De poësy van de geest en deugtryke juffrouw G. Gordon de Graeuw(1710)–Geertruijd Gordon de Graeuw– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 247] [p. 247] Aan Mevrouw E.B. HEt is my meer gebeurt, Mevrouw, van u te scheyden; Maar gist'ren, van my selfs in 't afscheyd niet voldaen, Wil myn genegen hart met Rym Uw Schipswaarts leyden: Uw goedheyds overmaat vergun ons dit bestaan. Een ryk gedeelte van myn soetste levens uren, Mevrouw die vind ik in uw tegenwoordigheid En stigt'lijk onderhoud: nu staan wy te besuren (Soo dagt ik) weeken tyds in uw afwesentheid: Maar ik heb ongelijk op uw vertrekt te maalen, Die stel, dat waar gy zyt, gy ook met vreugt sult zyn: Souw ik dan nydig zyn, dat God, die sijn genade straalen Deed schynen op uw Geest, door U op and're schyn? Het Vade Mecum nu, dat u op reys versellen En altoos by moet zyn, is; dat gy u beschout Na God geschapen, om syn deugden te vertellen; Met dat gy u een lit syns Soons, en Christen hout. Dit is de grond van 't werk, dog vinnig wedersprooken Van Vlees, van Weereld, van de boose Geestlijkheid: Dog gy Mevrouw betoont (het spin-web! door-gebrooken (Dat and're blind en bind,) wat u aan 't herte leid: Dat is; uw 's naastens Ziel selfs Christus te gewinnen Ontheven van 't ontsag voor 't vleeslijk Priesterdom: God wilde nooyt door haar syn Tempel-bouw beginnen Die bouw-lien werpen 't werk steeds door haar heersugt om. Maar sagt! waar souden myn gedagten strooms-wys dryven, Dit souw een Reys-wens zyn; vergeet ik myn bestek? Ik keer; en sluyt met een; Gods Geest moet by u blyven Mevrouw! wy wagten uw Weer-omkomst na 't vertrek. Vorige Volgende