Ga naar eind(61) Het bericht van de uitgeverij over een nieuwe vorm voor het uitgeven van de resterende delen bleef echter uit. Ze begon daarom maar gewoon aan nieuw werk. In september 1952 rondde ze een roman af over de kinderjaren van de vijftiende eeuwse hertogin Maria van Bourgondië, waarvoor ze tijdens haar vooroorlogse jaren in Brugge onderzoek had gedaan. Waar ze die moest onderbrengen, wist ze niet. Omdat de uitgeversperikelen zich voortsleepten, hield ze in het najaar van 1953 een noveen. En zie, een nieuwe uitgever diende zich aan in de persoon van Joh. Roosenboom uit Heerlen.Ga naar eind(62)
•
Joh. Roosenboom leidde een betrekkelijk kleine katholieke uitgeverij, die boeken uitbracht als Het ongehoorde wonder van Fatima door Castelbranco. In zijn fonds | |
[pagina 145]
| |
paste het werk van Marie Koenen uitstekend. Vandaar dat ze hem benaderde voor mogelijke uitgaven en hem uitnodigde voor een gesprek op Huize Vroenhof. Daarbij stelde ze hem in oktober 1953 voor een bundel met door haar geschreven Marialegenden uit te brengen. Als die bij het publiek zou aanslaan, wilde ze ook andere bundels samenstellen, bijvoorbeeld met Franciscus-verhalen. De meeste van die verhalen kon ze uit de grote voorraad halen die ze nog had liggen. Alleen moest ze dan het auteursrecht van Het Spectrum zien terug te krijgen. Dat lukte haar een maand later, zodat ze de vrije beschikking had over al haar niet in het Verzameld Werk gepubliceerde materiaal. Daarna ging het snel, want al begin 1954 lag De stralende kroon in een oplage van 2500 exemplaren in de boekwinkels. In maart van hetzelfde jaar volgde In dit teken, een bundel met verhalen, legenden en gedichten over het kruis. Ook die verkocht goed, zodat de voorraad van Marie Koenen opnieuw werd aangesproken. Dit keer voor heruitgaves van Parcival en de Egmond-verhalen. Ook deze verschenen nog in 1954. Het jaar daarna volgde een heruitgave van Henric van Veldeken's Sint Servaas legende en de nieuwe roman Bloesem van Bourgondië. In de jaren erna ging Roosenboom gewoon door, zij het dat het tempo lager werd. Achtereenvolgens verschenen De Redder (1956), Uit Limburgs Legende en Historie (1957), Kerstboek (1958), De Levensweg (gedichten, 1959) en Maria de Rijke (1959). Het lagere tempo werd echter gecompenseerd door uitgaven bij anderen, zoals Sint Franciscus van Sales als schrijver (1956), en heruitgaven van Het Hofke (1955, bij Brand), De Moeder (1953 en 1959, bij Het Spectrum).Ga naar eind(63) Anders dan in voorgaande decennia maakten de boeken weinig los bij de recensenten. Er verschenen bijna uitsluitend in Limburgse kranten en tijdschriften besprekingen en die waren meestal nogal plichtmatig van toon. Zelfs H. van Bommel, die in het culturele maandblad De Bronk telkens haar boeken besprak, klonk nogal mat. Bij zijn recensie van haar nieuwe roman Bloesem van Bourgondië kwam hij niet veel verder dan het navertellen van de inhoud, het danken van Marie Koenen en het boek veel lezers toewensen.Ga naar eind(64) De schrijfster achter haar werktafel in Huize Vroenhof.
Foto: Fotopersbureau C. Ferguson | |
[pagina 146]
| |
Paul Haimon was in het Limburgs Dagblad iets enthousiaster. Hij begon met te constateren dat bij Roosenboom inmiddels al zes werken van de schrijfster waren verschenen: ‘Bij elkaar een klein oeuvre als menig auteur zijn leven lang niet bij elkaar schrijft. Bij Marie Koenen blijkt dit zelfs niet eens op te vallen. Zijn we zozeer aan haar altijd bezige, werkende geest en handen gewend, dat we dit verschijnsel vanzelfsprekend vinden?’ Haar nieuwe boek noemde hij vervolgens meer een beschrijving van de Bourgondische tijd in Brugge en Gent dan een roman. Hoogtepunt was volgens hem de beschrijving van de bruiloft in Brugge van Maria's vader Karel de Stoute met de Engelse prinses Margaretha. ‘Dit verslag is minstens zo levendig als een historische film in cinemascope vermag te zijn. “Bloesem van Bourgondië” is geen groots maar een rustig beschrijvend boek.’Ga naar eind(65) Vlakker toonde Haimon zich weer bij zijn bespreking van Sint Franciscus van Sales als schrijver. Het boekje was de bundeling van een aantal artikelen die de schrijfster had bijgedragen aan het maandblad Franciscus van Sales-stemmen van de Paters Oblaten van de H. Franciscus van Sales. Haimon vertelde aan de hand van het boekje over het leven van de heilige en concludeerde ten slotte ‘Marie Koenen heeft die schrijver goed geschetst.’Ga naar eind(66) De terughoudende reacties maakten duidelijk dat het met de schrijfster nu toch echt was gedaan. Haar bij Roosenboom verschenen boeken verkochten dan nog wel en haar 75ste en 80ste verjaardag bleken nog steeds redenen voor positieve overzichtsartikelen van haar werk, maar meetellen deed ze niet echt meer in de Nederlandse literatuur. Daarvoor was de thematiek van haar werk en de toonzetting ervan te zeer verouderd. Zelf bleek ze zich daar maar al te zeer van bewust. Zo schreef ze begin 1956 in een brief aan H. van Bommel: ‘Meer en meer begin ik te begrijpen in deze tijd niet meer thuis te horen. - Als 'k nog pogingen doe voor “Maria de Rijke” is dit uitsluitend omdat 'k het schrijven niet laten kan.’ Anderhalf jaar later vroeg ze zich naar aanleiding van enkele prozabijdragen in Roeping af waar het toch heen moest met de katholieke literatuur. ‘'t Bemoedigt me allerminst om voort te gaan met m'n werk, dat - (zoals de schrijfster zelf) hopeloos ouwerwets is geworden!’ bekende ze haar biograaf in spe.Ga naar eind(67)
• Marie Koenen op het eind van haar leven.
Foto: F. Lahaye | |
[pagina 147]
| |
De ouderdomskwalen van Marie Koenen namen met het stijgen van haar leeftijd in aantal toe of werden ernstiger. Als gevolg van haar diabetes raakte ze steeds vermoeider. Eind 1956 kon ze niet langer dan een half uur met iets bezig zijn, omdat dan de moeheid toesloeg. Zelfs het schrijven - normaal gesproken haar beste medicijn - hield ze niet langer vol. Van wandelen in het park achter Huize Vroenhof was al helemaal geen sprake meer. Met Pinksteren 1957 kreeg ze last van een spierschede-ontsteking aan haar rechterhand, die haar het schrijven onmogelijk maakte. Ze had er weken last van. Nadat de dokter haar eerst het schrijven verboden had, kreeg ze vervolgens een verband om de hand en moest ze toen het verband eraf was de hand dagelijks vijf keer inzalven. Langzaam maar zeker ging het daarna beter, maar wekenlang kon ze slechts letter voor letter heel moeizaam schrijven. In december 1958 moest ze als 79-jarige voor het eerst in het ziekenhuis worden opgenomen. Omdat het suikergehalte in haar bloed te hoog was, werd in het Maastrichtse ziekenhuis onderzocht welke medicijnen het beste konden worden toegepast en in welke dosis. Injecties met een nieuw soort insuline bleken de oplossing, zodat ze na achttien dagen weer naar Huize Vroenhof terug mocht. Na haar ziekenhuisbezoek voelde ze zich niet meer de oude, zeker toen ze rond haar tachtigste verjaardag op 19 januari 1959 ook nog eens een flinke griep kreeg. Ze vond zich echt een ‘ouwe sukkel’ geworden en durfde het jaarlijkse bezoek aan haar heerbroer Jan, die sinds enige tijd als emerituspastoor in Lieshout woonde, niet meer aan. Zelfs de toekenning van de erepenning van de provincie Limburg ter gelegenheid van haar tachtigste verjaardag kon haar niet opbeuren. In juni van dat jaar ging het hard bergaf met haar gezondheid. Aan haar nichten Marie en Eugenie Gommers meldde ze de 24ste van die maand te lijden onder de hittegolf van die dagen. De pijn die ze al voortdurend in heup en knieën had, verspreidde zich door haar hele lichaam. Ze kon nauwelijks nog zitten of staan en bewegen ging uiterst moeizaam. Bezoek ontvangen lukte niet meer, reden waarom ze de voor juli geplande jaarlijkse visite van Jan Bogaerts wilde uitstellen tot 1960. ‘Maar ben 'k er volgend jaar nog??’, vroeg ze meer aan zichzelf dan aan de nichten, om berustend te eindigen met ‘Alles wat God wil’.Ga naar eind(68) Nog geen week later, op 1 juli, werd Marie Koenen door de zusters van Vroenhof's morgens op de grond van haar slaapkamer gevonden. Ze had er al enige tijd hulpeloos gelegen nadat ze een hartaanval had gekregen. Toen ze haar kamer werd uitgedragen voor overbrenging naar het Maastrichtse Annadal-ziekenhuis nam ze welbewust afscheid. ‘Vaarwel, mijn kamer’, zei ze. In het ziekenhuis konden de artsen niets meer voor haar doen. Nadat ze 10 juli buiten bewustzijn was geraakt, overleed ze op 11 juli 's avonds om zes uur.Ga naar eind(69) De begrafenis vond woensdag 15 juli plaats. De uitvaartmis werd opgedragen in de kerk van de Heilige Theresia aan de Tongerseweg in Maastricht, vlakbij het kerkhof waar ze werd bijgezet in het graf van haar vader en moeder. Bij de teraardebestelling was een kleine groep familieleden, vrienden en vereerders aanwezig, onder wie Mathias Kemp, Jef Notermans, Paul Haimon, Charles Eyck en Jacques Schreurs. Jef Droogmans, voorzitter van de Vereniging van Limburgse schrijvers, waarvan Marie Koenen erelid was, hield een lijkrede waarin hij haar literaire loopbaan nog eens belichtte. Haar oude vriend Gerard Brom droeg het slotgedicht uit haar laatste | |
[pagina 148]
| |
bundel De Levensweg voor, het op een oud Bretons volkslied gebaseerde De zang van het paradijs, waarin ze beschreef hoe ze naar de hemel ging. De slotstrofe luidde:
‘En door die poort, wijd open,
Zal ik naar Jezus lopen,
De Lelie, die ik prijs,
Het Hart van 't Paradijs.’Ga naar eind(70)
•
De dood van de schrijfster was aanleiding voor uitgebreide in memoriams in vrijwel alle Nederlandse kranten. Paul Haimon schreef in het Limburgs Dagblad een tikkeltje bombastisch dat de hand van een grote en vruchtbare schrijfster was stilgevallen. In De Volkskrant stelde diezelfde Haimon dat met haar heengaan een stuk letterkundige geschiedenis werd afgesloten. Loe Maas noemde in De Nieuwe Limburger haar tachtigjarige leven ‘zonovergoten en vruchtbaar als het Limburgse land’.Ga naar eind(71) De in memoriam-schrijvers maakten van de gelegenheid gebruik om haar werk nog eens goed te beschouwen en haar thema's te bespreken. H. van Bommel ging in Roeping vooral in op het offer als hoofdthema van haar werk. ‘Marie Koenen predikt door voorbeelden telkens weer opnieuw de zelfverloochening, zo zelfs dat de moderne vrouwelijke schooljeugd, wier leeshonger ook Marie Koenen niet overslaat, wel eens klaagt: het is allemaal hetzelfde. Toch heeft Marie Koenen dit lyrische thema in allerlei variaties uitgewerkt.’ Jef Notermans behandelde in Oostland een kenmerk van haar ‘Limburgse’ boeken. ‘Al 'n halve eeuw geleden richt ze haar kijker op bloei en verval van een machtig Maaslands boerengeslacht, dat de totale ondergang nabij schijnt. Veelal voert ze te juister tijd een telg ten tonele, waarin zich de oerkracht van de besten uit stam en clan onvervaard demonstreert: met 'n imponerende energie en volharding, zodanigDe begrafenis op het kerkhof aan de Tongerseweg in Maastricht.
Het doodsprentje van de schrijfster.
| |
[pagina 149]
| |
dat het onafwendbaar lijkend lot nog net wordt afgewend en 'n blije opgang lichtend voor ons zichtbaar wordt. Men hoeft in dit verband slechts te herinneren aan Milia uit Het Hofke, Gina Vallaer in Het Nieuwe Begin, Fina van de decadente Giel in De Andere, Rosalien Garversman in De Korrel in de Voor en Wassend Graan.’ Hij stipte verder haar voorkeur voor nogal bedeesde hoofdpersonen aan. ‘In psychologisch opzicht moet ons iets treffen. 't Is de voorkeur van Marie Koenen wat betreft het verlegen, haast mensenschuwe type. Weekhartigheid ontmoet men herhaalde malen, zowel bij mannen als vrouwen. Met de ruige, gezonde constitutie van het Limburgs plattelandsvolk stemt dit maar matig overeen. Al treft men verwijfde figuren in alle rangen en standen aan, er is van deze categorie een surplus bij onze schrijfster.’ Van Bommel ging verder in op de zielscrisissen die veel van haar hoofdpersonen doormaken. ‘Diepe crisissen maken haar “helden” door in donkere landschappen, ver van de bewoonde wereld. (...) Maar zij hervinden zich en maken zich op voor een dapper aanvaarden van hun levenstaak, waarin zij zielevrede vinden. Zo had ook Marie Koenen haar grote taak eens gezien: schrijven, goed en idealistisch, zodat wie haar werken las, er genot uit puurde, maar er bovenal beter van werd. Om deze taak te vervullen, had zij stilte nodig.’Ga naar eind(72) Ook gaven de in memoriam-schrijvers antwoord op de vraag of zij er in was geslaagd om haar roeping - bijdragen aan het ontstaan van een goede katholieke literatuur - waar te maken. Volgens Loe Maas vervulde zij haar taak uitermate zorgvuldig en was haar werk van groot cultureel belang voor de brede middenlaag van het Nederlandse volk en voor de katholieke literatuur. In De Tijd constateerde een anonieme auteur ‘dat haar idealistische medewerking aan de katholieke vernieuwing niet zonder vrucht is gebleven’. Haar bijzondere gevoeligheid voor het schone en menselijk ontroerende, die zij in haar boeken toonde, kon naar zijn mening niet zonder invloed op haar lezers zijn gebleven. In de Katholieke Illustratie werd gesteld dat zij een waardige plaats had verworven in de katholieke letteren. Een zekere Manfred memoreerde in Het Volksweekblad dat zij een van de weinige romanschrijfsters was die ook buiten het katholieke kamp bewondering en waardering had geoogst. Hij schreef: ‘Marie Koenen heeft voor katholiek Nederland een grote betekenis gehad, en wij twijfelen er niet aan dat haar naam nog lang zal voortleven.’Ga naar eind(73)
•
Manfred kreeg ongelijk. Al na een paar jaar was de schrijfster Marie Koenen bij het grote lezerspubliek zo goed als vergeten. Aanvankelijk zag het daar overigens niet naar uit. Nog in het jaar van haar overlijden verscheen bij Joh. Roosenboom postuum haar roman Maria de Rijke. Bovendien bracht uitgeverij Het Spectrum in 1959 en 1960 met groot succes een pocket-uitgave van De Moeder op de markt. De oplages van 20.000 exemplaren in 1959 en 10.000 stuks in 1960 vlogen de winkel uit. De verkoop ging zo goed dat in 1961, 1962 en 1964 nog eens nieuwe drukken volgden van andermaal 10.000 exemplaren per keer. | |
[pagina 150]
| |
Het resultaat zette de uitgever er toe aan om ook haar andere Limburgse succesromans als pockets te brengen. De Korrel in de Voor en Wassend Graan beleefden als pocket vier drukken, namelijk in 1960, 1962 (twee keer) en 1964. In dat laatste jaar verscheen ook de bundel Verhalen als Prisma-pocket, met daarin onder meer het lange verhaal Sint-Marcoensberg. Uitgeverij Brand liftte op de Prisma-successen mee en bracht in 1963 de dertiende druk van Het Hofke uit. Het Spectrum durfde het in 1959 eveneens aan om ongeveer duizend onafgewerkte exemplaren die ze nog van De Werken van Marie Koenen had liggen te laten binden. Een Brabants echtpaar, de heer en mevrouw Koehorst, had zich namelijk opgeworpen als propagandist voor het werk van de schrijfster. Het organiseerde bijvoorbeeld op maandag 26 oktober 1959 onder de titel De vertelster van Geulle een aan haar gewijde avond in Geulle. Tijdens die avond boden de echtelieden de boeken tegen gereduceerd tarief aan. Ze waren er volgens Het Spectrum van overtuigd de overgebleven reeksen in Zuid-Limburg te kunnen slijten. In de dagen na de aan Marie Koenen gewijde avond gingen ze zelfs van deur tot deur in het dorp om de boeken aan de man te brengen. Of ze in hun opzet slaagden, bleef onduidelijk.Ga naar eind(74) Na 1965 begon dan toch de vergetelheid voor Marie Koenen. Slechts af en toe flakkerde de belangstelling voor haar op, bijvoorbeeld door het uitbrengen van zogenoemde grote letter uitgaven van Het Hofke in 1977 en De Moeder in 1980 en een gewone editie van Het Hofke in 1979. Anders dan bij Felix Rutten waren er voor haar geen herdenkingen ter gelegenheid van haar honderdste geboortedag. Speciale uitgaven over haar of bloemlezingen verschenen evenmin, net zoals van de plaatsing van plaquettes en beelden geen sprake was. Het graf van de familie Koenen, waarin Marie Koenen samen met haar ouders rust.
| |
[pagina 151]
| |
In Maastricht, Geulle, de Heilig Landstichting en Houthem, de plaatsen waar ze het langste woonde, is vrijwel niets dat aan haar herinnert. Wie erg zijn best doet, vindt in het Maastrichtse Centre Céramique een achterafzaaltje dat naar haar vernoemd is. Verder is er nog het grafmonument van de familie Koenen op nummer 747 in vak H van het kerkhof aan de Tongerseweg, met daarvoor een knielbankje. Geknield wordt er echter niet meer voor Marie Koenen in de geschiedschrijving van de Nederlandse literatuur. In Ik probeer mijn pen... Atlas van de Nederlandse Letterkunde, mede samengesteld door de Limburger Fernand Lodewick, uit 1979 wordt haar naam slechts één keer genoemd. Ton Anbeek wijdt in zijn vooraanstaande Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1885-1985 uit 1990 geen woord aan haar. Onvermeld blijft ze ook in Nederlandse literatuur, een geschiedenis uit 1993. De samenstellers van het Winkler Prins Lexicon van de Nederlandse Letterkunde uit 1986 vinden haar maar tien regels waard. Alleen specifiek over de rol van de katholieken in de Nederlandse letteren schrijvende literatuurhistorici kunnen niet om haar heen, zoals Mathijs Sanders in Het spiegelend venster uit 2002. Slechts één keer is er sinds haar dood heel speciaal over haar geschreven. P.A.M. Geurts belichtte in de Publications de la Société Historique et Archéologique dans le Limbourg van 1992 haar rol bij de oprichting en in de eerste periode van De Beiaard. Haar biografie, al tijdens haar leven gepland door H. van Bommel, is er nooit gekomen. Hij overleed in 1978 en had toen - bijna twintig jaar na haar dood - nog geen letter op papier. Al met al is het niet veel. Afgezet tegen de aandacht die Felix Rutten kreeg, is het zelfs veel te weinig. Uitgeverij Het Spectrum verkocht na haar dood tienduizenden exemplaren van Marie Koenens werk in pocketvorm.
|
|