De abdis en de zwerver. Marie Koenen en Felix Rutten en hun huwelijksjaren in Geulle
(2005)–Adri Gorissen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 98]
| |
Felix Rutten in 1938 tijdens een bezoek aan Nederland.
| |
[pagina 99]
| |
VI De zwerverFelix Rutten was een beetje voorbarig toen hij in april 1928 een brief stuurde aan de commissaris van de koningin in Limburg met de mededeling dat hij Limburg ging verlaten. Hij had weliswaar de deur van de woning in Geulle op 22 april van dat jaar voorgoed achter zich dicht getrokken, maar van een vertrek uit Limburg was nog geen sprake. Dat gebeurde pas in het najaar, toen hij naar Sophie Dreyer in Noorwegen reisde en opnieuw aan een zwervend bestaan begon. In de tussentijd verbleef hij bij vrienden, wachtend op de uiteindelijke financiële schikking en de scheiding. Die verwikkelingen noopten hem er bovendien toe om met Kerstmis dat jaar voor even terug te keren naar Limburg, waar hij tijdelijk bij zijn vriend Theo van Rossum in Heerlen verbleef.Ga naar eind(1) Over de reden van zijn vertrek bleef hij steeds vaag. In al zijn geschriften met een memoires-achtig karakter repte hij met geen woord over het mislukken van zijn huwelijk. Meestal verzweeg hij de verbintenis zelfs compleet. Zo noteerde hij in het laatste hoofdstukje van Terugblik, zijn herinneringen aan de periode tussen 1880 en 1930: ‘Het wilde mij voorkomen dat er verder geen plaats meer was voor mij in het herwordende Limburgse land. Ik wist mij vereenzaamd en als ontheemd. En de oude onrust ontwaakte, bij het gevoel dat ik het niet meer aankon. De ongeneselijke zwerflust kreeg de bovenhand. Andere horizont en zoeler luchten: “die Schranken so Eng und die Welt so weit...”. Waarom dan niet nog maar weer vertrekken? Met veertig jaren is 'n mens toch nog niet oud. Ik wist mijn hart nog jeugdig. Is luchtverversing niet iets waar menig man niet buiten kan? Ademruimte voor de geest. Nieuwe talen, nieuwe mensen, speuren en ervaren, opvangen en optasten om zich steeds weer aan andere schoonheden dronken te drinken. Tenslotte zelfbevestiging in bestendige aanbouw van de torenromp die naar de sterren streeft. Zou wagen dan niet meer dan winnen zijn?’Ga naar eind(2) In twee andere autobiografische documenten maakte hij slechts korte toespelingen. In het niet gepubliceerde Narcis schreef hij na eerst te hebben uitgeweid over het naamloze heimwee waaraan hij leed en waarvan hij niet kon genezen: ‘Tenslotte was er storm en ontij nodig om de ankers los te slaan.’ In het eveneens nooit openbaar gemaakte Felix Rutten Limburgist ging hij iets verder en heette het: ‘Door huiselijke omstandigheden gedwongen, verliet ik Geulle (...) en dit met bloedend hart, om voor de derde keer naar Noorwegen uit te wijken. Hiermede was mijn Limburgse tijd voorgoed voorbij.’Ga naar eind(3)
•
Het bezoek aan Sophie in het najaar van 1928 bracht wat problemen met zich mee. Echtgenoot Vilhelm toonde zich er niet zo mee ingenomen. Toch ging het gewoon door, wat zijn wrevel waarschijnlijk verergerde. Maar toen Felix tijdens zijn rondreis door Scandinavië voor de tweede keer langs wilde komen, schreef Sophie: ‘Kom niet. Het is allemaal zo zinledig, zo absurd, dit uit het lucht gegrepen niets; maar ik wil | |
[pagina 100]
| |
vóór alles vrede, en tevreden mensen om mij heen zien. Daarom moet je een andere weg nemen dan via Bergen.’Ga naar eind(4) In haar kerstbrief van 1929 deed ze hem uit de doeken hoe het precies had gezeten. Vilhelm bleek jaloers. In 1928 waren de echtelieden in België geweest en daar bleef hij er steeds op verdacht dat Felix, die immers weer ongebonden was, ook zou opduiken. Hij raakte er zelfs van overtuigd dat die ergens in de buurt vertoefde. Die verdenking bleef in hem rondwoelen en groeide uit tot jaloezie. De op de reis volgende herfst (waarin het bezoek van Felix viel) en winter maakte hij Sophie daardoor het leven zuur. Zozeer, dat ze hem voorstelde te scheiden. Hij ging daar op in, maar na verloop van tijd kwam alles toch weer goed tussen de echtgenoten. Ze schreef hem dan ook: ‘Vilhelm en ik hebben het nu rustig en goed samen.’ Evengoed liet ze tussen de regels door weer weten dat haar gevoelens voor hem onveranderd waren gebleven. Eerst was ze nog voorzichtig: ‘Er zijn duizend dingen die ik je wil vragen, Felix! Ik wil graag alles van je weten - maar de twee belangrijkste vragen zijn: heb je je werklust terug, en voel je je weer opgewekt? Je moet je er eens toe zetten om me te schrijven - daar zou ik heel blij mee zijn, weet je dat?’ Op het eind van de brief werd ze echter openhartiger: ‘Zeg, de oorbellen van je moeder, herinner je je die nog? Ik gebruik ze heel vaak, het zijn de mooiste die ik heb. En ik ben zo blij met alles wat ik van haar gekregen heb. Ik denk aan haar als een van de beste en meest begripvolle vrouwen die ooit hebben bestaan - en ik ben ook blij om die sieraden te gebruiken omdat ze me herinneren aan jou en aan je trouwe vriendschap.’Ga naar eind(5) In de jaren die volgden, bleven ze met elkaar corresponderen. Telkens weer liet ze doorschemeren nog steeds om hem te geven en vol weemoed terug te denken aan hun dagen als jong verliefden in het Sittard van 1910. In juni 1931 luidde het: ‘IkSophie Dreyer met links haar kinderen en rechts een onbekend kind.
Het bronzen borstbeeld dat zijn vriend, de Zwitserse beeldhouwer Eduard Eberlé van hem maakte.
| |
[pagina 101]
| |
denk vaak aan je en verlang naar je, mijn beste vriend, vooral in de lente of als ik iets moois in de natuur zie. Wanneer zullen we elkaar weer eens zien?’ Anderhalf jaar later, in december 1932, schreef ze: ‘Als ik terugdenk aan Nederland en de zorgeloze dagen die ik daar met jou beleefd heb, dan wens ik vaak dat we elkaar weer zouden kunnen ontmoeten. Want ik voelde me altijd zo rijk samen met jou; jij was altijd de begripvolle en attente vriend.’Ga naar eind(6) In april 1937 liet de lente haar weer aan hem terugdenken. Ze had twee jaar lang niks van hem gehoord. Leefde hij nog, vroeg ze hem per brief. ‘Ik hoop en geloof dat we elkaar nog eens ontmoeten in dit leven!’ Waarom maakte ze ook duidelijk. ‘Ach Felix, ik had nooit met een zeeman moeten trouwen. Eenzaamheid is niets voor mij. Vilhelm is een goede en aardige man, maar hij heeft me nooit begrepen. Als de kinderen er niet geweest waren, had ik hem allang verlaten. Ik geloof dat hij vindt dat alles heel goed gaat tussen hem en mij, maar wat het mij gekost heeft om het vol te houden, weet niemand. Al die slapeloze nachten, alle bitterheid en hartenpijn - ik heb ze voor een deel overwonnen. Maar ach, wat is er weinig nodig voordat ze weer terugkomen! Maar het wordt er niet beter van als ik erover schrijf; als we elkaar ontmoeten, dan hoor je er wel meer over.’Ga naar eind(7) Van een ontmoeting kwam het echter nooit meer en de briefwisseling hield rond 1940 op. De lieve lente in Sittard behoorde na dertig jaar voorgoed tot het verleden.
•
De reis naar Scandinavië, waarvan het bezoek aan Sophie in Bergen onderdeel uitmaakte, bracht Felix Rutten naar tal van plaatsen. In Noorwegen was hij onder meer in Oslo, Stavanger en Trondheim, in Zweden bezocht hij Stockholm, Göteborg en Malmö, terwijl hij in Denemarken Kopenhagen aandeed. Dit keer stuurde hij geen reisbrieven aan kranten, maar leverde hij enkele bijdragen aan het maandelijks verschijnende reisblad De Aarde en haar Volken. In de aflevering van april 1929 verscheen bijvoorbeeld zijn stuk Oslo, de Noorsche hoofdstad en in die van juli van dat jaar het artikel Bergen, de oude Noorsche Hansastad.Ga naar eind(8) Wellicht maakte de lijfrente die hij van Marie Koenen kreeg het hem mogelijk om zonder vaste opdrachtgevers aan een nieuwe periode van reizen te beginnen. Na verloop van tijd klopten de kranten en tijdschriften overigens als vanzelf weer bij hem aan, want hij toonde zich nog steeds een bijzonder reisverslaggever. Nadat hij vanuit Denemarken naar Nederland was teruggekeerd, ondernam hij in 1930 een reis naar Luxemburg en de Franse Elzas. Over de Elzas publiceerde hij al in 1929 in het Algemeen Handelsblad en het blad Op Reis. Nu verschenen ook verhalen over het gebied in de Haagse krant Het Vaderland en de Katholieke Illustratie.Ga naar eind(9) De Franse regering was zeer te spreken over zijn werk en onderscheidde hem in 1930 met het officierskruis van de orde Palmes Académiques. Een jaar later kon hij het commandeurskruis in de Orde van Polonia Restituta aan zijn collectie eretekens toevoegen. Hij kreeg het van de Poolse regering voor zijn boek Polen, een herboren land. Het boek was het resultaat van een op uitnodiging van diezelfde regering in 1930 gemaakte reis naar het land. De Polen hadden een gezelschap Nederlandse hoogwaardigheidsbekleders geïnviteerd en zochten een journalist om over de trip te | |
[pagina 102]
| |
schrijven. Felix had daar uiteraard wel oren naar en reisde via Berlijn naar het land. Aansluitend bezocht hij ook nog Litouwen. De tocht naar het oosten bleek slechts een opmaat voor jaren van trekken, vooral door het Balkangebied en Zuid-Europa. Tochten waarvan hij verslag deed voor diverse kranten, waaronder De Tijd, de Nieuwe Tilburgsche Courant, de Nieuwe Venlosche Courant en de Gooi- en Eemlander en tal van tijdschriften. Nu eens zat hij in Joegoslavië, dan weer in Griekenland. Pleisterplaatsen had hij ook in Zuid-Duitsland, waar hij in de ban raakte van de Passiespelen van Oberammergau, in Palestina, waar hij een half jaar doorbracht in Jeruzalem, en in de toen Tsjechische Karpatenstreek. Daar verbleef hij lange tijd in de plaats Rachov. In de jaren tussen 1929 en 1937 bezocht hij een ongelooflijke hoeveelheid landen en plaatsen.Ga naar eind(10) Een grote rusteloosheid moet hem in die tijd hebben bezield. Met welk levensgevoel hij in die landen en plaatsen ronddoolde, beschreef hij in het al eerder genoemde autobiografische document Narcis. Daarin vertelde hij over zijn bezoek aan Athene in 1931: ‘Ik begon er mijn rusteloos, wild leven van vroeger, stuivend voor de wind van het verrukkelijk levensgevoel, als een jong veulen dartelend van de eene bergkruin naar de andere, tot grote ontsteltenis van de jonge Hongaar die er mijn vriend werd en nieuw-Grieks studeerde met toegewijde ernst. Hij sleurde me mee naar een openbare bibliotheek, droeg er boeken aan, die hij voor me opstapelde tot een dreigende wal. Maar ik brak, tot wanhoop gebracht, oproerig uit en schreeuwde hem toe: “laat me zingen, laat me gelukkig zijn”. Hij stond machteloos, als verdwaasd,Het jeugdboek “De tocht naar Morgenland”, dat in 1938 verscheen.
| |
[pagina 103]
| |
vroeg zich af hoe ik het in mijn hoofd kreeg om de zuilen van het Parthenon te omhelzen, alsof ze er gevoelig voor waren, en liet me betijen, begaan.’Ga naar eind(11) Het liefste verbleef hij tijdens die rusteloze jaren in Rachov in de Karpaten. Drie maal woonde hij enige tijd in de plaats. Vooral het landschap van de Karpaten trok hem, schreef hij in een brief aan zijn oude vriend Giel Thijssen uit Geulle. ‘Er zijn in Europa veel hóógere bergen dan daar, en veel gróótscher landschappen: maar het is een feit, dat ik nergens liever ben dan juist daar, in die mooie Karpathische bergen, met hun uitgestrekte wouden, hun wilde natuur, met die heerlijke blauwe kleur die ze er hebben, en met de prachtig-gekleede menschen die ze bewonen.’ Het leven leek er een lange vakantie, zeker toen hij bezoek kreeg van Aagje Majoor, een vrouw die hij in 1931 in Jeruzalem had leren kennen. ‘Dat was me een tijd!’, meldde hij Giel. ‘Elken dag trokken we er op uit, met ketel en rugzak, en kookten in de bergen en bosschen, waar ergens een water stroomde. We hadden een ijzeren drievoet laten maken, waar de ketel op stond, met het houtvuur er onder. Dat was nog eens leven! En lekker als het was! Giel, je had er bij moeten zijn. Soep van brandnetelkopjes is uitstekend, en “kettekroed” geeft een goede spinazie!! Maar we kookten ook rijst met uien, boonen, macaronie en wentelteefjes... Het was als de bruiloft van Canaän: alleen ontbrak er de wijn op het slot.’ Natuurlijk was het rondreizen niet altijd een feest. In de winter van 1935-1936 lag hij in Pecs in het zuiden van Hongarije wekenlang ziek op bed. Hij had een infectie opgelopen aan twee vingers en die wilde maar niet genezen. Sterker nog, ze werd steeds erger en maakte dat hij zelfs al aan zijn testament ging denken. Gelukkig kwam hij er weer bovenop met de hulp van een plaatselijke dokter. De ziekte kostte hem veel geld, zodat hij weer flink moest schrijven om wat te verdienen. Hij nam bovendien waar het maar kon baantjes aan die hem wat konden opleveren. Zo was hij in de winter van 1936-1937 secretaris van een oudere heer in het Joegoslavische Ljubljana, voor wie hij de correspondentie in het Frans, Engels en Italiaans afwikkelde.Ga naar eind(12) Aan zijn omzwervingen kwam in 1937 een eind toen hij zich op 1 oktober 1937 in Rome vestigde. Hij vervulde er een correspondentschap voor De Tijd en was tevens privé-secretaris van de Nederlandse jezuïet pater J. Zeij.Ga naar eind(13)
•
Buiten Polen, een herboren land verschenen er in de nieuwe periode van zwerven nog enkele boeken van Felix Rutten. Dat waren in 1931 het toneelstuk Yoessoef, in 1932 de Geschiedenis van Asselt, die hij samen met Gerard Krekelberg schreef, in 1937 het reisboek Joegoslavië, in 1938 het jeugdboek De tocht naar Morgenland, eveneens in 1938 de dichtbundel Confiteor en in 1939 een biografische schets over de Italiaanse schrijver Alexander Manzoni. De boeken werden in de kranten niet of nauwelijks gesignaleerd, alsof niemand zich nog de vingers wilde branden aan Felix Rutten na het openlijk onderuit schoffelen van de dichter en met hem de literaire kritiek in 1924 door Gijsbert Bertels in Roeping. Die Bertels zou in de bundel Confiteor weer heel wat voer voor zijn kanonnen hebben gevonden, want de dichter publiceerde daarin werk dat niet veel afweek van zijn eerdere poëzie. Het ging, zoals de titel die schuldbelijdenis betekent al aangaf, om | |
[pagina 104]
| |
religieuze gedichten. Door gebrek aan diepgang waren ze over het algemeen echter nietszeggend, achter de woordkunst ging maar weinig schuil. Een voorbeeld:
En op haar schoot de Moeder nam
Het Lichaam van haar Zoon,
Gebroken in zoo grooten nood,
Verslagen in zoo bittren dood,
In pijn, in smaad, in hoon.
Zij zag Zijn oogen droef en dicht,
Zijn wreed-doorkerfde hart.
Toen kreunde ze in haar droefenis:
‘Ziet, of er smart geleden is,
Zoo groot als mijne smart!’
Bedroefde Moeder, 't is volbracht:
Nu torst uw wankle schoot
De rijpe en roode korenschoof.
Het bloeiend pand van ons geloof,
Het Leven, - niet den dood.Ga naar eind(14)
Het opmerkelijkste werk uit deze periode was het jeugdboek De tocht naar Morgenland. Felix Rutten gaf daarin een zigeunerjongen, genaamd Milenko, de hoofdrol. Ongetwijfeld was hij tijdens zijn vele reizen door de Balkanlanden heel wat zigeuners tegengekomen. Zijn ervaringen met hen waren niet al te positief, zo bleek uit de inleiding bij het boek, waarin hij nogal gepeperde uitspraken deed over het volk. ‘Zigeuners! Het is een verachtelijk ras, omdat het niet leven wil naar de gestelde wetten, en zich zoo min als mogelijk stoort aan de normen die gelden in ons beschavingsleven. Liever dan te werken voor hun brood leven zij van bedelarij en diefstal. Liever dan zich te vestigen in een bepaalde standplaats zwerven zij van oord tot oord en misbruiken zij hun niet-gebonden-zijn om te leven in ongeregeldheden. Zij zeggen dat de vrijheid hun boven alles gaat, maar op de eerste plaats gaan hun verlangens uit naar een bestaan zonder arbeid, zonder inspanning, zonder verantwoordelijkheid, ten koste van de aalmoes die hun, afgedwongen door brutaliteit, veel meer gegeven wordt uit vrees dan uit een welverdiend medelijden. Wij schuwen dit ruwe, doortrapte, zich zelf verwaarloozende volk, dat de hun geboden woningen versmaadt om als dieren in het bosch, in holen of hutten te wonen, of alleen maar onder het wapperend zeildak van een tent. Een volk, dat niets goeds uitvoert, niets degelijks tot stand brengt, dat lui is en smerig, dat niemand tot vreugde strekt en iedereen maar last veroorzaakt.’ Vreemd genoeg gebruikte hij het boek niet zozeer om het gelijk van zijn aantijgingen te bewijzen, maar voor iets heel anders. Milenko, een jongen uit een volk zonder land, kreeg van de schrijver een groot verlangen mee naar zijn land van herkomst. Een land, ver voorbij de Zwarte Zee, waarover zijn grootmoeder hem vertelde. De jongen moest en zou daarheen, naar het Morgenland. De over de zigeuners uitgesproken | |
[pagina 105]
| |
vloek, waardoor ze over de wereld rondtrokken, moest worden opgeheven, wat het ook kostte. Wat de schrijver er mee beoogde, gaf hij op het eind van zijn inleiding aan: ‘De kern waarop het aankomt is, dat je uit mijn boek begrijpt, welk een veredelend en opvoedend gevoel het is, te weten: Ik heb een vaderland waaraan ik me wijden moet, waaraan ik mij moet geven met al mijn krachten en vermogens, waartoe ik behoor, zooals een boom hoort hij den grond die hem draagt en voedt, - een heimat die ik in liefde bewonder zoolang ik ze bezitten mag, en waarnaar ik met smartelijk begeeren terugverlang wanneer ik ze heb opgeheven.’ Het thema zou de achtergrond vormen voor veel van zijn volgende werken. Hij zou de rest van zijn leven terugverlangen naar zijn ‘heimat’ Limburg die hij had opgegeven. En juist omdat hij ze had opgegeven, moest hij zich er aan geven met al zijn krachten en vermogens. In zijn geval: met alle middelen die hem als schrijver en dichter ter beschikking stonden.Ga naar eind(15)
•
Of Felix Rutten zelf wist dat met zijn vestiging in Rome per 1 oktober 1937 een definitief einde was gekomen aan zijn zwerven door Europa is ongewis. Waarschijnlijk zag hij het als een wat langer durende onderbreking, nodig gezien de onzekere tijden waarin het continent verkeerde door de politiek van nazi-Duitsland. Rome vond hij trouwens geen verkeerde plek. Al na zijn eerste lange verblijf daar in 1911 koesterde hij de wens om er nog eens te mogen wonen. Hoewel hij 55 jaar oud was, een mooie leeftijd om eindelijk een vaste woonplaats te zoeken, ervoer hij de last van de jaren nog niet. In een brief aan zijn vriend Giel Thijssen stelde hij in juli 1937 tevreden vast, dat hij zich afgezien van wat reumatiek dapper weerde tegen de oude dag. ‘Ik heb laatst nog op een heeten zondag, met den rugzak op de schouders, 35 kilometer geloopen, en moest daarbij zelfs over een tamelijken berg. Ik was kip-lekker toen ik mijn bestemming bereikte...’Ga naar eind(16) Echt vast was zijn verblijf in de Italiaanse hoofdstad de eerste tijd overigens nog niet helemaal. In 1938 bracht hij een lange vakantie door in Nederland, waarbij hij veel oude vrienden en zijn geliefde Geulle bezocht. Een jaar later zat hij tijdens de zomer maandenlang in de Dolomieten en trok hij naar Zuid-Frankrijk. Pas toen de oorlog echt dichtbij kwam, werd de vestiging in Rome permanenter dan hij had gedacht. Vandaar dat hij in 1939 op zoek ging naar woonruimte en een baan. Het vinden van een geschikt verblijf viel niet mee, vooral omdat hij per se in de oude stad wilde wonen, niet de verplichting wilde hebben om er ook te eten en het liefst uitkeek op een boom of ander groen. Uiteindelijk kreeg hij een kamer bij een weduwe met een dochter. Een baan vond hij bij Radio Roma, waarvoor hij vertaalwerk deed, berichten over Nederland verzorgde en in het Nederlands Italiaans nieuws voorlas voor landgenoten. Het werk betaalde goed, zodat hij zelfs al een voorraad kleren kon inslaan voor de onzekere tijden die gingen komen. Bovendien stuurde zijn oude Heerlense vriend Theo van Rossum een som geld waarmee hij het enkele jaren zou kunnen uitzingen.Ga naar eind(17) Hoewel hij na de Duitse inval in Nederland gezien de samenwerking tussen de nazi's | |
[pagina 106]
| |
en de Italianen voorzichtig moest gaan opereren bij zijn werk voor de omroep, waren de eerste oorlogsjaren niet echt moeilijk voor Felix Rutten. Hij had voldoende geld, genoeg te eten en Rome bleef natuurlijk Rome. Pas toen de Duitsers in 1943 Italië binnentrokken begonnen de problemen, want toen raakte hij zijn werk en inkomen kwijt. Toch kwam hij vrij gemakkelijk door de rest van de oorlogsjaren. Na de oorlog kwamen de moeilijkheden evenwel alsnog. De Nederlandse regering beschuldigde hem van collaboratie met de vijand, hij had immers onder het regime van Mussolini voor Radio Roma gewerkt. Ze wilde dat hij zich in Nederland kwam verantwoorden. Hij deed dat echter niet, maar stuurde een verweerschrift. Daarin betoogde hij dat het werk voor de omroep zijn enige inkomstenbron was, dat hij over zijn aanblijven overleg had gepleegd met de Nederlandse gezant in Italië en dat hij door op zijn plek te blijven had voorkomen dat een NSB'er die plaats innam. Bovendien liet hij weten dat hij niet naar Nederland was teruggekeerd uit angst om door de Duitsers te werk te worden gesteld en meldde hij ook nooit sympathie voor de Duitsers te hebben gehad.Ga naar eind(18) Gelukkig voor Felix Rutten bloedde de zaak daarna dood. Terwijl zijn verweer toch niet zo ijzersterk was, zoals Karlijn van der Graaf stelde in haar studie Felix Rutten en het fascisme. Ze wees er bijvoorbeeld terecht op dat hij wel nog andere bronnen van inkomsten had en dat hij gezien zijn leeftijd bij terugkeer naar Nederland niet bang had hoeven zijn voor tewerkstelling door de Duitsers. Van de andere kant, zo bleek haar na onderzoek, was hij absoluut geen aanhanger van het fascisme. Hoewel hij enkele facetten ervan wel mooi vond, zoals de nadruk op kracht en schoonheid van de jeugd en van mannen en het accent op volkstradities, belichtte hij in zijn krantenartikelen toch al vroeg ook de schaduwzijden ervan. Met name van het gewelddadige karakter van het fascisme moest hij niets hebben.Ga naar eind(19)
•
Na de oorlog had Felix Rutten zijn leven betrekkelijk snel weer op de rails. De enige moeilijkheid was het vinden van een goed onderkomen. In 1947 was die zorg voorbij, want toen trad hij in dienst bij de Missionarissen van Afrika, oftewel de Witte Paters. Aan Giel Thijssen berichtte hij wat het werk inhield. ‘Zoals haast iedere grote Orde, bezitten zij hier een centraal secretariaat voor al hun huizen en missies van de wereld, waardoor alle zaken met het Vatikaan, enz., voor die allen gedaan worden. Denk daarbij dat de Orde over de dertig bisschoppen telt in Afrika..., waar trouwens (in Algiers) ook het Moederhuis gevestigd is. Er is hier aan dit secretariaat een ondenkbare drukte, en daar de Patertjes het alleen niet meer afkonden, hebben ze er mij als privésecretaris bijgenomen. We voeren hier een correspondentie in acht talen, en onze geregistreerde brieven belopen per jaar ruim 2000 stuks. Hier heb ik volop werk gevonden, zodat onze kantooruren nu zelfs ook nog uitgebreid werden, we werken er van 's ochtend acht tot 's namiddags twee uur, met maar even een onderbreking tussen-bei voor een kommetje thee... Ik zeg het je!’ In dezelfde brief meldde hij dat de Witte Paters hun burelen hadden verhuisd naar de Via Aurelia en dat hij in de bij het pand horende toren een kamer had gekregen. Een kamer die hij had aangekleed met bonte lappen, kleurige kleedjes en kussens, | |
[pagina 107]
| |
bloemenvazen en kamerplanten. Verder propte hij de vijf bij zes meter metende ruimte vol met meubels en boeken. De toren bij het paterspand zou de rest van zijn leven zijn thuis blijven, want hij voelde zich lekker in Italië. ‘Je hoeft je aan niemand te storen in zoo'n grote stad als hier en dat wil wat zeggen, Gielke: geen geklets om je heen, geen gedonder... Wat mijn patertjes betreft, moet ik zeggen, dat ze allerhartelijkst voor me zijn. Maar ik leef zo weinig mogelijk met ze samen; ook eet ik alleen, driemaal per dag; dat is me lief, want ik wil om de dure dood geen monnik worden, hoor!!’Ga naar eind(20) De paters waren inderdaad zeer hartelijk voor hem, want toen hij in juli 1952 zeventig jaar werd stuurden ze hem met pensioen. Ofschoon hij maar vijf jaar voor hen had gewerkt, betaalden ze hem de rest van zijn leven gewoon zijn salaris en mocht hij gratis blijven wonen in zijn vertrekken (buiten de zitkamer beschikte hij over een slaapkamer en een douchecel) aan de Via Aurelia 269. Ook beloofden ze hem eventuele ziektekosten te betalen. Het was een riante regeling die hem in staat stelde verder een goed leven te leiden, zeker omdat hij ook nog eens een jaarlijks eregeld kreeg van de Nederlandse regering.Ga naar eind(21) Felix Rutten had vanaf 1952 alle tijd voor zijn vrienden en kennissen in Rome. Die zaten natuurlijk vooral in de Nederlandse kolonie in de stad en bij de journalisten die het nieuws uit het Vaticaan voor hun krant moesten verslaan. Maar ook onder de paters en onder de inwoners van de stad had hij goede vrienden, net als onder de eigenaren van de diverse restaurants waar hij kwam om te eten en waar hij gasten mee naar toenam. De Romeinen zagen hem als een van de hunnen en noemden hem Felice.Ga naar eind(22)
• Op zijn kamer bij de Witte Paters in Rome in 1952.
| |
[pagina 108]
| |
Door de ruimharige geste van de paters was hij ook in de gelegenheid zich te ontwikkelen tot de beste onbetaalde gids voor Rome die Nederlandse bezoekers en dan vooral Limburgse zich maar denken konden. Zijn liefde voor en de kennis over de eeuwige stad hadden zich sinds zijn eerste langdurige bezoek in 1911 alleen maar verdiept, en hij deelde die graag met anderen. Sinds dat eerste bezoek droeg hij het heimwee naar Rome in zijn hart, waar hij ook ging, zo vertelde hij in december 1954 aan een journalist van de Maas- en Roerbode. De stad trok hem, boeide hem, hield hem vast en stelde nooit teleur. Geen stad ter wereld had volgens hem meer te bieden. ‘Stad, dorp en land vindt ge hier terug. Rome is voor een derde moderne grootstad; voor een ander derde deel dorp: de volkswijken; voor het resterende deel landschap: de stad zelf.’ Er was naar zijn mening ook geen stad waar het beter zwerven was. ‘Kerken, straten, pleinen, ze hebben allemaal hun eigen verrassingen. Ge kunt er met een bescheiden beurs evenzeer genieten als met een welgevulde portefeuille. Monumenten, fonteinen, paleizen, ruïnes, ze zijn er voor u neergezet, maar even belangrijk zijn de Romeinse volkswijken, in Trastevere en rond Piazza Navona. Wie de kunst verstaat, daar van zijn armoe bij een bakker zijn harde broodjes en bij een slager wat belegsel te kopen en dit met een glas wijn voor een volkse herberg of op de rand van een fontein te consumeren, is een gelukkig mens. Hij zal op de snelste en gemakkelijkste manier contact maken met het hartelijke Italiaanse volk.’Ga naar eind(23) De gast die een beroep op Felix Rutten kwam doen, moest eerst een soort examen doorstaan. De eerste kennismaking was daarbij van doorslaggevend belang. Als iemand hem om de een of andere reden niet aanstond, dan bleef het bij een korte ontmoeting. Wanneer de bezoeker wel in de smaak viel, volgde een korte rondleiding door de stad en peilde hij daarbij diens interesse en enthousiasme. Pas als die hem bevielen, begon de echte tocht.Ga naar eind(24) In zijn vertrouwde rol als gids door Rome.
| |
[pagina 109]
| |
Hij moest wel zo'n toets invoeren, want heel veel Nederlanders die de Italiaanse hoofdstad bezochten klopten bij hem aan. Zogenaamd om hem eer te bewijzen, maar natuurlijk vooral met het doel gratis van zijn kennis gebruik te maken. Volgens de Limburgse journalist en schrijver Paul Haimon die hem wel eens in Rome bezocht, had hij dat goed in de gaten. Op zijn beurt maakte hij dan ook weer misbruik van zijn bezoekers. Vaak bleek na een bezoek aan een restaurant dat hij zijn portemonnee was vergeten. Iets wat overigens niemand de oudere schrijver kwalijk nam.Ga naar eind(25) Uiteraard hoorden ook schrijvers tot de vele bezoekers. Een daarvan was Godfried Bomans, die tussen oktober 1953 en augustus 1954 in Rome woonde en daarover onder de titel Wandelingen door Rome verslag uitbracht in het weekblad Elsevier. Al snel kwam hij voor een goede introductie in de stad bij Felix Rutten uit. Bomans was zeer gecharmeerd van zijn gids. Volgens hem kende de bejaarde dichter Rome zoals je een beminde kent en liet hij de stad zien op de wijze waarop je een gast een lekkernij voorzet. Daarbij hield hij vooral rekening met de juiste belichting van de te bekijken objecten, merkte de schrijver. Toen hij op een dag de triomfboog van Titus wilde zien, zei Felix Rutten: ‘Goed. Dat kan. Om kwart voor vijf.’ Op dat tijdstip bij de boog aanbeland, ontdekte Bomans waarom. Om kwart voor vijf was op die dag de Titus-boog zo belicht dat het beschadigde deel in de schaduw lag. Het onbeschadigde deel werd door strijklicht nog eens extra in het zonnetje gezet. Strijklicht liet Bomans zelf ook vallen, toen hij in zijn artikel Felix Rutten portretteerde. ‘Ja, mijne heren, de beste gids van Rome komt uit Sittard. Het is een klein, stevig gebouwd mannetje, met borstelige, witte wenkbrauwen, een witte snor en een wit baardje, dat aan de stevige kin vol moed begonnen is, maar zich dan plotseling bedenkt en er ineens mee uitscheidt. Hij draagt een wit hemd, dat van voren open is en daar een kettinkje laat zien, vermoedelijk eindigend in een gouden penning of medaille,“De ogen zijn blauw en hebben de argeloze uitdrukking van een Walt Disney-kabouter.”
doch daarover worden geen mededelingen verstrekt. Opzij van de mond hebben zich twee kuiltjes gegraven, die op een algemene geneigdheid wijzen het leven een prettige instelling te vinden. De ogen zijn blauw en hebben de argeloze uitdrukking van een Walt Disney-kabouter, die schedel is opzij met een vermoeden van haar bekropen, doch in het midden volkomen kaal. Onder deze schedel bevindt zich Rome.’Ga naar eind(26) De ontmoeting werd de opmaat voor een lange en hechte vriendschap.
• | |
[pagina 110]
| |
Een ander soort vriendschap was die met de herdersjongen Savino, die hij in 1953 in het dorpje Pescaserolli in de Abruzzen tegenkwam. De veertienjarige knaap kwam uit een arme familie en leed onder een hardvochtige werkgever. Felix Rutten ontfermde zich over hem, zorgde dat hij fatsoenlijke kleren kreeg, liet hem in Rome aan een breuk opereren en regelde dat hij in een zijkapel van de Sint Pieter het vormsel kreeg toegediend. Van de andere plannen die hij met zijn pleegzoon had, zoals een opleiding aan een lagere technische school, kwam niets terecht en na enige tijd verdween Savino weer uit zijn leven.Ga naar eind(27) Zo was het al vaker gegaan. Tijdens zijn hele leven had hij dergelijke vriendschappen met tienerjongens. In de zomer van 1921 reisde hij met de dertienjarige zoon van kennissen uit Venlo (‘een flinke, zonnige jongen’) naar de Harz, terwijl zijn echtgenote Marie Koenen een trip door Bretagne maakte. Met het zoontje van een nicht van Marie uit Antwerpen kon hij het ook goed vinden. Deze logeerde vanaf zijn elfde jaar vier keer - in de zomers van 1923, 1924, 1925 en 1926 - lange tijd in Geulle en lette in 1924 en in 1926 samen met Felix op het huis toen zij op vakantie was in de Ardennen en in Italië.Ga naar eind(28) Een pleegzoon had hij al eerder in de figuur van Imre, een veertienjarige Hongaarse jongen die hij begin 1934 ontmoette tijdens zijn omzwervingen over de Balkan. Ook die was arm en kon niet naar school. Reden voor de reisjournalist om voor eten, kleren en een opleiding te zorgen. Toen een jaar later bleek dat de jongen niet zo'n zin had in de door hem geregelde school, hield de betrokkenheid van Felix Rutten op. Iets ouder, namelijk 21, was Johan Miltenburg, toen de dichter hem in 1968 leerde kennen. Ook met hem ontwikkelde zich een bijzondere vriendschap. Daaraan kwam een eind toen de jongen intrad bij de Witte Paters. In een afscheidsbrief liet Felix hem weten: ‘Ik heb je onzegbaar liefgehad, Johan, en dank je duizendmaal voor alles wat je me geweest bent, voor wat je me gegeven hebt aan levensvreugde en zielsgeluk.’ En dan was er nog de Italiaanse vriend Oswaldo, die 23 was toen hij hem leerde kennen en met wiens huwelijk hij het behoorlijk moeilijk had. Wijzen die vriendschappen, net als de opmerkelijke met Frans van Cauwelaert tijdens zijn Leuvense periode, op seksuele interesse voor jongens en jonge mannen? Het is moeilijk te zeggen. Zijn royale en warme liefdesverklaringen op papier in brieven aan bijvoorbeeld zijn oude vriend de postbode Giel Thijssen uit Geulle en de jonge Sittardse bezoeker in Rome Chris Rutten komen voor iemand uit de huidige nogal met erotiek doordrenkte maatschappij wat vreemd over. Het lijkt er echter op dat het van zijn kant redelijk onschuldig was bedoeld. Over Imre schreef hij bijvoorbeeld aan zijn vriendin Mimi van der Grinten dat de jongen hem zielsgelukkig maakte, omdat hij nu iemand had voor wie hij goed kon zijn. ‘Dit is een veilig tegenwicht tegen een mogelijk, in ieder geval verfoeilijk egoïsme.’ Waarschijnlijk was Felix Rutten meer een eenzame, romantische ziel die genegenheid zocht en kwijt moest om zich goed te kunnen voelen. Die genegenheid zocht hij - en dat spreekt tegen een speciale voorkeur voor jongens en mannen - herhaaldelijk ook bij vrouwen. Van Mia Meuwissen, Sophie Dreyer en ook van Marie Koenen hield hij in elk geval een tijdlang echt, zo maakten zijn gedichten en ook zijn handelingen duidelijk. | |
[pagina 111]
| |
Volgens Lou Spronck, die een biografische schets over hem schreef en zijn herinneringen redigeerde en van aantekeningen voorzag, had Felix Rutten sterke vriendschappen nodig. ‘Wie eenmaal tot zijn domein was toegelaten, schonk hij zijn hart. (...) In zo'n vriendschap was hij onvoorwaardelijk trouw, maar hij vroeg die trouw ook van de ander.’ Bij die vriendschappen was naar Sproncks mening geen plaats voor intiem lichamelijk contact. Een constatering die ook H. van Bommel, die in de jaren vijftig van de vorige eeuw enige tijd aan een biografie van Marie Koenen werkte, deed ten aanzien van de schrijfster.Ga naar eind(29)
•
Door zijn pensionering kreeg Felix Rutten ook weer meer tijd om te schrijven. Het eerste boek dat na zijn zeventigste verscheen was in 1955 Iwan, een roman die hij overigens al grotendeels voor de Tweede Wereldoorlog had geschreven, geïnspireerd door zijn lange verblijf in de Karpaten. Het boek speelt in de omgeving van Rachov, het plaatsje waar hij drie keer langere tijd woonde. Hoofdpersoon is de herdersjongen Iwan die hoog in de bergen boven Rachov leeft en er gelukkig is. Zijn moeder is een heerszuchtige vrouw die alles in het werk stelt om uit de bergen weg te komen en in het stadje te gaan wonen. Vader is een dromer die vooral bezig is met de verwezenlijking van het ideaal van het Rutheense volk waartoe ze behoren, namelijk de verwerkelijking van een Groot-Oekraïens rijk. Iwan wordt uit zijn bergen weggelokt door een daar enkele keren opduikende journalist. Deze Pan Jaromir vertelt hem over grote steden als Praag en wektFelix bewondert de zilveren eremedaille van de stad Rome die hij zojuist uit handen van de burgemeester heeft gekregen.
| |
[pagina 112]
| |
daarmee het verlangen bij de jongen om iets van de wereld te zien. En dan is er nog de Duitse toeriste Fanny die Iwan inwijdt in de liefde en hem daarmee definitief losweekt uit zijn wereldje. Hij trekt inderdaad als soldaat naar Praag, maar beleeft daar slechts teleurstellingen. Dan wordt hem duidelijk waar hij echt thuishoort. Het boek is een mengeling van roman en reisverhaal. Felix Rutten beschrijft uitvoerig en met liefde Rachov en omgeving en de gebruiken en geschiedenis van de Ruthenen. Bovendien legt hij de ingewikkelde politieke verhoudingen in dit deel van Oost-Europa en de vele machtswisselingen die daarmee gepaard gingen uit. In de journalist Pan Jaromir, die met zijn rugzak door de bergen trekt en die alles wat Iwan vertelt over de streek in notitieboekjes opschrijft, zit een deel van hem zelf.Ga naar eind(30) De roman kreeg in Nederland niet veel aandacht. Vrijwel alleen de Limburgse kranten en tijdschriften besteedden er aandacht aan. Zo schreef R. Jans erover in het maandblad De Bronk. Hij vond dat Ruttens schildering van het land en de mensen te overheersend was, het jongetje Iwan bleef hem daardoor vreemd.Ga naar eind(31) Loe Maas had in de Gazet van Limburg dezelfde mening. ‘Men zou kunnen zeggen dat het roman-verhaal niet compact genoeg geschreven is, dat de auteur zich te graag laat verleiden om persoonlijke bewondering, afkeuring of verklaringen tussen te schuiven, dat zijn belangstelling voor heel de folkloristische rijkdom van land en volk hem verlokt tot, soms zelfs herhaalde, uitvoerige schilderingen van een en ander.’Ga naar eind(32) Paul Haimon dacht er in het Limburgs Dagblad iets anders over. Hij vond het boek in een tijd van ‘sombere destructieve literatuur’ een verademing en verkwikking. Toch stelde ook hij dat Iwan ‘op de eerste plaats een welgeslaagde schildering van een boeiend onbekend stukje Europa’ was. Verder zag hij de roman vooral als een romantische vertaling van het verlangen van de schrijver naar Limburg. Het heimwee dat hij Iwan ingaf naar zijn bergen was niets anders dan zijn eigen heimwee naar Sittard en Geulle.Ga naar eind(33) Dat verlangen speelde eveneens een rol bij het schrijven van gedichten in Sittards dialect, waarmee Felix Rutten begin jaren vijftig begon. In de ‘leidjes’, zoals hij ze zelf noemde, bezong hij zijn zozeer geliefde Limburg, bracht hij odes aan de natuur en haalde hij met weemoed herinneringen op aan verloren geliefden. Het waren nogal romantische gedichten, die aansloten bij zijn eerdere werk in het Nederlands maar door het achterwege laten van de mooischrijverij van toen veel toegankelijker waren. Inspiratie voor die manier van schrijven vond hij in het werk van twee zeer populaire Romeinse dialectdichters: Belli en Trilussa. Voor zijn overstap naar het dialect werden in de loop der tijd diverse redenen gesuggereerd. Zo zou door het toenemen van zijn liefde voor Italië en Rome ook zijn liefde voor zijn geboortegrond en de taal van zijn geboortestand zijn gegroeid. Bovendien zouden de dialectgedichten naadloos aansluiten bij het thema van al zijn voorgaande werk: de verheerlijking van Limburg. Verder zou sprake zijn van een niet anders kunnen. Volgens Paul Haimon ging zelden een dichter van het ABN over naar het dialect, want dan beperkte hij door het kleinere taalgebied zijn kans op succes en roem. Als hij het toch deed, moest er iets anders aan de hand zijn: niet anders kunnen. Weer een ander meende dat hij nu eindelijk voor zijn plezier kon | |
[pagina 113]
| |
schrijven, iets wat bij de Nederlandse gedichten niet het geval was geweest. Die waren gemaakt voor de literatuur. De meest voor de hand liggende reden was echter dat hij in het Nederlands gewoon niet meer aan de bak kwam. De Roeping-affaire achtervolgde hem nog steeds, hoewel hij het genoegen had gesmaakt van plaatsing van twee gedichten in de jaargang 1952-1953 van het blad. Er was gewoonweg geen uitgever meer te vinden die met hem in zee wilde. In arren moede zocht hij het daarom maar in het dialect, waarvoor de drempel toen ook al lager was. Dat bleek goed ingeschat, want het Limburgs Dagblad publiceerde graag een aantal van zijn gedichten in de rubriek Tussen Maurits en Kolleberg.Ga naar eind(34) In 1956 kwam de eerste bundel dialectpoëzie van hem uit, getiteld Alaaf Zitterd, Leidjes in oos plat. De uitgave, mede mogelijk gemaakt door geldelijke steun van de gemeente Sittard, werd goed ontvangen door de pers. Loe Maas schreef in De Nieuwe Limburger: ‘Al lezend in deze bijna tachtig versjes in dialect, ervaart men steeds weer ergens de trilling van een niet alleen maar gevoelig mens, maar van een dichter voor wie 't woord adem en leven is. Steeds opnieuw zouden wij enkele regels, enkele woorden willen uitlichten uit het gedicht om ze, zeer bewust, te her-proeven. En hoe graag zouden wij niet tal van gedichten en fragmenten hier willen citeren.’ Paul Haimon sprak in het Limburgs Dagblad over de ‘montere frisheid’ van de gedichten.Ga naar eind(35) Op die eerste bundel volgde snel een andere. Een comité had ter gelegenheid van zijn 75ste verjaardag geld ingezameld om uitgave van meer boeken mogelijk te maken. Daardoor konden in 1957 de gedichtenbundel Limburg zingt. Liederen in Sittards dialect en in 1958 de prozabundel Novellen verschijnen. Ook bracht de dialectvereniging Veldeke in 1957 het verhaal Daags veur Krismes uit. Hoewel ook deze boeken weer een goed onthaal kregen bij de critici, viel de verkoop ervan tegen. Andere manuscripten, die Felix Rutten al klaar had, bleven daardoor in portefeuille.Ga naar eind(36) De teleurstelling daarover werd gecompenseerd door het uitkomen in 1960 van het reisboek In Assisië en twee jaar later Toskane, Druivenland. In dat laatste boekFelix leest in de winter van 1962-1963 voor uit ‘In Asissië’.
| |
[pagina 114]
| |
nam hij de lezer mee op een weken durende reis door het land ‘dat door God op een bijzondere wijze bemind moet zijn’. Hoewel hij alle benodigde informatie wel verschaft, is het geen toeristische gids. Het is veel meer een verslag van wat hij ziet, meemaakt, proeft en hoort en zijn ontmoetingen met tal van mensen. Zo sluit het aan bij de persoonlijk getinte reisreportages die hij vroeger maakte voor kranten en tijdschriften en die misschien wel het beste deel van zijn oeuvre uitmaken. Als hij het klooster van San Lucchese binnengaat, schrijft hij bijvoorbeeld: ‘Geen mens. Van ergens dieper klinkt gerucht als van arbeiders. Ik hoor hameren, kloppen. Ik wacht en vraag me af of wel iemand komen zal. Niets. Ik ga zitten op de bank vlak-bij. Op tafel, voor me, ligt een aangesneden brood, - bijna toepasselijk onder het fresco dat er de wand siert: de spijziging der uitgehongerden. Naast het brood een behoorlijk keukenmes. Ligt dit gereed voor de armen die hierheen komen om deze tijd? Zo maar voor ieder die honger gevoelt... Ik heb honger en snij een homp af, een stevig brok, en eet.’Ga naar eind(37) Toskane, Druivenland was het laatste boek dat tijdens zijn leven zou verschijnen.
•
Het bijeenbrengen van geld voor diverse uitgaven ter gelegenheid van zijn 75ste verjaardag in 1957 was niet het enige eerbetoon voor Felix Rutten in de laatste decennia van zijn leven. Datzelfde jaar kreeg hij bijvoorbeeld de Zilveren Erepenning van de Eeuwige Stad vanwege zijn vele verdiensten voor Rome. Daarna zorgde het bereiken van telkens weer een nieuw kroonjaar voor een reden om hem nogmaals in het zonnetje te zetten. De belangrijkste huldiging was die ter gelegenheid van zijn 80ste verjaardag in 1962. Nadat Sittard hem enkele dagen voor zijn verjaardag op 13 juli de gemeentelijke erepenning had toegekend, organiseerde een werkgroep op 26 januari 1963, weliswaar wat verlaat, een feestelijke zitting in de Sittardse stadsschouwburg. De werkgroep bestond uit vertegenwoordigers van het Sittardse gemeentebestuur, de Vereniging van Limburgse Schrijvers, de Culturele Raad Limburg en vrienden. Voorafgaand aan de zitting vond nog een receptie plaats. Er kwamen die avond honderden mensen naar de schouwburg, waaronder natuurlijk tal van hoogwaardigheidsbekleders. Zij luisterden onder meer naar een inleiding over het werk van Felix Rutten door Paul Haimon, een rede van de voorzitter van de Vereniging van Limburgse Schrijvers Jef Droogmans over het belang van de auteur voor de beide Limburgen en voordrachten van enkele van zijn dialectgedichten. Voorzitter George Goossens van de Culturele Raad Limburg liet weten dat aan de schrijver de erepenning van zijn organisatie was toegekend. Ook werd bekend gemaakt dat er een door Charles Eyck, ooit nog een vaste bezoeker van het echtpaar Rutten-Koenen in Geulle, gemaakte gedenksteen zou komen in het pand aan de Markt in Sittard dat op de plaats stond van zijn geboortehuis.Ga naar eind(38) De belangrijkste afwezige bij de plechtigheid was de gehuldigde zelf. Hij meldde de Sittardse burgemeester Dassen dat hij te oud was om de reis naar Limburg te maken. Bovendien zouden de emoties hem dan te veel worden, verwachtte hij.Ga naar eind(39) Angst had hij echter vooral voor hoe hij Sittard aan zou treffen. ‘Laat me rustig hier | |
[pagina 115]
| |
blijven en stel me niet bloot aan grove ontnuchteringen. Ik ben niks benieuwd naar nieuwe straten, wanneer ik de oude schilderachtigheid niet terug kan vinden: en die is verloren gegaan’, schreef hij aan zijn petekind Margit van der Grinten.Ga naar eind(40) In een Bekentenis getiteld document uitte hij zich al eerder in die zin: ‘Ik meen er verstandig aan te doen met niet meer terug te keren, al is het landje mij dan ook precies zo lief gebleven als het mij ooit geweest is. Ik laat mij op de hoogte houden van alles wat er omgaat, en neem in gedachten deel aan alles wat er voorvalt. L. leeft in mijn gedachten en herinneringen; het leeft in mijn hart en in mijn dromen. In mijn gedichten weerspiegelt zich zijn landschap. Zijn dialekt is mij lief gebleven. (...) Ook als ik in L. geen weerklank gevonden heb voor mijn bedoeling om het een literatuur te geven in het eigen dialekt, is L. zelf toch onveranderd mijn grote liefde gebleven. Wanneer dit veronderstellen doet dat er dus ook wel heimwee mee gemoeid zal wezen, zou ik willen antwoorden: ja, maar dan toch niet dan 'n poëtisch heimwee dat geen vervulling nastreeft.’Ga naar eind(41) Ondanks dat de voor hem gereserveerde stoel in de stadsschouwburg nadrukkelijk leeg bleef, richtte Felix Rutten toch het woord tot de aanwezigen. Hij had van te voren een toespraak op de band laten opnemen en die werd tijdens de feestelijke zitting afgedraaid. In de rede bekende hij nogmaals zijn liefde voor Sittard en Limburg. Hij had Sittard in zijn hoofd en in zijn hart, in zijn pen en in zijn gedachten, waar hij ook naar toe werd getrokken in de wijde wereld. Als vrienden of kennissen uit Limburg die hem bezochten, vertelden dat ze naar huis gingen, dan werd hij stil, dan beving het heimwee hem. En daarvan probeerde hij zich te verlossen door zijn ‘leidjes’ te schrijven.Ga naar eind(42) De lege stoel in de schouwburg inspireerde Godfried Bomans, de schrijvervriend die ook een rede zou houden, tot een voordracht. Enkele dagen later publiceerde hij die in De Volkskrant. Nadat hij eerst de eigenaardige gewoonte van de Limburgers had vermeld om elkaar voortdurend te huldigen, waardoor ‘een Limburger, die niet inGodfried Bomans (rechts) was een van de sprekers op de feestelijke bijeenkomst ter gelegenheid van de tachtigste verjaardag van Felix Rutten.
| |
[pagina 116]
| |
een feestcommissie zit, of bedlegerig of jubilaris is’, zoomde hij in op de lege stoel. ‘Elk ander Limburgs feestvarken zou als de bliksem met een straaljager over de Alpen heen in Sittard zijn neergestreken, om toch maar niets van de spoeling te missen. Felix echter heeft geen vin bewogen en zit, terwijl wij ons een ongeluk praten, rustig op een caféterrasje naar de maan te kijken. Want weer of geen weer, die man zit buiten en als er geen kelner verschijnt, dan heeft hij zijn eigen flesje wel bij zich. De kans, dat hij daarbij aan de schouwburg in Sittard denkt, acht ik gering. Hij denkt trouwens nooit aan Limburg. Hij heeft bij geruchte vernomen, dat er sinds de veertig jaar, dat hij er het laatst zijn schreden zette, opmerkelijk veel steenkool gevonden is. En dat de gaslantaarns door neonbuizen vervangen zijn. Tevens moeten er auto's rijden, terwijl ook de paardetram naar Geleen schijnt opgeheven. Dit alles is niets voor Felix. Hij heeft Limburg als een argeloze bruid gekend en vreest de ontmoeting met de kloeke zakenvrouw, die eruit te voorschijn kwam. Ziedaar de reden van die lege stoel. Hield hij minder van Limburg, hij had er gezeten. Echter: men kan een gewest ook eren door weg te blijven. Men eert dan zijn verleden.’Ga naar eind(43)
•
Na de huldiging werd het stiller rond Felix Rutten. Hij ontving nog wel een Luxemburgs eerbetoon vanwege zijn publicaties in het verleden over het groothertogdom, namelijk de benoeming in 1964 tot Officier in de Groothertogelijke Orde van de Eikenkroon. Verder werkte hij in alle rust aan gedichten en aan zijn herinneringen aan Sittard in de jaren tussen 1880 en 1930, zeg maar de jaren dat hij er meestentijds dichtbij was geweest. Die herinneringen bood hij aan de gemeente Sittard aan ter uitgave, maar het manuscript raakte in de ambtelijke organisatie zoek. Boze brieven van de schrijver, die verzweeg dat hij nog een exemplaar had, veranderden daar niets aan. Langzaam maar zeker begon de ouderdom hem parten te spelen. Nadat hij in 1966 een hartinfarct had gehad, kwam er in 1967 nog een flinke griep over heen die een oude man van hem maakte. In 1968 kreeg hij last van een oogkwaal. Sinds 1958 was hij al blind aan zijn rechteroog en nu dreigde hetzelfde voor het linkeroog. Druppels hielden de volledige blindheid nog even tegen. Bij al die problemen kwam ook nog eens dat het lopen vanaf dat jaar 1968 steeds moeilijker werd. Hij kon geen vrienden of kennissen meer door de stad gidsen. Wie hem wilde zien, moest hem bezoeken in zijn kamers aan de Via Aurelia. Zijn goede vriend Sef Timmers deed dat en zocht hem als hij in Rome was dagelijks op tussen 17.00 en 22.00 uur. Hij vond dat wel eens bezwaarlijk, maar besefte dat hij de oude man er een groot plezier mee deed. En vervelend waren de gesprekken niet. ‘Hij bleef zeer helder van geest en was tot in zijn hoge ouderdom een zeer levendig verteller. Dat maakte gesprekken met hem steeds boeiend en interessant.Ga naar eind(44) Uiteraard had hij moeite met het oud worden. Op de vraag van Godfried Bomans wat je voelt als je ouder wordt, antwoordde hij dat het ‘verdomd lastig is’. ‘Je wordt eenzaam. Oude vrienden sterven en er komen geen nieuwe bij.’ Toen diezelfde Bomans in november 1969 televisie-opnames van Rome kwam maken, bezocht hij Felix Rutten ook. Hij vroeg de 87-jarige plotsklaps of hij bang was voor de dood. ‘Dit bleek niet het geval, maar wèl zat hij in over het bruidskransje van zijn moeder, | |
[pagina 117]
| |
dat zij bij haar trouwen gedragen had. Hij haalde het uit een la te voorschijn en vroeg mij toen, wat daarmee nu gebeuren zou als hij er niet meer was. Hij raakte toen even zeer bewogen.’Ga naar eind(45) Het einde kwam voor de dichter pas twee jaar later. Nadat hij erg met zijn gezondheid was gaan sukkelen, konden de paters hem niet meer zelf verzorgen. Er volgde opname in een verzorgingstehuis. Daar overleed hij op 22 december 1971, op precies dezelfde dag als de veel jongere Godfried Bomans. Twee dagen later vonden de uitvaartplechtigheid en de begrafenis plaats. De dienst werd geleid door mgr. Van Cauwelaert, de zoon van Felix Ruttens vroegere vriend Frans. Buiten de paters waren er maar weinig aanwezigen. Allen begeleidden hem naar zijn laatste rustplaats: het algemene graf van de Witte Paters op de begraafplaats Campo Verano in Rome.Ga naar eind(46) Een van de laatste bezoekers van Felix Rutten in Rome was de journalist Sjef Vink van de Regionale Omroep Zuid. In het gesprek verklaarde hij tot drie keer toe dat hij het liefste in Geulle begraven wilde worden.Ga naar eind(47) In dat dorp had hij, zo bleek uit diverse correspondenties met inwoners ervan, ondanks zijn mislukte huwelijk met Marie Koenen, de mooiste jaren van zijn leven doorgebracht. In de briefwisseling met postbode Giel Thijssen klonk niets dan weemoed door over zijn negenjarig verblijf in het dorp. ‘Mijn dierbaar Geulle’, noemde hij het voortdurend. In een brief van juli 1937 bekende hij nog vaak aan het dorp te denken. ‘Dán zie ik dit hoekje in mijn verbeelding, en dan dát weer.’ In de meeste brieven informeerde hij naar vrienden en bekenden en wilde weten wat er was gebeurd. Ook refereerde hij aan genoeglijke momenten uit de jaren die hij in het dorp doorbracht. Na een bezoek in 1933 schreef hij: ‘Sedert die dagen denk ik aan Geulle met verlangen en heimwee. Ik weet nu weer eens, dat ik dáár alleen thuis ben, en nergens anders. Wie weet of er niet nog eens een dag zal komen, dat ik daar opnieuw mijn tenten opsla, ergens in een groen weitje, om er stilletjes oud te worden en rustigjes te sterven.’Ga naar eind(48) Bijna was dat laatste er nog van gekomen. Aan het eind van de jaren zestig wilde hij opeens naar Geulle verhuizen. Op zijn kamer hing de DSM-kalender van hetDe laatste foto van Felix Rutten.
Gemaakt door Sjef Vink op 13 december 1971. | |
[pagina 118]
| |
jaar 1968 met prachtige foto's van het Zuid-Limburgse landschap. De prenten gaven natuurlijk geen realistisch beeld, maar boden hem zicht op een romantisch, idyllisch en op het oog onaangetast Limburg, het Limburg van zijn jeugd en van zijn dromen. Sef Timmers ontried hem het plan ten zeerste, want niet alleen zou de ontgoocheling groot zijn, hij zou ook niet meer terugkunnen naar zijn geliefde plekje bij de Witte Paters.Ga naar eind(49) Net als zijn plan om in Limburg te sterven niet doorging, werd ook zijn wens om in Geulle te worden begraven niet vervuld. De Witte Paters wisten daar niets van, sterker nog: ze vonden na zijn dood in zijn kamer een door hem zelf opgesteld overlijdensbericht, waarin de zinsnede stond: ‘Wij begraven hem te Rome, zijn tweede heemland.’ Dat gebeurde dus ook. Die teraardebestelling maakte tegemoet komen aan zijn verlangen vervolgens erg moeilijk.Ga naar eind(50) De gemeente Geulle haakte onder aanvoering van burgemeester Van de Ven in eerste instantie gretig in op de berichten over zijn wens. In de vergadering van 17 februari 1972 stelde de gemeenteraad een krediet van drieduizend gulden ter beschikking voor de overbrenging van het stoffelijk overschot vanuit Rome naar Geulle. Daar waren dus de kosten voor de herbegrafenis en een grafsteen niet bij, zo realiseerde een zuinig raadslid zich. Gelukkig voor hem hoefde het krediet niet te worden gebruikt, want de Italiaanse wet verbood indertijd om iemand binnen de eerste twintig jaar na de teraardebestelling weer op te graven. Felix Rutten rust daarom nog altijd op Campo Verano.Ga naar eind(51)
•
Het bleef na zijn begrafenis meer dan tien jaar stil rond Felix Rutten. In 1982 werd de herdenking van het feit dat hij honderd jaar eerder was geboren aanleiding voor plechtigheden in Sittard, Valkenburg en Geulle. In die laatstgenoemde plaats werd op 24 oktober een bronzen profielportret van hem geplaatst bij het viaduct in de Poortweg aan de voet van de Schieversberg. De tekst daarop luidde: ‘Ik bleef in alle verten van u zingen’. Dat jaar 1982 verscheen bovendien de door Lou Spronck samengestelde bloemlezing uit zijn dialectwerk, getiteld Doe bleefs in mich. Ook bracht het Letterkundig Centrum Limburg een boekje over zijn leven en werk uit, geschreven door Paul Haimon en Peter Nissen. Daarna kwam opnieuw de stilte, tot in 1992 de gedichtenbundel Romeinse Sonnetten van hem werd uitgegeven, een jaar later gevolgd door de dialectbundel Luuj en laeve oet Awd Zitterd. Op zaterdag 11 juni 1997 kreeg een afgietsel van een door de Zwitserse beeldhouwer Eduard Eberlé gemaakt borstbeeld van de schrijver een plaats aan de Felix Ruttenlaan te Sittard. Daarop stond de tekst: ‘Zitterd haw ich in miene kop en in mien hart. Ich haw ut in mien pen en mien gedachte’. Begin 2002 vond medewerker Peter Schulpen van het gemeente-archief Sittard-Geleen - toevalligerwijs de schoonzoon van Rutten-kenner Lou Spronck - het zoekgeraakte manuscript van Ruttens herinneringen terug. Het was de opmaat tot hernieuwde belangstelling voor de schrijver. Die resulteerde in Groene Vrede, de droomwereld van Felix Rutten, een expositie over zijn leven en werk, gezet tegen de achtergrond van het Sittard en Limburg van de eerste helft van de twintigste eeuw. De tentoonstelling | |
[pagina 119]
| |
vond begin 2003 plaats in Museum Het Domein te Sittard. Datzelfde jaar verscheen eindelijk ook Terugblik, ingeleid en van aantekeningen voorzien door Peter Schulpen en Lou Spronck. De herdenkingen, feestelijkheden en uitgaven haalden Felix Rutten steeds voor even uit de vergetelheid. Ze konden echter niet verbloemen dat zijn schrijverschap - zeker in landelijk perspectief gezien - maar weinig voor stelde. Na de aanval van Bertels in Roeping in 1924 en zijn vertrek uit Geulle in 1928 was het feitelijk met hem gedaan. In zijn herinneringen wijdde Felix Rutten geen woord aan Marie Koenen.
|
|