De abdis en de zwerver. Marie Koenen en Felix Rutten en hun huwelijksjaren in Geulle
(2005)–Adri Gorissen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 52]
| |
Marie Koenen aan het werk.
| |
[pagina 53]
| |
IV DichterpaarMarie Koenen en Felix Rutten stamelden toen ze na afloop van zijn lezing op die woensdag de vijftiende maart 1916 tegenover elkaar stonden. Hij zag er uit als het prototype van een dichter in die jaren: een slanke, keurig verzorgde en goed geklede man, met donker haar, een sik en een grote snor waarvan de uiteinden opkrulden, en een licht lorgnet op de neus. Ook zij was een nette verschijning, maar zag er wat alledaagser uit, ze was een beetje gezet en leek daardoor wat moederlijk. Ze hadden elkaar pas één keer eerder ontmoet, maar toch kwam hij die woensdagavond op haar af gestormd, herinnerde ze zich een half jaar later, toen ze voor het eerst over haar gevoelens voor hem durfde te schrijven aan haar hartsvriendin Rie Hamers-Thomassen. Eenmaal oog in oog met elkaar viel het gesprek niet mee. Toch hadden ze genoeg stof om over te praten. Allereerst natuurlijk zijn lezing, waarin Marie Koenen gezien haar belangstellingswereld waarschijnlijk heel wat herkende en zeker in het deel waarin hij sprak over ‘de poëzie van de Limburgse volksziel’. Verder hun beider liefde voor Limburg of hun belangstelling voor oude volksverhalen. Van haar hand zou nog datzelfde jaar de bundel Sproken en legenden verschijnen, terwijl hij werkte aan zijn verzameling Limburgsche Sagen die een jaar later op de drukpers zou liggen. Ook was er nog het zojuist verschenen eerste nummer van De Beiaard, waarin zij met De Moeder - haar roman in afleveringen - was begonnen en waarin hij verzen had gepubliceerd waarvan er één was opgedragen aan zijn vader. Of ze echt over die onderwerpen stamelden, is niet bekend. Wel dat voor Marie Koenen die avond de vonk oversloeg, ze was plotsklaps verliefd op Felix Rutten. Uiteraard liet ze daar niets van merken, dat was niets voor de gesloten en in zichzelf gekeerde schrijfster. Pas een half jaar later durfde ze aan haar vriendin Rie te bekennen hoe het met haar stond. En ook alleen nog maar nadat deze blijkbaar tussen de regels van Marie's brieven door had ontdekt wat er aan de hand was. De familie Rutten in 1915.
| |
[pagina 54]
| |
‘Laat me beginnen met te zeggen: Je hebt het geraden!! - of gevoeld. - Je weet het’, schreef ze in een ongedateerde brief die gezien de inhoud uit de laatste maanden van 1916 is. ‘Hij is 't - mijn dichter. En je brief is zoo overstromend van goedheid voor mij - dat ik wel schreien zou. En je lijkt om mijn “geluk” gelukkiger dan ik - want mij kost het pijn - en telkens weer twijfel, niet aan hem, maar aan me zelf. Want die man is wel te fijn en te teeder voor mij - en tegelijk te sterk en te rustig. En die gelooft dat ik hem “den weg naar 't Verloren Paradijs kan wijzen”, dat ik “de sleutel weet van... de gesloten poort”. En juist hij moet dat voor mij doen en weten. En dan nog, zooveel, zooveel in me zelf dat me twijfelen doet.’ In de ongeveer een half jaar durende periode tussen hun gesprek in Maastricht en het schrijven van de brief was er het een en ander gebeurd. Ze hadden elkaar vaker gezien en hij was al een keer met zijn moeder bij haar op bezoek geweest. Hij had Venlo verlaten en was in oktober in Utrecht letteren gaan studeren. In De Beiaard was hun werk, zoals ze het zelf noemde ‘verstrengeld’ geraakt. Zij had nieuwe afleveringen geschreven van De Moeder en hij publiceerde zijn Bijbels spel Eva's Droom in het blad. Tijdens hun gesprekken en in brieven die hij stuurde, liet Felix Rutten doorschemeren bijzondere gevoelens voor Marie Koenen te koesteren. Hij wist echter niet dat bij haar hetzelfde het geval was, want zij hield haar liefde angstvallig voor hem verborgen. Ze zorgde ervoor dat hij dacht dat hij voor haar niet meer dan een lieve vriend was. Een probleem voor haar was namelijk dat ze maar niet durfde geloven dat de liefde dan toch nog was gekomen. Ze was tenslotte al 37. ‘Zóó laat Rie,'n liefde zoo pril als van twee heel jonge menschen’, schreef ze naar Tilburg. ‘Hij is 'n jaar of twee jonger dan ik. 'n Wijze man, - “die al 's werelds wegen” doorloopen heeft. Ik weet heel z'n leven uit z'n werk. Maar dat hart voor mij - ik ben 't niet waardig, echt niet.’ Vandaar waarschijnlijk dat ze een soort proefperiode inlaste. Pas als in die tijd bleek dat bij hem de liefde voor haar sterker was dan alles en dat bij haar hetzelfde het geval was, pas dan zou ze toegeven aan haar gevoelens. Maar ondertussen maakte de liefde haar bang. Ze had echter vooral angst voor haar uitwerking op hem. ‘Ik vrees met m'n eenzelvigen ernst zijn vrij en zonnig leven te verduisteren’, bekende ze aan Rie.Ga naar eind(1)
•
In de terughoudendheid van Marie Koenen ten opzichte van Felix Rutten speelde waarschijnlijk ook een rol dat de weinige ervaringen die ze in de liefde had niet zulke positieve waren. Allereerst was er een nogal innige meisjesvriendschap met de al genoemde Rie Hamers-Thomassen. Ze had haar leren kennen op de Rijksnormaalschool in Maastricht, waar ze bij elkaar in de klas zaten. Sindsdien waren ze onafscheidelijk. Toen ze toch uiteen moesten, omdat Rie in 1899 een baan als onderwijzeres in Amsterdam accepteerde, was vooral Marie Koenen ontroostbaar. Er ontstond een uitgebreide bijna dagelijkse briefwisseling, waarin ze nogal openhartig was over haar gevoelens.Ga naar eind(2) Zo schreef Marie Koenen in een ongedateerde en incomplete brief van rond 1900, waarbij ze een los velletje had gedaan met de zin ‘Lees dit als je heel alleen zijt’: ‘En later heb 'k gezocht overal en ik heb veel lief gekregen - maar eerst bij jou, dicht aan je | |
[pagina 55]
| |
hart, heb ik gevonden wat mijn droom was. Rie, weet je nu, wat je voor me zijt? Voel je hoe je het eenige zijt en de eenige die 't betere in m'n leven brengt - zielewarmte, zachte, goede liefde die zich geeft. Rie, je kent me toch beter dan iemand anders, je weet toch beter dan iemand het kan weten wat een kind ik ben. Een heel zwak kind, dat maar aan doet, dat 't lot maar laat begaan. Nee Rie - 't is allemaal zoo héél kleintjes en zwakjes in me, en schuchter ook omdat 't zoo onzeker is. En ik heb niets als een droom om geluk, en iets in me dat hunkert naar wat lieve goedheid, wat warmte voor mijn arm, nietig leventje. He lieveling, je wilt het toch wel koesteren en warmen, je wilt het wel heelemaal in je armen nemen en het goed doen met je liefde. He lieveling, hart aan hart, en ziel in ziel en geen barst meer in het ééne geheel van onze levens! Ik wilde je nu zachtjes naar me toe trekken en je zoenen - heel tederkens op je oogen, - ik zou 't niet durven als ik bij je was - maar mijn gedachten durven het wel. Tot morgen liefste.’Ga naar eind(3) Hoe Rie daarop reageerde, is niet duidelijk want haar brieven aan Marie bleven niet bewaard. Toch geven Marie's brieven wel enig uitsluitsel. In een brief van wederom rond 1900 luidde het: ‘Jij stuurt me 24 zoenen terug voor mijn dozijn - en nu moest ik er zeker 48 sturen om er 96 te krijgen. Maar dat werd me een beetje te bar - we zouden op 't laatst geen woord er meer tusschen kunnen krijgen en de veertien dagen alleen met zoenen doorbrengen.’ | |
[pagina 56]
| |
Hoe al die openhartige brieven te interpreteren zijn, is moeilijk te zeggen. Net als de nogal innige vriendschap van Felix Rutten met Frans van Cauwelaert moeilijk te duiden is. Wat Marie Koenen betreft, is het goed om in dit verband de inhoud van een andere ongedateerde brief van rond 1900 er bij te halen. In die brief vertelde ze aan Rie niet in de hogere liefde tussen twee mensen - een man en een meisje, vermeldde ze er uitdrukkelijk bij - te geloven. Vriendschap daarentegen bestond volgens haar wel, dat was iets heel moois, iets heel goeds, iets heel reins, iets dat je beter kon maken.Ga naar eind(4) Het was dan wel een diepe vriendschap tussen de twee, want toen Rie begin februari 1902 trouwde met de Tilburgse edelsmid Johan Hamers was Marie totaal van slag. Uiteraard behoorde ze tot de gasten op het bruiloftsfeest van haar beste vriendin. Het werd echter geen leuk feest voor haar, ze kreeg een diepe inzinking. Nadat de bruid haar oranje bloesem had gebracht en er een lied werd gezongen dat haar erg aangreep, moest ze huilen en durfde uit schaamte enige tijd niet omhoog te kijken. Toen ze dat weer wel kon, was het bruidspaar vertrokken. Die constatering schokte haar zo, dat ze even van de wereld raakte. Iemand hielp haar met wat eau-de-cologne en een tante van de bruid loodste haar vervolgens naar de gang waar ze langzaam bijtrok.Ga naar eind(5) De weken na de trouwpartij verkeerde ze in een diepe geestelijke crisis, waarvan ze in haar brieven verslag deed aan Rie. Juist aan Rie, omdat ze niet wist aan wie ze anders haar verhaal kwijt kon en bij wie ze anders troost moest zoeken. ‘Ik ben moe van al het gedoe, - en kom rust bij je zoeken en troost’, schreef ze op 19 februari 1902. ‘Kon ik mijn hoofd maar weer leggen en rusten laten aan jou goeie, goeie hart! - Och Rie, - nooit had het er zoveel behoefte aan als juist nu, - het doet pijn van alle gedachten en alle verdriet. Het wordt me soms te machtig, 't Gaat niet weg, maar 't wordt juist grooter, - soms wil het me heelemaal vermeesteren. 't Is een worsteling; - en mijn kracht neemt niet toe. Ik kan je niet alles zeggen zooals het is, - en ik moest je ook geen verdriet doen en er toch over spreken.’ Toch besefte ze dat het gebeurde onomkeerbaar was en sprak op haar beurt Rie moed in, die zich zorgen maakte. ‘Ik ben blij om je groot geluk, en jij moet geen verdrietMarie Koenen in 1918.
hebben om mij. Ik wil geen schaduw zijn in jouw licht! - Ik wil niet! - Ik wil ook “licht” zijn voor jou, - ik wil niets dan goedheid en geluk voor je. En van onze goede, goede dagen, van onze stille reine vreugde om elkander mag er niet enkel treurnis overblijven.’Ga naar eind(6)
• | |
[pagina 57]
| |
In de tweede helft van die maand februari kwam Marie Koenen langzaam tot bezinning. Ze liet Rie weten dat het verdriet plaatsmaakte voor het besef dat ze voor altijd een lieve zuster had, ‘mijn eenige zuster en meer nog dan dat’. Aan dat inzicht droeg ook bij dat ze plotseling verliefd was geraakt op haar neef, de schilder Jan Bogaerts, met wie ze al bijna haar hele leven in een soort van zus-broer-verhouding was opgetrokken, maar die ze nu opeens in een heel ander licht zag. Mogelijk als reactie op het huwelijk van Rie.Ga naar eind(7) Op 11 maart, dus een dikke maand na de trouwdag van Rie, meldde ze haar vriendin dat het opeens dag was geworden in haar leven. ‘Een rijke zonnedag na den langen naren nacht.’ Die zonnedag was te danken aan Jan Bogaerts. De bijzondere blijdschap die ze voelde over een ontmoeting met hem, maakte haar duidelijk dat ze meer dan gewone gevoelens voor hem koesterde. Bovendien hadden woorden van hem in een brief (ze zouden overigens hun hele leven een drukke briefwisseling onderhouden) een emotionele snaar bij haar geraakt. Ze besefte plotseling hoe veilig ze zich voelde in zijn gezelschap, hoe vertrouwd hij was en hoe goed hij altijd wist wat er in haar omging. Ze hadden beiden aan weinig woorden genoeg om elkaar te begrijpen.Ga naar eind(8) Opgewonden keek ze dan ook uit naar een logeerpartij van enkele weken in Den Bosch in maart en april. Hij zou er dan ook zijn. Aanvankelijk leek alles te verlopen zoals ze hoopte, ze zaten vaak bijeen, spraken met elkaar en maakten lange wandelingen. ‘O, wat heeft hij me rijke dingen verteld van zijn leven, - wat al lieve, zachte woorden van sympathie heeft hij me gegeven’, berichtte ze op 28 maart vanuit Den Bosch aan Rie. ‘En met de uren werd het dieper en inniger en het vertrouwen omvatte alles. - Maar toch. (...) De avonden zijn ook zoo goed en zoo lief-intiem. Dan zijn we veel alleen - en wordt het gesprek zoo van zelf diep en vertrouwelijk. (...) Een ding is zeker: onze verhouding is prachtig. Laat het zijn wat het wil - de allermooiste vriendschap is het zeker. En mooier kan het haast niet.’Ga naar eind(9) Even snel als de verliefdheid opkwam, luwde ze ook weer. Want drie dagen laterNa een lange wandeling rusten Marie en haar vader uit op een bank in het Geuldal.
| |
[pagina 58]
| |
meldde ze Rie dat het bij haar relatie met Jan niet om het ‘al-eenige’ ging. Eigenlijk was ze daar wel blij om, het besef dat er voor altijd een hele diepe en vertrouwelijke band tussen hen zou bestaan gaf haar innerlijke rust. ‘Sedert ik dat weet is het tot heerlijke kalmte in me gekomen. 't Is of er een drukkende last van mijn gedachten is weggenomen. En wat er wel is tusschen ons beiden is nog beter en dieper en vertrouwelijker. - Veranderen kan dat nooit. Zoo is het goed. Ik ben blij als een kind.’ Ze dankte God dan ook voor zijn tussenkomst. Een paar weken later beschreef ze vanuit Maastricht hun afscheid in Den Bosch, waarbij ze de voorbije weken bespraken en samen huilden. Niet alleen omdat ze uit elkaar gingen, maar ook om wat ze vanaf dat moment voor altijd voor elkaar zouden betekenen.Ga naar eind(10) Een bevestiging van hun nieuwe relatie kreeg Marie Koenen toen Jan Bogaerts in mei van dat jaar kwam logeren in Maastricht. Dagelijks trokken ze er op uit en doolden urenlang door de omgeving, met slechts af en toe een korte pauze in een café. Ook 's avonds zaten ze bijeen en dan spraken ze of lazen ze. ‘Hij is nu zoo heelemaal mijn broer - en meer dan dat - mijn lieve, goede vrind. 't Is zoo'n diep vertrouwen tusschen ons beiden, en 't is zoo goed als we samen zijn, zoo eenvoudig en toch zoo rijk, alsof 't altijd een klare dag is... 't Is zoo heelemaal vereffend, - al het angstige, en alle ontroering ook is weg. - Maar wat er gebleven is blijft prachtig en kan niet meer veranderen.’ Hun vriendschap zou inderdaad altijd blijven bestaan, als de een in nood was stond de ander altijd klaar. Als een soort van bevestiging van hun band stuurde Jan Bogaerts haar in juni 1903 een zelfportret.Ga naar eind(11)
•
Iets soortgelijks als Marie Koenen bij haar vertrek uit Den Bosch na het samenzijn met Jan Bogaerts, maakte Felix Rutten waarschijnlijk ook door toen hij eind september 1910 afscheid nam van Sophie Dreyer en hij koos voor zijn vrijheid in plaats van een huwelijk met haar. Hij had voordat hij Marie Koenen ontmoette een dweperige vriendschap met Frans van Cauwelaert en twee ervaringen in de liefde, al waren het heel andere dan de hare. De eerste, die met zijn jeugdliefde Mia Meuwissen, eindigde dramatisch door haar te vroege overlijden. De tweede, die met de Noorse Sophie, stuurde zijn leven een heel andere kant op. Maar ze eindigde welhaast net zo dramatisch doordat zij hem voor het blok zette en vroeg de vrijheid die hij net had gevonden en waarvan hij intens genoot al weer op te geven. Hoewel hij haar afwees en zij daarom een ander trouwde, bleven ze nog lange tijd met elkaar verbonden. Uit de brieven die ze elkaar nog jarenlang schreven, bleek later steeds iets van spijt over de gebeurtenissen in 1910. Zeker bij haar, toen duidelijk werd dat haar huwelijk geen succes was.Ga naar eind(12) Ondanks die heimelijke spijt was Felix Rutten in 1916 verliefd geworden op Marie Koenen. Hij verraste haar begin 1917 met de publicatie van acht sonnetten in De Beiaard, waaruit zijn liefde voor haar welhaast schreeuwde. Omdat zijn beminde nog altijd aan het blad meewerkte, wist hij zeker dat zij ze onder ogen zou krijgen. Het tweede ging als volgt: | |
[pagina 59]
| |
‘Ik had mijn avond stil van storm gedacht
Met wat gezang van zacht gelispten regen...
Hoe wandelt gij zoo vreemd nu langs mijn wegen,
Zoo onverhoopt en, ach, zoo onverwacht?
Ik had reeds lang 't verlangen dood gezwegen,
Dat voor berusting niet dan onrust bracht...
Welk wonder hebt ge, o lief, in mij volbracht
Met dus uw aangezicht mij toegenegen?
Aller beloften stralende vervulling,
Wonder van min, waarvoor ik schroomvol kniel,
Schoonheid van liefde in den ontmenschten Tijd,
Hoe vat ik den glans van deze onthulling,
Of werkelijkheid tot louter droom verviel,
Of droom werd verkristald tot werkelijkheid?’
Opmerkelijk genoeg richtte hij zich in zeven van de acht sonnetten rechtstreeks tot haar. Zoals in dit vierde: ‘O zeg niet dat dit enkel grillen zijn
Dat ik u zoek en dus van liefde spreek...
Ik heb mij 't zwijgen opgelegd in pijn
En vreesde dat die pijn voorbijgaand bleek.
Zooals een kunstig opgehouden beek
Haar kracht bewaart, of ze ingeslapen schijn',
Plots wel moet uitslaan, bruisend als fontein
Of brekend wat als dam onbreekbaar leek,
Zoo barst het los en bronwelt van mijn lippen,
Het parelt in geluid en breekt zich baan, -
Een stroom noch te gebien noch te weerstaan,
Een zee die brandend over alle klippen
Het uitjuicht naar den dag, die 't hoofd verhief:
Mijn zonneschijn, mijn licht, ik heb u lief!’Ga naar eind(13)
Marie Koenen was zeer verrast door deze opmerkelijke en nog wel openbare liefdesverklaring. Hij had haar niet meer gezegd, dan dat er enkele sonnetten van hem in De Beiaard zouden komen. Bovendien was ze gewend aan ingetogen brieven en dan nu opeens dit. ‘Ja - die F!! Zoo gaat 't nu als de held van je sproke 'n dichter is’, schreef ze aan Rie. ‘Arme jongen, wat moet ik toch met 'm doen? - Hij is niet als anderen, en ik ben 't ook niet - en daarom is 't zeker dat we elkaar vonden - en nooit | |
[pagina 60]
| |
meer van elkaar zullen los kunnen - dat heb ik gevoeld vanaf 't eerste oogenblik. En toch...’Ga naar eind(14) In de amoureuze ontwikkelingen kwam begin 1917 even de klad door de plotselinge dood van de ouders van Felix Rutten. Eerst stierf op 28 januari zijn moeder en vervolgens drie dagen later zijn vader. Een tijdlang werd hij vooral in beslag genomen door de afwikkeling van die overlijdens, de verkoop van het ouderlijk huis en de verdeling van de boedel. Dat alles had ook zijn weerslag op Marie Koenen. ‘Je hebt goed begrepen, dat dit 'n verdrietige tijd voor me is... geweest, zal 'k maar zeggen - want ik begin er nu wat doorheen te komen’, meldde ze Rie. ‘De sproke lijkt wel 'n roman geworden (zooals 't ook met m'n werk ging) - en hoe die eindigen zal weet ik evenmin als van den roman die ik aan 't schrijven ben.’Ga naar eind(15)
•
De roman waaraan ze werkte was De Wilde Jager. Het was het tweede boek dat ze met Gerard Brom als inspirator schreef. Nadat hij haar eind 1915 had aangezet tot het schrijven van De Moeder was hij nauw betrokken gebleven bij het ontstaansproces van de roman. Er gingen hoofdstukken over en weer tussen Maastricht en Apeldoorn, waar hij indertijd woonde. Zij volgde zijn aanwijzingen trouw op, liet zich makkelijk leiden. Anders dan haar vroegere mentrix Maria Viola, die steeds had gehamerd op het in mooie taal vertellen van wat ze wilde zeggen, hield Brom van helderheid. Hij wilde dat ze zo schreef dat iedereen haar boeken kon lezen. Ze moest de grote katholieke roman voor het volk schrijven en de religieuze boodschap moest zo duidelijk zijn als maar kon.Ga naar eind(16) Hoe hij het wilde hebben, schreef hij haar telkens opnieuw. Zo had hij in januari 1916, ondanks dat haar werk hem goed bleef bevallen, een paar algemene opmerkingen. ‘Woorden meermalen met winst te schrappen, dit is mijn refrein. Het begin van II geeft een voorbeeld, hoe U nog rustiger vorm, rechter zinsbouw kan oefenen zonder al die willekeurige, gekunstelde omzettingen à la Van Looy. Zie Uw zinnen niet alleen, hóór ze iemand uit het volk zeggen! De Limburgismen, zijn, voorzover ze kleuren en ook vanzelf opkomen, best, maar zoek er nooit naar alsjeblieft. Bepaald raad ik U de gedachten van de beide kinderen niet te belasten met zooveel letterlike aanhalingen of erger herhalingen van moeders woorden, te dikwijls ingeleid door de formule “met haar”, waarmee de zinnen zwaarder worden dan nodig.’Ga naar eind(17) Met De Moeder kwam ze helemaal aan Broms wensen tegemoet. Het is een in wezen simpel verhaal over de weduwe Severiens die haar twee kinderen Tila en Jules zo goed en zo kwaad mogelijk probeert groot te brengen. Ze woont in Vlake, een overduidelijk Zuid-Limburgs plaatsje met huizen van mergelsteen, gelegen tussen de heuvels en aan het riviertje de Geul. Daar drijft ze een winkeltje, waarin ze zelfgemaakte kleren verkoopt, zoals boezeroenen, borstrokken en sokken. De zaken gaan op een gegeven moment zo goed dat ze geld opzij kan leggen, waarmee ze eens haar huisje hoopt te kopen. Dat het in haar leven allemaal zo gelopen is, daarin ziet ze de hand van God. Het is God die haar man heeft voorbestemd voor een vroege dood en haar voor het weduwebestaan. ‘Alles wat God doet is welgedaan’, is haar adagium. Dat houdt ze overeind wanneer opnieuw alles verkeerd loopt in haar leven. Dochter | |
[pagina 61]
| |
Tila wordt verliefd op Louis Curvers, zoon van de nieuwe hotelhouder in het dorp die alles groot en modern aanpakt. Louis krijgt van zijn vader een groot huis en wil na zijn huwelijk met Tila een fietsenzaak beginnen. Het is allemaal tegen de zin van moeder Severiens, die niets moet hebben van de grootse aanpak van de Curversfamilie en eigenlijk ook Louis maar een blaaskaak vindt. Door haar afwijzende opstelling vervreemdt ze haar dochter van zich. Ook met zoon Jules gaat het niet goed. Hij wordt weliswaar onderwijzer op de plaatselijke school, maar is niet echt voor het vak in de wieg gelegd. Liever speelt hij viool en droomt hij over een toekomst als muzikant. Wanneer hij op een dag besluit zijn droom na te jagen, kost hem dat de liefde van zijn meisje Treeske en roept hij de hoon van het dorp over zich af. Moeder is ook niet blij, maar na enige aarzeling ondersteunt ze hem toch. Het geld dat hij nodig heeft voor zijn vioolstudie, haalt ze uit haar spaarcenten voor het huis. De rest ervan heeft ze nodig als Tila na problemen met Louis weer thuis komt wonen. Nog is het dan met de ellende niet gedaan. De huurschuld voor het huis loopt op en er is geen geld meer om Jules naar huis te laten komen. Weer offert moeder Severiens zich op, ze zet alle schaamte opzij en gaat bij haar zus, die met een rijke boer is getrouwd, vragen of ze geld kan lenen. Daarvoor moet ze eerst een zware tocht bergop maken naar de hoeve waar haar zus woont. Hoewel haar zelfopoffering voor de kinderen goed uitpakt, komt ze er zelf slecht vanaf. De inspanning wordt haar fataal. Omslag van ‘De Moeder’, waarvan de kleurtjes ‘gras-groen en blauw en goud en kersrood’ haar bijzonder aanspraken.
| |
[pagina 62]
| |
De Moeder is geschreven in heldere, eenvoudige taal. De karakters van de hoofdpersonen zijn zo eenduidig dat ook de doorsnee-lezer hun psychologische ontwikkeling kan volgen. De landschaps- en sfeerbeschrijvingen ondersteunen het verhaal en geven het couleur locale. Het plein van Vlake beschrijft ze als volgt: ‘In het midden waakt er Sint-Rochus in de nis van zijn kapelletje, dat - achterom beschut door drie platgesnoeide lindeboomen met verstrengelde kruinen - met z'n bidbank, z'n wijd gespijld traliehek, z'n kleurige openheid, staat toegewend naar de kerkzijde. - Om het plein heen liggen pastorie, kapelanij en het burgemeestershuis, den voorgevel naar hun wit-ommuurden zijtuin. Daar staan ook raadhuis en schoolhuis, en, dieper weg achter het lage hek der speelplaats, de school.’ De religieuze boodschap van de roman kan niet misverstaan worden en is typisch voor veel Marie Koenen-boeken: God beproeft de mens door allerlei narigheden op zijn levensweg te sturen en alleen door desondanks in Hem te blijven geloven en zichzelf op te offeren komt er voor die mens een oplossing. Het offer wordt beloond. Er wordt daarom ook veel gebeden in het boek en dan vooral door de hoofdpersonen van wie duidelijk is dat ze tot de ‘goeden’ behoren en de sympathie van de schrijfster hebben.Ga naar eind(18)
•
Het verhaal sloeg aan bij de lezers van De Beiaard. Een recensent van de Nieuwe Rotterdamsche Courant noemde de eerste aflevering van de roman in het tijdschrift een ‘goed geschreven, verhaal-brok’. Die van Het Centrum sprak over ‘de welluidende klanken van Marie Koenen's zuiver proza’. Meer deed haar echter het commentaar van Limburgse kennissen uit de buurt van Valkenburg. ‘Ze wijzen me op hun dorp de typen aan’, meldde ze in mei 1916 aan Brom toen ze de roman helemaal afhad. Een andere kennis had genoten van haar beschrijving van een boerenkermis. Het gaf veel vertrouwen, want eigenlijk wist ze niet zo veel van het leven in de Zuid-Limburgse dorpen en moest ze er af en toe naar raden, bekende ze.Ga naar eind(19) Het sterkte haar ook dat de Bossche uitgever Teulings haar nog voor alle afleveringen waren gepubliceerd, benaderde met het verzoek de roman te mogen uitbrengen. Zo'n initiatief had ze nog nooit meegemaakt, tot dan toe had ze behoorlijk met haar werk moeten leuren. Ze wist dan ook niet zo goed welke eisen ze kon stellen en vroeg Brom of vierhonderd gulden voor een eerste oplage van duizend exemplaren redelijk was en ging zich in contracten verdiepen.Ga naar eind(20) In april 1917 was het zover, ze hield het eerste exemplaar van De Moeder in handen. ‘Het boek ziet er prachtig uit’, rapporteerde ze aan haar mentor, ‘fleurig en degelijk. Ik ben er 'n beetje trotsch op. Maar 't herlezen kan ik niet. De beu-heid is nog niet over. Trouwens: m'n leesweerzin heeft ook steeds m'n eigen werk gegolden, zoodra het “af” is - als er niets meer aan 't veranderen valt is 't dood voor me. Alleen het tastbare boek, ditmaal de montere kleurtjes, gras-groen en blauw en goud en kersrood - zijn m'n vreugde!’Ga naar eind(21) De kritiek reageerde overwegend positief en soms zelfs enthousiast op het boek. De gevreesde criticus Israël Querido van het Algemeen Handelsblad noemde De Moeder een ‘mooi en innig’ boek. In ‘de ontleding der moeder-figuur’ door Marie Koenen zat volgens hem ‘veel fijne, vrome menschelijkheid’. Ook vond hij het | |
[pagina 63]
| |
boek ‘stralend-zuiver en diep, zielsdiep van kunst’.Ga naar eind(22) Lof kwam er eveneens van B. Molkenboer in De Katholiek. Hij stelde dat de roman ‘de reputatie van Marie Koenen als een der fijnzinnigste Nederlandsche auteurs van den tegenwoordigen tijd voor goed heeft gevestigd’ en vergeleek haar met Felix Timmermans.Ga naar eind(23) Jeanne Kloos Reyneke van Stuwe bekende in De Nieuwe Gids dat ze van het boek hield. Ze vond het mooi in ‘zijn soberen, reinen eenvoud’ en ‘zoo stil en diep’.Ga naar eind(24) Carel Scharten van De Telegraaf noemde haar het knapste talent van de katholieke letteren, maar had desondanks kritiek op de manier waarop ze haar hoofdpersonen uitwerkte. Ze waren naar zijn mening te grof geschetst.Ga naar eind(25) Ook met de verkoop van het boek ging het goed. In oktober waren al twaalfhonderd van de tweeduizend exemplaren over de toonbank gegaan en de verkoop ging bovendien steeds sneller. De schrijfster verwachtte dan ook dat er meteen een tweede druk zou komen. Zo'n herdruk binnen het jaar kwam in die tijd niet vaak voor. Marie Koenen had echter te hoge verwachtingen. De tweede druk kwam er uiteindelijk pas in 1923. Het verschijnen van De Moeder betekende in ieder geval haar definitieve doorbraak. Ze werd voortaan algemeen als een van de belangrijkste katholieke schrijfsters van haar tijd gezien.Ga naar eind(26)
•
Een soortgelijke doorbraak beleefde Felix Rutten in 1917 en 1918 als schrijver van bijbelse drama's. In het eerste kwart van de twintigste eeuw was er onder de zich emanciperende katholieken grote belangstelling voor bijbelse stukken. Hij speelde daar op in en schreef een flink aantal toneelwerken, waaronder Hagar (1917), Eva's Droom (1917, eerst als eenakter in De Beiaard gepubliceerd, maar later uitgebreid tot een stuk met drie akten), De rabbijn van Selcha (1917), Sint-Franciscus-gebarenspel (1917) en Beatrijs (1918). De meeste daarvan werden met succes opgevoerd, zoals Hagar, dat op 2 januari 1917 in Den Bosch zijn première beleefde in aanwezigheid van Felix Ruttens moeder. De R.K. Vrouwenbond uit die plaats bracht het stuk op de planken. Het was gebaseerd op het bijbelverhaal over Abraham en zijn vrouw Sara die geen kinderen kunnen krijgen. Abraham verwekt daarom een zoon bij de slavin Hagar. Dat leidt tot vele problemen, vooral tussen Sara en Hagar. Erger wordt het als Sara op hoge leeftijd ook nog een zoon krijgt. Dan krijgen ook de kinderen onderling moeilijkheden. Als Sara er bij Abraham op aandringt om Hagar en haar zoon weg te sturen, vraagt hij God om raad. Deze zegt hem de slavin en haar kind weg te sturen, de woestijn in. Felix Rutten verdeelde het gegeven in twee aktes: in de eerste werd het gekrakeel in Abrahams tentenkamp geschilderd en in het tweede Hagars tocht door de woestijn en de afloop ervan. Bij de uitwerking hield hij zich nogal getrouw aan het bijbelverhaal, een eigen interpretatie ontbrak. Het nieuwe zat hem in het hervertellen in een eigen dichterlijke taal. Daarvoor oogstte hij dan ook de meeste lof van de recensenten. Eentje schreef: ‘Van Felix Rutten's tooneelwerken is dit het eerste dat voor het voetlicht kwam. Het kan dus gelden als een proef op de som: de speelbaarheid en tooneelwaarde van des dichters verzen is duidelijk en | |
[pagina 64]
| |
metterdaad aangetoond. Zijn dialogen zullen het overal houden, indien zij door vaardige acteurs worden gezegd. Meer nog: zij zullen treffen en boeien.’Ga naar eind(27) Het meest succesvol was Beatrijs, dat in oktober 1918 voor het eerst in Rotterdam op de planken kwam. Felix Rutten had ook bij dit stuk niet al te veel veranderd aan het oorspronkelijk gegeven van een non die haar geliefde buiten het klooster volgt en als ze veertien jaar later door omstandigheden terugkeert, vaststelt dat Maria al die tijd haar plaats heeft ingenomen zodat niemand haar afwezigheid heeft gemerkt. Volgens Vincent Cleerdin van het blad Katholiek Leven was hij erin geslaagd ‘duizelingwekkende verwikkeling’, ‘moderne psychopathologische problemen’ en ‘tooneeltrucs’ te vermijden. Eenvoud en ernst kenmerkten volgens hem het stuk. Het herscheppen van Beatrijs was Felix Rutten toevertrouwd, stelde hij. ‘Zijn poëzie, geboren en getogen in de sfeer der romantiek, kan veilig aansluiten bij die van de middeleeuwers. Zijn taal is zacht en zuiver. Zijn verbeelding bleef even rein als die van een ouden monnik, wiens kunstvaardige hand het exempel verluchtte in de boeken eener abdij. Rutten staat bovendien op een eigen plaats tusschen de moderne dramadichters, niet als realist maar als lyricus en romanticus. Hij behoort tot degenen, die ons vaderlandsch tooneel nieuw bloed toevoeren, zuiver bloed, zuivere kracht, nadat het al te lang misbruikt is voor realistische en grof-zinnelijke proefnemingen.’Ga naar eind(28) Volgens een anonieme auteur in De Maasbode was de eerste opvoering door het Rotterdamsch Tooneel, met in de hoofdrol mevrouw Alida Tartaud-Klein een grootFelix maakte naam met bijbelse drama's als ‘Jessonda’.
| |
[pagina 65]
| |
succes, zowel voor de schrijver als het toneelgezelschap. Hij stelde dat Felix Rutten superieur werk had geleverd en vergeleek zijn verskunst met die van Vondel. Zijn dialogen waren zeer levendig, zo hoorde je ze volgens hem niet vaak. Geen wonder dus dat het stuk nog tweehonderd opvoeringen beleefde op tal van plaatsen in het land. Bovendien werd er door componist Willem Landré een opera-versie van gemaakt.Ga naar eind(29) De faam die hij al had door zijn gedichten, reisreportages, novelle Onder den rook der mijn en zijn lezingen werd door de successen van toneelstukken nog eens verstevigd. In de katholieke letteren was hij net als de door hem beminde Marie Koenen vanaf 1917 een naam van betekenis.
•
Met de liefde tussen Marie Koenen en Felix Rutten ging het in 1917 steeds beter, zeker nadat hij het overlijden van zijn ouders had verwerkt en de nalatenschap geregeld. Aan het opbloeien van hun verhouding droeg het gezamenlijke werk aan het kindertijdschrift Jong Leven bij. Het blad was een initiatief van Phemia Molkenboer, Albertine Steenhoff-Smulders en Marie Koenen. De drie schrijvende dames konden de teloorgang van het tijdschrift Roomsche Jeugd, dat sinds uitgeverij Spaarnestad het van Malmberg had overgenomen volgens hen hard achteruitging, niet langer aanzien en besloten zelf een blad te beginnen. Dat bleek moeilijker dan gedacht.Ga naar eind(30) De meeste problemen ontstonden doordat ze Jong Leven wilden onderbrengen bij uitgeverij Teulings in Den Bosch, die ook De Beiaard verzorgde en De Moeder. Marie Koenen kreeg de indruk dat de uitgever hen tijdens de onderhandelingen niet serieus nam, dat hij dacht ‘vrouwen hebben toch nergens verstand van’. Toen begin september de eerste aflevering persklaar lag, kwam Teulings op de gemaakte afspraken terug.Ga naar eind(31) Het leidde ertoe dat de samenwerking afketste en de schrijfsters in zee gingen met de Electrische Drukkerij De Meijerij in Eindhoven.Ga naar eind(32) Een ander probleem vormde het samenstellen van de redactie en het aantrekken van medewerkers. Een van de initiatiefnemers, Albertine Steenhoff-Smulders, haakte als redactielid af. Vandaar dat Marie Koenen op het idee kwam om Felix Rutten te vragen. Eind 1916 was zo goed als zeker dat hij mee zou doen en vanaf het eerste nummer stond zijn naam bij de redactieleden vermeld. Ook medewerkers zocht ze vooral in haar kennissenkring. Zo benaderde ze de vrouw van Gerard Brom om als muziek-censor te fungeren. Ze verwachtte dat er nogal wat liedjes ingestuurd zouden worden en wilde die door een deskundige laten beoordelen. Hilarion Thans, een toevallig bij haar op bezoek komende Limburgse priester-dichter, vroeg ze meteen om bijdragen en die zegde hij ook toe.Ga naar eind(33) Ondanks alle strubbelingen kwam het eerste nummer op 15 januari 1917 uit. Het blad verscheen een keer in de veertien dagen, was voorzien van een gekleurd omslag en bevatte veel illustraties. De verhalen die er in stonden waren zowel bedoeld tot vermaak als om te informeren. Helaas zijn er nergens exemplaren van de drie jaargangen bewaard gebleven, zodat over de inhoud weinig te melden valt. Alleen in de archieven van Marie Koenen, wier huisadres ook het redactie-adres vormde, en Felix Rutten zijn afdrukken van hun eigen bijdragen te vinden. Hij gebruikte vooral zijn | |
[pagina 66]
| |
reiservaringen als stof voor verhalen met titels als De Noordkaap en Hammerfest en In een Grieks bergstadje. Zij publiceerde gedichten en verhalen en verzorgde onder meer een rubriek met als titel Over schrijvers en boeken. Daarin behandelde ze schrijvers als William Shakespeare, maar ook genres als het sprookje.Ga naar eind(34) Haar bijdrage over sprookjes begon zo: ‘Kinderen en sprookjes hooren samen! Eerder dan met de menschen, zijn ze vertrouwd met de kabouters, de feeën en heksen, de reuzen en draken, de prinsessen, de molenaars- en koningszonen, de raven, de kikvorschen, de vossen en wolven die in de bosschen en paleizen van het sprookjesland wonen. Met Klein-Duimpje hebben ze kruimels en kiezeltjes gestrooid en de zevenmijlslaarzen aangetrokken, Asschepoester hebben ze 't glazen muiltje gepast en met Sneeuwwitje zijn ze in alle bedjes van de dwergen gekropen, tot het zevende, het laatste, niet meer te kort, te lang of te eng was, maar toevallig juist van pas!’Ga naar eind(35) De samenwerking met Felix Rutten beviel Marie Koenen prima, al noemde ze het in een brief aan Rie ‘gevaarlijk spel voor 't hart van het... redactie-adres’. ‘Weersta 'ns het teerste en innigste. Wat baat alle wijsheid en kracht daartegen? Laat de lieve sproke maar duren. Nu zijn we aan de diepe vriendschap, en onze namen glijden vanzelf onze brieven in, want de deftigheid wordt zoo lastig... en dat “wanneer 't weerzien?” want 't is alweer zoo lang geleden. Maar we hebben het zoo druk. En Jong Leven... Laat 't maar duren. 't Is in Gods handen.’Ga naar eind(36)
•
Ondanks de liefdesperikelen schreef Marie Koenen meer dan ooit tevoren. Na de voltooiing van De Moeder wilde ze eigenlijk niet meteen aan een nieuwe roman beginnen. ‘Misschien als ook den zomer is weggewaaid’, schreef ze half mei 1916 aan Gerard Brom. En als ze aan een nieuwe zou beginnen, dan zou het een heel andere moeten worden. Brom gunde haar niet veel luiertijd en ging gretig op haar suggestie voor een heel ander boek in. Hij suggereerde haar begin juli een historische roman te schrijven en wel over de onderdrukking van de katholieken op de Veluwe in de zeventiende eeuw. Het voorstel viel bij de schrijfster in goede aarde. ‘Uw brief opent nieuw verschiet! Ik liep al langer om met de “noodzaak” van een historischen roman, - maar tegelijk de gedachte: er is niet zoomaar in 't wilde weg aan te beginnen. Vroeger maakte ik wel eens aanteekeningen over 'n onderwerp van hier - de tijd van “Jan zonder vrees” in Luik en hier - ik vond heele mooie dingen. (...) Maar ik ben heel slecht “onderlegd” - kan er me natuurlijk wel inwerken - en dan is 't me eender wat. - Zoo ben ik dus graag bereid me door u te laten inspireeren. Vooral zoo'n tijd, die me heelemaal vreemd is, lijkt me op 't oogenblik aanlokkelijk als een frisch bad.’Ga naar eind(37) Gerard Brom wist na dit antwoord meteen dat hij beet had en bestookte haar vanaf dat moment met boeken en documenten. Zij nam ze gretig door en begon zich in te werken. In september meldde ze hem dat ze de opzet van de nieuwe roman in haar hoofd had en begin november stuurde ze een voorlopige versie van het eerste hoofdstuk. Vervolgens werkte ze stug door en kwamen de meeste andere hoofdstukken een voor een af. | |
[pagina 67]
| |
Desondanks durfde ze het nog niet aan om al met publicatie in De Beiaard te beginnen. Pas in maart 1917 liet ze Brom weten dat hij zeker in juni en mogelijk al in mei kon beginnen met publiceren. Het werd uiteindelijk mei. En terwijl haar De Wilde Jager getitelde roman al in afleveringen aan het verschijnen was, bracht zij in juni een bezoek aan de familie Brom in Apeldoorn en maakte met het echtpaar lange tochten over de Veluwe, de plaats van handeling van haar boek die ze niet eerder had gezien.Ga naar eind(38) Op 15 september stuurde ze hem alle boeken en documentatiemateriaal terug en begon aan het laatste hoofdstuk. Ze wist toen al dat De Wilde Jager ook in boekvorm ging verschijnen, want uitgever Teulings had haar gevraagd of hij al met drukken mocht beginnen. De slimmerik had het zetsel voor De Beiaard namelijk bewaard om zo kosten te kunnen sparen. Helaas had hij de letters nu nodig voor een nieuw nummer van het blad en daarom vroeg hij haar - ondanks dat er nog geen contract was getekend - toestemming om de eerste bladzijden van het boek al te mogen drukken. Het verbaasde haar allemaal zeer, maar ze liet de uitgever begaan.Ga naar eind(39) Begin december was ze eindelijk helemaal klaar met De Wilde Jager en stuurde ze Brom het laatste hoofdstuk. Hij liet haar snel weten tevreden te zijn en zo kon ze in haar brief van 10 december 1917 de zaak afronden: ‘En dus kunnen we dezen langgerekten arbeid - lang vooral door de tusschenpoozen van navorsching - als voleindigd beschouwen. Ik hoop dat de critiek 't later met jou eens is, wat de waardeering betreft. En ik dank je hartelijk, voor je hulp, je raad, je aanmoediging, je onverdroten belangstelling - voor alles wat goed is - zonder dat was de Wilde Jager er niet.’Ga naar eind(40) In De Wilde Jager vertelt Marie Koenen het verhaal van een paar katholieken die op de overwegend protestante Veluwe tijdens het Twaalfjarig Bestand vasthouden aan hun geloof of de weg daarnaar terugvinden. Hoofdpersoon is Hendrik van Isendoorn, telg uit een adellijk geslacht dat nog katholiek is. Hij is hevig verliefd op de fanatiek protestante Fenne van Delen en als hij haar dat laat merken, wendt zij voor dat hij bij haar een kans maakt wanneer hij zich tot het nieuwe geloof bekeert. Uiteraard doet hij dat, maar komt er dan al snel achter dat Fenne hem niet ziet staan. Als dat besef tot hem doordringt, gaat hij er als een dolleman op zijn paard vandoor. De inwoners van de dorpen waar hij door heen raast, denken dat de Wilde Jager uit een van de Veluwse sagen weer tot leven is gekomen. Wie wel van Hendrik houdt is Fenne's zus Anna, de enige op het slot van de familie Van Delen die nog katholiek is. Als zij begrijpt dat zijn hart naar Fenne uitgaat en hij nooit iets voor haar zal voelen, belandt ze in een geestelijke crisis. Daar komt ze pas weer uit als ze een nieuw levensdoel heeft gevonden: bidden en lijden zodat hij ooit weer tot het ware geloof zal terugkeren en tevens naar zijn oude vader. ‘Het kruis is de genade’, verwoordt Marie Koenen het in de roman, ‘en het hare weegt tweevoudig. Eenzaam in haar geloof en eenzaam in haar liefde. Geduld voor het eene zal haar kracht geven voor het andere. En wat een heerlijke, heilige levenstaak heeft ze door dit alles.’ Er is dus weer, net als in andere van haar boeken, sprake van zelfverloochening en opoffering en geduldig het lot ondergaan dat God voor je heeft uitgedacht. De beloning komt dan vanzelf, ook in De Wilde Jager.Ga naar eind(41) De critici waren het met de waarderende woorden van Gerard Brom eens. Johan | |
[pagina 68]
| |
de Meester noemde Marie Koenen in de Nieuwe Rotterdamsche Courant ‘veel meer dan een aanwinst’ voor de Nederlandsche letteren, namelijk ‘een schrijfster van beteekenis’.Ga naar eind(42) Mathias Kemp stelde in De Maasbode dat hij De Moeder beter vond, maar sprak desondanks van ‘een mooie, doorgaans boeiende katholieke roman, van hoog gehalte’.Ga naar eind(43) In De Nieuwe Gids werd vooral haar vermogen illustratief te kunnen schrijven geroemd. ‘Het is mij voortdurend geweest, of ik een boek met precieuze oude platen doorbladerde, zoo duidelijk zag ik de tooneelen, die de kunstenares voor mijn geestesoog evoqueerde.’Ga naar eind(44) Nog voor het verschijnen van De Wilde Jager in boekvorm in september 1918 was ze al weer met de volgende roman bezig. Hoewel Brom haar weer een idee voor een historische roman aan de hand had gedaan, keerde ze terug naar Limburg. De Andere, zoals het nieuwe boek heette, schreef ze op verzoek van de neutrale uitgeverij De Wereldbibliotheek. ‘Het feit zelf en de mooie condities, die ze mij boden, waren te heuglijk, om niet aanstonds aan 't werk te gaan. Temeer, daar 't plan tot dit nieuw Limburgsche verhaal toch al in me was’, informeerde ze haar mentor, om meteen ook maar te vragen of hij de roman weer in afleveringen in De Beiaard wilde plaatsen.Ga naar eind(45) In De Andere staat opnieuw een vrouw centraal die zich uit liefde helemaal wegcijfert. Het is Fina Maternus, die op de hoeve van de familie Konings komt wonen om de oude en ziekelijke vrouw des huizes te verzorgen. Verder is er alleen nog zoon Giel, die in plaats van zijn best te doen om zijn erfgoed te behouden als een losbol leeft. Giel is de oogappel van zijn moeder, die hem in alles zijn zin geeft. Fina wordt verliefd op hem, hoe onuitstaanbaar hij zich ook ten opzichte van haar gedraagt. Ze blijft stil op de achtergrond hem en zijn moeder haar liefde schenken, uiteindelijk met resultaat. Zelf noemde Marie Koenen De Andere ‘een verhaal over de uitwerking van Gods Genade in de menschenziel’. Het werd een van haar succesvolste boeken, want de Wereldbibliotheek die zich afficheerde met de leuze ‘goede en goedkope lectuur’, moest na de eerste druk in 1919 al in 1921 een tweede en in 1925 een derde druk verzorgen.Ga naar eind(46)
•
Terwijl zij aan de romans schreef die haar een vooraanstaande plaats onder de Nederlandse schrijfsters van het eerste kwart van de twintigste eeuw bezorgden, werkte hij in 1917 en 1918 op zijn studentenkamer boven een potten- en pannenwinkel aan de Oude Gracht in Utrecht aan zijn bijbelse drama's. Bovendien gebruikte hij zijn liefde voor Limburg en kennis van de provincie en het natuurschoon ervan om voor de boekenreeks Ons Mooie Nederland het deel Limburg samen te stellen, dat in 1918 verscheen. Verder was hij nog steeds actief als redenaar. Buiten de lezing De romantiek van Limburg, die hij naar gelang de Limburgse plaats waar hij hem hield kon aanpassen in De romantiek van Maastricht of De romantiek van Venlo, had hij nog enkele andere redes beschikbaar. De onderwerpen ontleende hij aan zijn reizen of aan de literatuur. Zo had hij voor het lezingenseizoen 1916-1917 redevoeringen op het programma staan over Beatrice (‘Wat Beatrice voor Dante was tijdens haar leven en na haar | |
[pagina 69]
| |
dood’), de eeuwige stad (‘Indrukken van Rome op cultuur-historisch gebied’), de ziel van Noorwegen (‘Over twee eigenschappen van het Noors gemoed - gevoel en verbeelding, toegelicht door de literatuur. Noorsche gedichten in eigen vertaling’) en de ballade (‘Over het wezen van dezen dichtvorm: Balladen uit de wereldliteratuur in eigen vertaling, en eigen balladen’).Ga naar eind(47) Zijn reputatie als spreker kwam Felix Rutten eind 1918 van pas toen zijn geliefde Limburg in het gedrang kwam. Na het einde van de Eerste Wereldoorlog wilde de Belgische regering Zeeuws-Vlaanderen en delen van Limburg inlijven. In Limburg ging het om stukken aan de westkant van de Maas. Zo zou België bij een mogelijke nieuwe Duitse aanval de rivier als verdedigingslinie kunnen gebruiken. Om de aanspraak kracht bij te zetten, voerden de Belgen aan dat Nederland zich niet correct had opgesteld door de Duitse keizer onderdak te bieden en bovendien had toegestaan dat ontwapende Duitse soldaten door Limburg trokken op hun thuisreis.Ga naar eind(48) Op een avond in november 1918 werd Felix Rutten bij de Utrechtse hoogleraar Jos Schrijnen ontboden. Deze in Venlo geboren wetenschapper was de broer van de Limburgse bisschop Laurentius Schrijnen en een goede vriend van de eveneens uit Limburg afkomstige minister-president Ruijs de Beerenbrouck. Schrijnen liet hem weten dat de premier graag een protestbeweging tegen de Belgische plannen in Limburg zelf zag. Een beweging waarvan de schrijver en uitstekende redenaar de woordvoerder zou moeten zijn. Felix Rutten deed meteen mee, want hij vond‘De Andere’ verscheen bij de neutrale uitgeverij De Wereldbibliotheek.
de plannen ongehoord. Hij voelde het vanwege zijn vele Belgische connecties als een slag in het gezicht.Ga naar eind(49) Bij de eerste Limburgse protestbijeenkomst op 18 december 1918 in Sittard was hij dan ook een van de sprekers. Hij zei onder meer: ‘Limburg's eerlijk en goedmoedig hart is te goed om tot aas te dienen voor welken bloedhond dan ook.’ En: ‘Ons zoete, lieve Limburg, de glimlach van Nederland, kan alleen stralend en gelukkig zijn in de glans der Oranjezon’. Dat soort uitspraken vielen bij de volle zaal in de smaak.Ga naar eind(50) Uiteraard zette hij tevens zijn dichterlijke vaardigheden in tegen | |
[pagina 70]
| |
de Belgen. In het blaadje Limburg bij Nederland, dat eind 1918 werd verspreid, stond een gedicht van zijn hand. De laatste strofe luidde:
‘Kan Neêrland ons niet ontberen,
Wij Neêrland evenmin.
Geen zal ons ooit regeeren
Dan Neêrlands Koningin.
Het hoogtijlied der Nassauwen
Is 't lied van Limburgs bloed:
Het vaderland getrouwe
Blijf ik tot in den doet.’Ga naar eind(51)
Het succes van zijn redevoering was voor Felix Rutten aanleiding om met de Zeeuwse dominee Pattist, die ook actie voerde tegen de annexatie, op tournee te gaan door het land om in tal van grote steden hun speech af te steken tegen de plannen van de Belgen. Met resultaat, zo stelde hij tevreden vast toen hij zijn herinneringen aan die dagen op papier zette. ‘Wie zich in onze buurstaat in het hoofd mocht gezet hebben dat het Nederlands grondgebied beneden de grote rivieren als gesmeerd brood voor het grijpen lag voor wie er de hand naar uitstak, zong weldra een toontje lager en hoefde zijn keel niet nog langer te schrapen.’ Als dank voor zijn inzet, werd hij in 1919 door koningin Wilhelmina ontvangen en benoemde zij hem in 1920 tot officier in de Orde van Oranje-Nassau.Ga naar eind(52)
•
Met de liefde tussen Marie Koenen en Felix Rutten stond het er eind 1918 goed voor. Ze waren sinds 25 februari van dat jaar verloofd. Maar het had heel wat voeten in de aarde voor het zover was. Vooral Marie Koenen worstelde met haar gevoelens. Ze wist vanaf het begin, rapporteerde ze aan Rie, dat hun levens nooit meer wan elkaar los konden komen, maar tegelijkertijd hield ze zich zelf telkens voor zich niet over te geven aan hem.Ga naar eind(53) Bovendien was er de voortdurende twijfel. In mei 1917 ging ze in Amsterdam op bezoek bij Phemia Molkenboer, de mede-redactrice van Jong Leven. Ze deed dat mede om eens in een andere omgeving over haar en Felix na te kunnen denken. ‘Ik ga niet over m'n levenslot beslissen vanuit dit webbe van droomerij en eenzaamheid. Den laatsten tijd komt er een inzicht in me, dat me als wakker maakt. Er zal véél afhangen van de eerstvolgende ontmoetingen. Maar 't is me juist of we aan 't laatste hoofdstuk zijn van den ongeschreven roman. En die eindigt dan anders, dan we dachten. Of er moest nog 'n tweede deel volgen - over eenige jaren... En dan zijn we voorgoed te oud.’Ga naar eind(54) Aan het heen en weer slingeren van haar gevoelens kwam waarschijnlijk in het laatste kwartaal van 1917 een eind. Terwijl ze in een brief van half oktober Rie nog meldde erg onrustig te zijn en weinig evenwicht te hebben, was er in een brief van 10 december al sprake van toekomstplannen van haar en Felix. Die kwamen erop neer dat ze in Italië wilden gaan wonen en een jaar vooruit wilden werken. Door | |
[pagina 71]
| |
dat laatste zouden ze voldoende financiële reserve opbouwen en liepen ze weinig risico. Bovendien was als ze dat gedaan hadden de oorlog wellicht voorbij, wat de uitvoering van het verhuisplan makkelijker zou maken. ‘De eenige formaliteit die we voorloopig nog te vervullen hebben, is op 'n goeden dag die kaartjes rond te sturen en de wereld te verbazen. Wanneer? - ja, daar moeten we nog eens over praten.’Ga naar eind(55) In elk geval brachten ze al veel geregelder tijd met elkaar door, zoals de kerstdagen van 1917. Tussen de ontmoetingen zat wel meestal nog een maand. Dat planden ze bewust zo, want er moest worden gewerkt. Als ze bij elkaar waren, ging dat nog niet zo goed. Drukproeven nakijken en brieven schrijven, kon nog wel, maar echt schrijven in elkaars gezelschap was niet mogelijk.Ga naar eind(56) In januari 1918 waren ze zo ver dat ze vrienden en kennissen inlichtten over hun aanstaande verloving op 25 februari. Haar geluk meldde ze op voor een 39-jarige nogal bakvisachtige wijze aan het echtpaar Brom: ‘Het is geen aardbei, het is geen borstplaat - het is een hart, één hart waar er vroeger twee waren. De pijl heeft 'tDe huwelijksakte.
| |
[pagina 72]
| |
gedaan! Er hielp niets aan - 't moest - 't kon niet anders - “de ziel van Limburg” is dat twee-ééne hart - en de pijl kwam van overal en nergens, we weten niet vanwaar - maar zijn verwonderd ons zoo weinig verbaasd te voelen, dat we nu voorgoed bij elkaar hooren. “We - dat zijn, nu weet je 't natuurlijk al lang! En hoe vind je dat nou? - zoo laat - de zwerver en de abdis - gelukkig als twee kinderen.’Ga naar eind(57) Het nieuws verspreidde zich snel door literair Nederland en iedereen leek blij met het onverwachte paar. Collega-dichteres Céline Klinkenbergh publiceerde zelfs een aan het verloofde paar opgedragen gedicht, waarin ze sprak van het ‘groot geluk van uwe toekomstdagen’. Gerard Brom liet weten dat Marie Koenen nooit een rijkere roman zou kunnen schrijven en dat Felix Rutten niet aan zijn 25e lezing over Limburgse romantiek toe was, maar aan zijn eerste.Ga naar eind(58) De zekerheid in liefdeszaken beïnvloedde haar werk positief, vond ze zelf. Het kwam tot nieuwe bloei, zeker ook omdat Felix zich zag als de hoeder ervan. Zij op haar beurt wilde hem inspireren en op een hoger plan brengen. Ze hadden zelf grote verwachtingen van hun leven samen, zowel op schrijfgebied als op allerlei andere terreinen. ‘Intusschen blijkt het ons meer en meer hoe we toch zoo echt bij elkaar hooren, hoe onze levens ineengrijpen en elkaar aanvullen. Prachtig! Wonderlijk haast. Het is een goed geluk.’Ga naar eind(59) Nog mooier en gelukkiger werd het toen ze in de zomer van 1918 een huis vonden, weliswaar niet in Italië maar in Geulle. ‘We huurden een huis!’ berichtte ze in augustus Gerard Brom enthousiast. ‘Het is op 't oogenblik nog een klein hotel, en ligt op den rand van den hoogen Snijdersberg in Geulle - het mooiste punt van 't zuiden! Heel Limburg ligt er in een blauw vergezicht aan onze voeten, de torens van Maastricht in de verte.’Ga naar eind(60) Nu hoefde enkel nog getrouwd te worden. Dat gebeurde op zaterdag 22 februari 1919 in hun nieuwe woonplaats.Ga naar eind(61) | |
[pagina 73]
| |
Het huis op de Snijdersberg in Geule, waar het echtpaar Rutten-Koenen zich in 1919 vestigde.
Het huis, dat tot de komst van beide schrijvers een hotel was, ontleende zijn naam aan de put die ervoor stond.
|
|