De poësy van de geest en deugtryke juffrouw G. Gordon de Graeuw
(1710)–Geertruijd Gordon de Graeuw– AuteursrechtvrijDiepe ernst
| |
[pagina 257]
| |
Dees Inval die my sterk heeft komen overreden,
Is oorsaak dat ik met een ongemeene swier,
Myn Dogter, in veel Ernst, Uw Jaar Getyde vier.
Gy wilde ik souw voor u een Blad met Rym bekleeden,
Die 't vierde deel eens Eeuws voorby, het tweede ontmoet:
Ontfang dit Heugnis-pand, en trek van 's Moeders bloet.
Sy wandelt door 't Geloof, soo langse in 't vlees blyft swerven.
Treed op myn spoor myn Kind, die in dit treurdal streeft,
Na boven, en de rust, waar in men waarlijk leeft:
Onwis wat Jaaren-tal nog voor u staat te kerven.
Erken 't onsigtbaar Goed dat nooyt en kan bederven;
Daar Heyligheid met Heyl onscheydbaar hegt en kleeft:
Ten Prys van Hem, die sig voor ons gegeven heeft
Ter Dood, op datwe in Hem selfs leven, alswe sterven.
Myn God! wat wort dan soet en heuglijk 't woord van sterven!
Als 't geen bewindselen van ongeloof en heeft;
Waar door om 't hart het slyk der aerd-gesindheid kleeft,
De sonde in ons, die daar het goede doet bederven;
Sulks wy het tegens God, ons leven steeds verkerven
'T Geloof van Jesus Dood, die nu syn Vader leeft,
Herstelt het struyk'lend hart, soo dat het opwaarts streeft
Uyt rust tot rust, het Punt dat ons belet te swerven.
Het Koninkryke Gods is niet voor vlees en bloet:
En nogtans woont'et in 't Geloovige gemoet,
Dat sig met geen Cieraad dan Christus wilt bekleeden,
Als Tempel van syn Geest: dan tart'et uyt heel fier
In diepe ootmoedigheid, al 's weerels grootsen swier;
'T zy datse dreigt of vleyt, gestyft door hooger reden.
Als dees bedenkingen ons minlyk overreden
Uyt overvloed van 't hart krygt ook 't gelaat een swier,
Daar Christus Geest in blinkt, 't verlangen blaakt als vier
Om van het stoflijk deel sig haast te sien ontkleeden;
Hoewel, soo God het wil te blyven ook gemoedt.
Aan wien 't Geoffert heeft, Eer, Leven, Vlees en Bloedt.
'T wenst maar in 's Naastens Heyl des Vaders Eer te erven,
| |
[pagina 258]
| |
Ga naar voetnoot*Dat is de Kroon en Prys, waar na het jaagt en streeft:
Alsoo te doen myn Kind! is Christelijk geleeft,
Hoe seer men 't ook in 't Oog der weereld mag verkerven.
Die laffe schroom, waar door wy niet belyden derven,
Dient rustig uytgebonst: die aan den Heere kleeft,
Word eenen Geest met hem die ons bekragtigt heeft:
Soo leeft Gods Soon in ons, hoe wel wy daaglijks sterven.
|
|