De poësy van de geest en deugtryke juffrouw G. Gordon de Graeuw(1710)–Geertruijd Gordon de Graeuw– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Wie dat in nood syn toevlugt tot God neemt. VErbeel u binnen 't boord van een geslingert Schip Door swaaren storm op Zee, op 't tipje van versincken, Of haglijk stranden of te stooten op een klip, Twee menschen, dus gedreygt een souten dood te drinken; En stel dat d'eene sig in dat gewrigt van tyd Geparst vint Hemel-waarts te heffen stem en handen, Als Jonas Schippers dêên, en God met groot gekryt Smeekt om syn hulp, en 't lyf behouden te doen landen: Daar d'and're op verset in die beroerenis Door d'engte van syn Vlees, hersamelt syn gedagten; En op den vasten grond dat God syn Erf-goed is, Als wat syn vlees beloopt stouthertig af te wagten: Die by hem selven segt; myn God is immers myn; ‘Geen schepsel geen geval kan my goed dat doen derven; Myn lighaam mag dan straks een Aas der Vissen zyn, [pagina 197] [p. 197] Als 't bloed syn loop verliest, maar ik, ik, sal niet sterven: Ik die geworden ben met Christus eenen Geest, Ben seeker dat my niets sal van syn Liefde scheyden.’ Dus stygt hy boven 't leed, daar 't stoff'lijk deel voor vreest; De vraag is; wie tot God syn toevlugt neemt van beyden? Voorwaar; indien men op de schaal van 't Heyligdom Die beyde wicken zal, hy wort te ligt bevonden, Wiens ernstigste gesmeek niet verder strekt, als om Te toonen dat syn Geest nog ligt in 't Vlees bewonden: Hy waassemt door syn mont syn herts begeerten uyt, Die niet soo seer aan God als aan het schepsel kleeven: Vergeetend' of nog vreemt, van dat gerust besluyt, Dat hem syn God syn goed, en beter is als 't leven, Daar d'andre ziel gebragt in d'eyge klem, als hy En dus gejaagt in God haar schuyl-plaats weet te vinden: Soo stygt sy al 't gevaar en 't schepsel verr' voorby: En laat sig veylig van het eeuwige verslinden. Gelooft zy God! die my heeft tot die keur gebragt, (Ik seg en meen het) en doe 't leven door gelooven, Om als 't op 't nypen gaat te staan door syne kragt: En 't knorren van myn vlees, door stilte te verdooven. 'T zy verr', 't zy verr' van ons te roemen dat men sta; Niet wetend' op wat proef hoe scherp ons God zal stellen: Maar 't blyft een waarheid, dat een ziel die Gods gena Aldus beschouwt, verwint al wat haar poogt te quellen. Vorige Volgende