De poësy van de geest en deugtryke juffrouw G. Gordon de Graeuw
(1710)–Geertruijd Gordon de Graeuw– AuteursrechtvrijAan myn Dogter Barbara de Grauw gesegt Batenburg.GEdenk myn kind tot aller tyd,
Dat God u heeft syn Soon tot Hoofd en Heer gegeven;
En dat gy dus verschuldigt zyt
Door die erkentenis voor Hem, tot Hem te leven:
Uw Schepper leyde in uwen Doop,
(Die nette Schildery tot uwer onderrigting)
Een onlosbindelijken knoop
Op uwe ziele, tot vertroosting en verpligting:
De beyde deelen van 't Verbond,
Dat God genadig met den mensch in Christus maakte,
Die eer 't gebouw der weereld stond,
Als Borg en Soens-man, met syn hert tot God genaakte;
Uw Doop dan, eerst vertoont u 't Badt
Waar in gy zyt gesmoort, gewekt, en dus gewassen;
Daar na vermaantse u sterk; op dat
Gy leeft gelijk een lid van Christus komt te passen.
Want gy niet enk'lijk, volgens last
Der Dryheid zyt Gedoopt om los daer op te roemen;
Maar, (bind dat op uw herte vast)
Om Vader Soon en Geest betaamelijk te noemen:
Met dat het Zout der Christlijkheid,
Besprenk'lend al uw doen, sig door uw gansche leven
Gelijk een Eed'len geur verspreid,
Die uwen Naasten maant God in u Eer te geven.
| |
[pagina 225]
| |
Dat Heylig vuur moet over al
'T zy 't voor of tegens gaat, sig levendig vertoonen;
Soo blykt in allerley geval
Dat Christus in ons woont, schoon wy in 't vlees nog woonen.
'T Geeft ruymte van den slender-sleur
Ontdaan te zyn, en dus de kinder-plak ontwassen;
Maar daarom hebt gy minder keur,
U door den drift van 't vlees te laten los verrassen:
Het sneeg bevat is niet genoeg
Der Vryheid, die ons God heeft in syn Soon geschonken;
Maar datmen neerstig daar by voeg,
Deugt door 't Geloof, hier toe wil ik uw Geest ontvonken:
Daar toe dient ernst en vlyt besteed,
Om soo voor and'ren ons belydenis te sterken;
Een mensch die deese dingen weet,
Is Zaalig (segt Gods Soon) komt hy die uyt te wercken:
Ik agt, als 't op een nypen gaat,
Van nood, en dood, dat God uw Hert zal troost toe-meeten,
Nae datge in meer of minder maat
Gelooft hebt, en gedaan, 't geen door u is geweeten.
'K sta toe den dienst van Man en Kind
Dat die wel slommer kan voor hand en herssens baaren,
En lastig heel veel tyds verslind:
Maar leert uw hert voor u in rust by God, bewaaren.
Woon by u selven 't aller stond;
En beurt het u den Boog t'ontspannen, 't zy hoe selden,
Voor wilde praatjens sluyt uw mond,
Gy hebt geen tong als om Gods Deugden te vermelden.
Schoon datmen in gemaakt gelaat,
Niet by de menschen hoeft als fym'lend af te steeken,
Gy toont waar toe uw hert uytgaat
Door zedig swygen daarmen niet met vrugt kan spreken.
Ga naar voetnoot*Soo blyk die sagt' en stillen geest,
Het regte ciersel dat geduursaam is van binnen;
Steeds kostelijk voor God geweest,
| |
[pagina 226]
| |
Om Zielen sonder woord te locken en te winnen.
Og! laat geen voorspoed, die u vleid
Nog vrees voor tegenspoed u sling'ren nog verrucken,
Want's weereld sorg en ydelheid,
Zyn 't die den wasdom van Gods woord in 't hert verdrucken.
Maar laat uw Doop, ik seg, uw Doop
Die u als Christen merkt, u steeds staan sterk voor oogen,
Om in Geloof, en Liefd', en Hoop,
Te wand'len na Gods wil, den aardschen drek onttogen.
Soo sult gy stygen boven sorg,
En losheid, die de ziel by beurten steeds verkragten;
Die frisse Baat ik sta u Borg
Sal u geworden door dees Lessen te betragten.
Gy siet myn Moederlijk berigt
Die 't vuur u naakt en digt kom aan de voeten leggen,
Maar sterk gedrongen door myn pligt:
Om dus te schryven 't geen ik niet by mond kan seggen.
|
|